HOOFDSTUK
ZEVENTIEN
VERBINDING
DOOR ONDERSCHEID VAN DE DRIE VORMEN VAN GELOOF
Arjuna zei:
(1) O Krishna, zij die gelovig aanbidden zonder de regels van
de geschriften in acht te nemen - waar staan zij? Wordt dat gezien als
in goedheid, hartstocht of onwetendheid?
De Alvervulde zei:
(2) Er doen zich bij de belichaamden drie vormen van geloof
voor, die met hen worden meegeboren: in goedheid, in hartstocht en
voorwaar ook in onwetendheid. Hoor daarover!
(3-4) O telg van Bharata, iedereen
gelooft naar zijn aard. Een mens is niets dan geloof: zoals hij
gelooft, ìs hij. Mensen in goedheid aanbidden de goden; mensen
in hartstocht aanbidden yaksha's en râkshasa's; en de overigen,
mensen in onwetendheid, aanbidden de gestorvenen en de horden geesten.
Velen die
de Alvervulde aanbidden, verlagen Hem tot het niveau van een god,
doordat ze Hem om gunsten vragen: voedsel, gezondheid, maatschappelijk
succes, het einde van een oorlog, redding van een kind dat aan de drugs
verslaafd is, een lang leven. Al deze verlangde gunsten dienen de
beveiliging en verbetering van het materiële bestaan. Aanbidding
van de Alvervulde, die boven de leiband goedheid uitgaat, is vrij van
alle smekingen: ze is niets dan verheerlijking.
Yaksha's en râkshasa's zijn demonen in mensengedaante begiftigd
met uitzonderlijke vermogens, zoals naar naam en invloed hongerende
politieke, mercantiele en religieuze leiders, atheïstische
filosofen, schrijvers en kunstenaars en puur nihilistische
onderzoekers, die het ontstaan van een cultus rond hun persoon
geenszins ontmoedigen. Tal van 'popsterren' behoren uiteraard eveneens
tot deze categorie.
(5-6) Mensen die, in strijd met de
geschriften, in harde zelfzucht en met de kracht van hun felle streven
naar genot, gruwelijke ascese bedrijven, waarbij ze in hun verblindheid
niet alleen elk deel van hun lichaam kwellen, maar ook Mij, die in hun
lichaam woon - weet dat zij demonisch zijn.
Het
Bhâgavata Purâna beschrijft hoe de demonische asceet
Hiranyakasipu jarenlang met geheven armen roerloos op zijn tenen stond,
terwijl een termietenvolk hem in zijn heuvel inkapselde en tot op het
bot leegvrat zonder dat hij stierf: de kracht van zijn 'felle streven
naar genot', namelijk naar dat van heerschappij over de drie werelden,
hield zijn kale skelet in leven. Ook nu, in India, zijn er van zulke
zelfkwellers: men ziet ze met een dolk door de wangen of naakt hangend
aan een door de navel geslagen vleeshaak de zegen op hun inspanning
afwachten. Ze kwellen niet alleen zichzelf, maar ook de Opperziel, niet
doordat ze Hem fysiek pijn bezorgen - Hij is immers aan het
lichamelijke ontstegen - maar doordat ze in hun extreem materialisme
zich niet verder kunnen verwijderen van de gelukzalige liefde waarin
Hij zo graag met ze wil omgaan.
(7) Ook ieders voorkeur voor voedsel
doet zich in drie vormen voor en hetzelfde geldt voor offers, ascese en
het doen van barmhartigheid: hoor van Mij wat het verschil ertussen is.
(8-10) Voedsel dat levensduur,
vitaliteit, kracht, gezondheid, geluk en voldoening bevordert en dat
smakelijk, smeuig, sterkend en goed verteerbaar is, wordt graag door
mensen in goedheid gegeten. Mensen in hartstocht verlangen naar voedsel
dat te bitter, zuur, zout, scherp, droog en heet is en waar men last
van krijgt en onwel en ziek wordt. Voedsel zonder kraak of smaak, dat
riekt, door anderen is overgelaten, op het punt van bederf is en niet
kan worden geofferd, heeft de voorkeur van mensen in onwetendheid.
Onder
voedsel dat niet geofferd kan worden - amedhya - verstaat men onder
andere vlees, vis, gevogelte, uien en knoflook. Vlees, vis en gevogelte
worden niet geofferd uit mededogen jegens medeschepselen in hogere
bewustzijnsvormen. Uien en knoflook worden beschouwd als afrodisiaca,
terwijl hun brute geur niet in een offerruimte of tempel thuishoort.
Over de vormen van offeren, naar gelang de geaardheid van de offerende
persoon, handelen de volgende verzen.
