Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayes'var Das | Krishna in Vraja en Mathurâ | Krishna in Dvârakâ | Uddhava Gîtâ

Bhagavad Gîtâ

 

Krishna Dvaipâyana Vyâsa

De Bhagavad-gîtâ


Zoals begrepen door S'rî Hayes'var das













S'RI KRISHNA DVAIPÂYANA VYÂSA


BHAGAVAD GÎTÂ


Integrale vertaling naar het oorspronkelijk Sanskrit met enige contextuele uitleg



 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18
 

HOOFDSTUK ZEVENTIEN

VERBINDING DOOR ONDERSCHEID VAN DE DRIE VORMEN VAN GELOOF

 

 

Arjuna zei:

(1) O Krishna, zij die gelovig aanbidden zonder de regels van de geschriften in acht te nemen - waar staan zij? Wordt dat gezien als in goedheid, hartstocht of onwetendheid?

De Alvervulde zei:

(2) Er doen zich bij de belichaamden drie vormen van geloof voor, die met hen worden meegeboren: in goedheid, in hartstocht en voorwaar ook in onwetendheid. Hoor daarover!

(3-4) O telg van Bharata, iedereen gelooft naar zijn aard. Een mens is niets dan geloof: zoals hij gelooft, ìs hij. Mensen in goedheid aanbidden de goden; mensen in hartstocht aanbidden yaksha's en râkshasa's; en de overigen, mensen in onwetendheid, aanbidden de gestorvenen en de horden geesten.

Velen die de Alvervulde aanbidden, verlagen Hem tot het niveau van een god, doordat ze Hem om gunsten vragen: voedsel, gezondheid, maatschappelijk succes, het einde van een oorlog, redding van een kind dat aan de drugs verslaafd is, een lang leven. Al deze verlangde gunsten dienen de beveiliging en verbetering van het materiële bestaan. Aanbidding van de Alvervulde, die boven de leiband goedheid uitgaat, is vrij van alle smekingen: ze is niets dan verheerlijking.
Yaksha's en râkshasa's zijn demonen in mensengedaante begiftigd met uitzonderlijke vermogens, zoals naar naam en invloed hongerende politieke, mercantiele en religieuze leiders, atheïstische filosofen, schrijvers en kunstenaars en puur nihilistische onderzoekers, die het ontstaan van een cultus rond hun persoon geenszins ontmoedigen. Tal van 'popsterren' behoren uiteraard eveneens tot deze categorie.

(5-6) Mensen die, in strijd met de geschriften, in harde zelfzucht en met de kracht van hun felle streven naar genot, gruwelijke ascese bedrijven, waarbij ze in hun verblindheid niet alleen elk deel van hun lichaam kwellen, maar ook Mij, die in hun lichaam woon - weet dat zij demonisch zijn.

Het Bhâgavata Purâna beschrijft hoe de demonische asceet Hiranyakasipu jarenlang met geheven armen roerloos op zijn tenen stond, terwijl een termietenvolk hem in zijn heuvel inkapselde en tot op het bot leegvrat zonder dat hij stierf: de kracht van zijn 'felle streven naar genot', namelijk naar dat van heerschappij over de drie werelden, hield zijn kale skelet in leven. Ook nu, in India, zijn er van zulke zelfkwellers: men ziet ze met een dolk door de wangen of naakt hangend aan een door de navel geslagen vleeshaak de zegen op hun inspanning afwachten. Ze kwellen niet alleen zichzelf, maar ook de Opperziel, niet doordat ze Hem fysiek pijn bezorgen - Hij is immers aan het lichamelijke ontstegen - maar doordat ze in hun extreem materialisme zich niet verder kunnen verwijderen van de gelukzalige liefde waarin Hij zo graag met ze wil omgaan.

(7) Ook ieders voorkeur voor voedsel doet zich in drie vormen voor en hetzelfde geldt voor offers, ascese en het doen van barmhartigheid: hoor van Mij wat het verschil ertussen is.

(8-10) Voedsel dat levensduur, vitaliteit, kracht, gezondheid, geluk en voldoening bevordert en dat smakelijk, smeuig, sterkend en goed verteerbaar is, wordt graag door mensen in goedheid gegeten. Mensen in hartstocht verlangen naar voedsel dat te bitter, zuur, zout, scherp, droog en heet is en waar men last van krijgt en onwel en ziek wordt. Voedsel zonder kraak of smaak, dat riekt, door anderen is overgelaten, op het punt van bederf is en niet kan worden geofferd, heeft de voorkeur van mensen in onwetendheid.

Onder voedsel dat niet geofferd kan worden - amedhya - verstaat men onder andere vlees, vis, gevogelte, uien en knoflook. Vlees, vis en gevogelte worden niet geofferd uit mededogen jegens medeschepselen in hogere bewustzijnsvormen. Uien en knoflook worden beschouwd als afrodisiaca, terwijl hun brute geur niet in een offerruimte of tempel thuishoort. Over de vormen van offeren, naar gelang de geaardheid van de offerende persoon, handelen de volgende verzen.