(11-13) Het offer dat de regels volgt,
met volle aandacht gebracht door mensen die er niets voor
terugverlangen en slechts vinden dat het gebracht moet worden, is in
goedheid. Maar het offer dat gebracht wordt ter wille van de vrucht en
ter wille van het vertoon, o beste van Bharata's telgen, dien je als in
hartstocht te kennen. En het offer gebracht zonder regels, zonder
voedselaanbieding, zonder offerspreuk, zonder priestergave en zonder
geloof, wordt beschouwd als zijnde in onwetendheid.
(14) Eerbetoon aan altaarbeeld, priester, leraar en wijze
alsook reinheid, eenvoud, onthouding en geweldloosheid worden als
lichamelijke ascese beschouwd.
Bedoeld
eerbetoon gaat gepaard met het aannemen van lichaamshoudingen - men
knielt bijvoorbeeld, of men legt zich languit voor de eerbiedwaardige
persoonlijkheid neer - waaruit het diepste respect spreekt. Er is
sprake van eenvoud wanneer men het lichaam niet méér
geeft dan het nodig heeft om gezond te blijven. Onthouding wil zeggen
dat men het lichaam niet ter wille van zijn zinnen laat genieten.
Geweldloosheid houdt in dat men het lichaam zelfs onder extreme
provocatie ervan weerhoudt zich te weren.
(15-19) Kalmerende
taal, oprecht, vriendelijk en heilzaam, alsook het geregeld reciteren
van heilige teksten, wordt ascese van spraak genoemd. Sereenheid,
zachtmoedigheid, zwijgzaamheid, zelfbeheersing en reinheid van hart
worden ascese van de geest genoemd. Indien vanuit het diepste geloof in
verbondenheid beoefend, door mensen die er geen loon voor begeren,
wordt deze drievoudige ascese als zijnde in goedheid beschouwd. Indien
ascese echter trots beoefend wordt, uit winstbejag en ter wille van
naam en faam, en indien ze onstabiel en van voorbijgaande aard is,
noemt men haar in hartstocht. En ascese beoefend vanuit dwaze
opvattingen, waarbij men zich lichamelijk pijnigt of waardoor men
anderen ten val wil brengen, heet in onwetendheid.
(20-22) Als men vanuit
de plicht tot geven schenkt zonder een tegengeschenk te verlangen, op
de juiste plaats en tijd en aan de juiste persoon, wordt zo'n gave in
goedheid geacht. Maar wat gegeven wordt - en dat met tegenzin - om er
iets voor terug te ontvangen of met het oog op een beloning, wordt als
een gave in hartstocht beschouwd. En een gave op de verkeerde plaats en
tijd, aan onwaardigen, onachtzaam en nors gedaan, heet in onwetendheid
te zijn.
(23-27) Met de drie
lettergrepen OM Tat Sat acht men Brahman aangeduid: hiermee werden
weleer de priesters, de Veda en de offers gewijd. Derhalve worden door
de Veda-gelovigen offerhandelingen, schenkingen en ascesebeoefening
altijd met de OM-klank ingeluid. Met de Tat-klank brengen zij die
verlossing begeren, vrij van het verlangen naar materiële
beloning, op vele wijzen offers, beoefenen ze ascese en schenken ze
gaven. Met de Sat-klank wordt zowel goedheid als hij die in goedheid
verwijlt benoemd; en hij wordt ten gehore gebracht, o zoon van
Prithâ, om een goede daad te eren. Ook de standvastigheid bij het
offeren, het beoefenen van ascese en het schenken van gaven wordt met
Sat aangeduid, terwijl activiteiten die daarmee verband houden eveneens
Sat worden genoemd.
Zowel OM
als Tat als Sat verklankt het heiligste en gedrieën vormen deze
transcendente klanken de vermaarde Vedische mantra waarzonder geen
offerhandeling of louterende inspanning kracht heeft, mits de mantra
uiteraard wordt uitgesproken in de volle overtuiging van zijn echtheid.
(28) Plengoffers,
ascesebeoefening en barmhartigheid zonder geloof, o zoon van
Prithâ worden asat genoemd: ze hebben voor het heden noch voor
het hiernamaals enige betekenis.
Het woord
asat betekent letterlijk 'niet-zijnd', dus onwerkelijk, irreëel.
Etymologen neigen ertoe het Nederlandse woord God af te leiden van het
- onder meer in dit vers gebezigde - Sanskrit woord huta, dat
'geplengd' betekent. Huta zal dan kunnen betekenen 'Degeen aan Wie
plengoffers worden gebracht.' Volgens een andere etymologische visie is
het woord God af te leiden van (pari)hûta, de (Alom)aangeroepene.