(11-13) Het offer dat de regels volgt, met volle aandacht gebracht door mensen die er niets voor terugverlangen en slechts vinden dat het gebracht moet worden, is in goedheid. Maar het offer dat gebracht wordt ter wille van de vrucht en ter wille van het vertoon, o beste van Bharata's telgen, dien je als in hartstocht te kennen. En het offer gebracht zonder regels, zonder voedselaanbieding, zonder offerspreuk, zonder priestergave en zonder geloof, wordt beschouwd als zijnde in onwetendheid.

(14) Eerbetoon aan altaarbeeld, priester, leraar en wijze alsook reinheid, eenvoud, onthouding en geweldloosheid worden als lichamelijke ascese beschouwd.

Bedoeld eerbetoon gaat gepaard met het aannemen van lichaamshoudingen - men knielt bijvoorbeeld, of men legt zich languit voor de eerbiedwaardige persoonlijkheid neer - waaruit het diepste respect spreekt. Er is sprake van eenvoud wanneer men het lichaam niet méér geeft dan het nodig heeft om gezond te blijven. Onthouding wil zeggen dat men het lichaam niet ter wille van zijn zinnen laat genieten. Geweldloosheid houdt in dat men het lichaam zelfs onder extreme provocatie ervan weerhoudt zich te weren.

(15-19) Kalmerende taal, oprecht, vriendelijk en heilzaam, alsook het geregeld reciteren van heilige teksten, wordt ascese van spraak genoemd. Sereenheid, zachtmoedigheid, zwijgzaamheid, zelfbeheersing en reinheid van hart worden ascese van de geest genoemd. Indien vanuit het diepste geloof in verbondenheid beoefend, door mensen die er geen loon voor begeren, wordt deze drievoudige ascese als zijnde in goedheid beschouwd. Indien ascese echter trots beoefend wordt, uit winstbejag en ter wille van naam en faam, en indien ze onstabiel en van voorbijgaande aard is, noemt men haar in hartstocht. En ascese beoefend vanuit dwaze opvattingen, waarbij men zich lichamelijk pijnigt of waardoor men anderen ten val wil brengen, heet in onwetendheid.

(20-22) Als men vanuit de plicht tot geven schenkt zonder een tegengeschenk te verlangen, op de juiste plaats en tijd en aan de juiste persoon, wordt zo'n gave in goedheid geacht. Maar wat gegeven wordt - en dat met tegenzin - om er iets voor terug te ontvangen of met het oog op een beloning, wordt als een gave in hartstocht beschouwd. En een gave op de verkeerde plaats en tijd, aan onwaardigen, onachtzaam en nors gedaan, heet in onwetendheid te zijn.

(23-27) Met de drie lettergrepen OM Tat Sat acht men Brahman aangeduid: hiermee werden weleer de priesters, de Veda en de offers gewijd. Derhalve worden door de Veda-gelovigen offerhandelingen, schenkingen en ascesebeoefening altijd met de OM-klank ingeluid. Met de Tat-klank brengen zij die verlossing begeren, vrij van het verlangen naar materiële beloning, op vele wijzen offers, beoefenen ze ascese en schenken ze gaven. Met de Sat-klank wordt zowel goedheid als hij die in goedheid verwijlt benoemd; en hij wordt ten gehore gebracht, o zoon van Prithâ, om een goede daad te eren. Ook de standvastigheid bij het offeren, het beoefenen van ascese en het schenken van gaven wordt met Sat aangeduid, terwijl activiteiten die daarmee verband houden eveneens Sat worden genoemd.

Zowel OM als Tat als Sat verklankt het heiligste en gedrieën vormen deze transcendente klanken de vermaarde Vedische mantra waarzonder geen offerhandeling of louterende inspanning kracht heeft, mits de mantra uiteraard wordt uitgesproken in de volle overtuiging van zijn echtheid.

(28) Plengoffers, ascesebeoefening en barmhartigheid zonder geloof, o zoon van Prithâ worden asat genoemd: ze hebben voor het heden noch voor het hiernamaals enige betekenis.

Het woord asat betekent letterlijk 'niet-zijnd', dus onwerkelijk, irreëel.
Etymologen neigen ertoe het Nederlandse woord God af te leiden van het - onder meer in dit vers gebezigde - Sanskrit woord huta, dat 'geplengd' betekent. Huta zal dan kunnen betekenen 'Degeen aan Wie plengoffers worden gebracht.' Volgens een andere etymologische visie is het woord God af te leiden van (pari)hûta, de (Alom)aangeroepene.

 

 

*********************
 

       


                              




Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken