Shukadeva zei:
Tekst 1
Toen Hij Zijn ouders in 't bezit
Der kennis van Zijn waarheid zag
Nam d' Alvervulde haar snel weg
Door Zijn begoochelende macht.
Tekst 2
't Sieraad der Sâtvata's trad met
Zijn oud're Broer op beiden toe
En zei wellevend tot hun vreugd'
En buigend: "Vader … Moeder … o … "
Sri Krishna vervolgde:
Tekst 3
O Vader, 't was U nooit vergund,
Al wild' u 't beiden nog zo graag,
Uw Zoons te zien als Zuigeling,
Als Kleuter en als jonge Blaag.
Tekst 4
Het lot stond Ons niet toe dat Wij
Opgroeiden als uw eigen Kind
Noch dat W' ook één keer maar door u
Werden vertroeteld en bemind.
Tekst 5
Wil men zijn ouders lonen voor
Het lichaam, dat ons alles biedt,
Door hen gegeven en gevoed -
Het lukt in honderd levens niet.
Het is
typisch voor de Yogamâyâ waarmee Krishna Zijn ouders
betovert dat ze kunnen denken dat Hij Zijn lichaam van hen ontvangen
heeft. Met de woorden van dit vers versterkt Krishna deze opvatting in
hen, opdat ze extra aan Hem gehecht zullen zijn aan hun Kind. Krishna
kan alleen naar waarheid zeggen dat het lichaam "ons alles biedt" als
Hij daarmee bedoelt dat de ziel ter wille van haar eeuwige vreugde van
het lichaam gebruik kan maken door het in Zijn dienst te stellen, te
beginnen met de oren, die een schrander mens vlijtig spitst om ermee te
luisteren naar Zijn aanwijzingen in Bhagavad-gîtâ en
Bhâgavata Purâna.
Tekst 6
Maar 'n kloeke zoon die hen niet helpt
Met lichaamskracht en aards bezit
Krijgt door de dienaars van de dood
Zijn lijf als maaltijd voorgezet.
Tekst 7
Een wakker man die niets wil doen
Voor ouders en trouw' echtgenoot'
En kleintjes, leraar, smekeling -
Die is, al haalt hij adem, dood.
Tekst 8
Dus al die dagen waarop Wij,
Door Kamsa's toedoen zwak van vrees,
Niets eervols voor u konden doen
Beschouwen W' als voor niets geweest.
Door de
genade van Vyâsa weet de lezer dat Krishna nooit "zwak van vrees"
is geweest. Dat Hij het tegendeel beweert heeft tot bedoeling het hart
van Vasudeva en Devaki nog eens te laten krimpen van ouderangst om
hierdoor hun liefde voor Hem als hun Kind te laten bloeien. Krishna's
leugen tegenover Zijn ouders is, omdat Hij de Absolute Waarheid is,
volmaakt en daarom in alle opzichten lofwaardig.
Tekst 9
Ach Vader, Moeder, alstublieft,
Vergeef Ons die nalatigheid
Dat W' u niet hielpen terwijl Kams'
U zo liet lijden al die tijd.
Shukadeva zei:
Tekst 10
Begoocheld door de Ziel van al,
Hari, die hun een mens toescheen,
Drukten ze 'M stralend aan hun hart,
Hun armen gretig om Hem heen.
Tekst 11
Hem badend in hun tranenvloed
Hielden ze 'M teder vastgedrukt
En stonden met verstikte keel,
O koning, ongekend verrukt.
Tekst 12
Nadat ze zo waren getroost
Door Dev'ki's alvervulde Zoon
Gaf Hij aan Ugrasen', haar oom,
De vrijgekomen Yadu-troon.
Tekst 13
Kom mahârâja, alstublieft,
Regeer Mathurâ's volk en Ons:
Yayâti's vloek maakt dat niet Mij
't Bezit van Yadu's troon toekomt.
In een grijs
verleden was de jeugdige Koning Yayâti door de geestelijk leraar
der asura's vervloekt met acute ouderdom. Na menig smeekgebed kreeg
Yayâti zijn vijand zo ver dat de vloek mocht worden overgedragen
op een van zijn zoons, Yadu of Puru. Puru bood aan de vloek op zich te
nemen en omdat Yadu dat niet gedaan had, werd hem de troon onthouden.
Verschenen in het geslacht Yadu, achtte Krishna Zich, al is Hij de
Koning en Keizer van alle werelden, een ongeschikte troonopvolger.
Tekst 14
Wanneer Ik u Mijn dienst bewijs
Brengt elke god en hemeling
U buigend eer, gezwegen van
De hele aardse vorstenkring.
Shukadeva zei:
Tekst 15
De Yadu's, Vrishni's, Kukura's,
Dâshârha's, Madhu's, Andhaka's
En elke bloedverwant die zich
Uit vrees voor Kams' had weggehaast ….
Tekst 16
Riep Hij die 't al geschapen heeft
T'rug uit hun ballingschap vol smart.
Hij stemde iedereen verheugd
Met nieuw bezit en troostt' hun hart.
Het was niet
het nieuwe bezit als zodanig dat de teruggekeerde ballingen verheugde,
maar het feit dat het hun door Krishna gegeven was, zodat het hen
altijd aan Hem zou laten denken.
Tekst 17
Beschermd door Krishn' en Sankarshan',
Die hen van leed hadden bevrijd,
Zagen z' hun wensen rijk vervuld
En kenden thuis een blije tijd.
Tekst 18
Verrukt aanschouwden z' elke dag
't Lotusgezicht van Bhagavân:
Altijd verzaligd, hemelschoon,
Zag het hen mild en lachend aan.
Tekst 19
Het onophoud'lijk drinken van
De nectar van Zijn lotuslach
Gaf d' ouderen hun jeugd weerom
En schonk hun leden nieuwe kracht.
Tekst 20
Devaki's alvervulde Zoon
Trad met Zijn Broeder Sankarshan'
Daarna op Vader Nanda toe.
Z' omhelsden hem en zeiden toen:
Krishna en Balarâma zeiden:
Tekst 21
O vader, door u allebei
Zijn Wij gevoed en straalverwend:
Geen ouder denkt haast aan zichzelf
Uit pure liefde voor zijn kind.
Tekst 22
Vader is hij en moeder zij
Die als hun eigen kind dat van
Een ander voeden omdat hij
't Helaas niet zelf verzorgen kan.
Tekst 23
Ga nu naar Vraja, vader, toe:
Zijn Onze vrienden hier voldaan
Dan zullen Wij om hun verdriet
Te lenigen naar d' Onzen gaan.
Krishna
doelt op het schrijnende verdriet van de gescheidenheid van Hem, dat de
bewoners van Vraja, met name de jonge herderinnen, dag en nacht ervaren.
Shukadeva zei:
Tekst 24
Toen d' alvervuld' Achyut' aldus
De herdersschaar had gekalmeerd
Liet Hij haar rijkelijk voorzien
Van kleding, huisraad en zo meer.
Tekst 25
Tot slot omhelsde Nand' de Twee -
Zijn ogen nat van tranen van
Genegenheid - en reisde met
De herders t'rug naar Vrindâvan'.
Tekst 26
Daarop liet Vasudev' zijn Zoons
Door 't werk van priesters en brahmaan
De rite van het andermaal
Geboren worden ondergaan.
De Jongens
hadden de leeftijd bereikt waarop Ze, zoals het zoons van de
intelligentere geledingen van de Vedische samenleving is voorbehouden,
de heilige draad kregen omgehangen, ten teken dat ze na Hun lichamelijk
ontwaken uit de moederschoot nu geestelijk waren ontwaakt en de Veda's
en Upanishads mochten gaan bestuderen. Dat Vasudeva deze inwijding
nodig achtte toont aan hoezeer hij onder invloed van Krishna's
Yogamâyâ was.
Tekst 27
Hij gaf de priesters als hun loon
Nadat hij ieder had geëerd
Koeien-met-kalf, met zijden sjaal
En gouden kettingen versierd.
Tekst 28
Grootmoedig schonk hij hun zelfs ook
De koeien die hij had beloofd
In Krishn'-en-Râm's geboorte-uur
Maar die door Kams' waren geroofd.
Vers 3.11
vermeldt dat Vasudeva bij Krishna's geboorte "in gedachten tot viering
van dit feit / zo tienduizend koeien aan de brahmanenstand" schonk.
Tekst 29
Na deze wijding tot tweemaal-
Geborene legden Ze straf
Voor Garg', priester van 't Yadu-huis,
De celibaatsgelofte af.
In doen en
denken vrij van de verwarring van de seksualiteit, die als geen andere
drang de ziel in het lichamelijk bestaan verstrikt, houdt de leerling
zijn geest in evenwicht voor het doorgronden van de heilige kennis.
Tekst 30
Hoewel de Bron der kennis Zelf,
Alwetend, Heer van al wat is,
Verheelden Z' in Hun mens'lijk doen
Hun weten vrij van duisternis.
Tekst 31
Ze zochten Zich een guru uit
Voor Hun persoonlijk onderwijs
En trokken in Avantipur'
Bij Sândipani braaf in huis.
Tekst 32
Ze toonden hem beheerst respect
En eerden hem vol liefd' als God
Om elk volmaakt te laten zien
Hoe men zijn leraar dienen moet.
De heilige
leraar, die zich volkomen aan de Alaantrekkelijke heeft overgegeven, is
daardoor zo van Hem vervuld dat zijn leerling Krishna in hem ontmoeten
kan. Ook in de Bhagavad-gîtâ (4.34) maakt Krishna duidelijk
dat iemand die het geestelijk pad bewandelen wil zich volkomen dient
over te geven - met eerbetuigingen, wezenlijke vragen en
onvoorwaardelijke dienstbaarheid - aan één die de
waarheid doorschouwt (tattva-darshin). Men dient de liefdevolle leiding
van de leraar te volgen tot de Innerlijke Leraar (chaitya-guru) zich
aandient, welk heuglijk feit door de uiterlijke guru bevestigd moet
worden voordat de leerling de innerlijke wenken mag gaan opvolgen.
Nadien kent zijn denken dezelfde afstemming als dat van de uiterlijke
guru en mag hij - mits met diens toestemming - zelf leerlingen naar de
Innerlijke Leraar begeleiden. Deze Innerlijke Leraar is het
Paramâtmâ-aspect van Krishna, de Opperziel.
Tekst 33
Blij met Hun zuiverheid van hart
Maakte Hun leraar Hen bekend
Met Ved', Ang' en Upanishad
Van het begin tot aan het eind.
De Anga's of
Vedânga's behandelen klankleer, prosodie, spraakkunst,
etymologie, astronomie en het celebreren van riten.
Tekst 34
Hij bracht Hun de geheimen bij
Van krijgskunst en van wijsbegeert'
En logica en politiek
Volgens de zes-aspecten-leer.
De zes
aspecten van het politieke bedrijf zijn vrienden maken, verdeeldheid
zaaien onder vijanden, veldtochten ondernemen, steden belegeren, slag
leveren en vrede sluiten. De politieke kennis is gepopulariseerd o.a.
in de vorm van het beroemde Panchatantra van Vishnusharman, dat
sprekende schildpadden, kraaien, jakhalzen en tijgers het politieke
spel laat spelen.
Tekst 35
Die Parels van het mensdom, vorst,
Door wie 't ooit was geopenbaard,
Onthielden alles wat hij zei
Zodra 't Hun eenmaal was verklaard …
Tekst 36
De vierenzestig kunsten ook,
Elk in één dag en in één nacht,
En presten toen Hun guru 'rtoe
Dat hij Hun om zijn loon verzocht.
De eerste
Bhâgavata-commentator Sridhara Svâmi verwijst hier naar het
Shaiva Tantra, waarin de vierenzestig kunsten worden vermeld. Het zijn:
1. zingen; 2.
musiceren; 3. dansen; 4. acteren; 5. schilderen en tekenen; 6. het
aanbrengen van figuren op het lichaam; 7. rijstekorrel- en
bloemarrangementen vervaardigen ten dienste van het ritueel; 8. een
bloemenbed spreiden; 9. de tanden, het lichaam en kledingstukken met
figuren kleuren; 10. de vloer beleggen met kostbare stenen; 11. het bed
spreiden; 12. waterpotten bespelen; 13. wonderen doen; 14.
bloemenkransen rijgen; 15. oorversieringen maken van bloemen; 16. het
lichaam tooien met kleren en sieraden; 17. de oren beschilderen met
sierfiguren; 18. reukolie en andere kosmetica vervaardigen; 19.
sieraden ontwerpen; 20. goochelen; 21. zich vermommen; 22.
vingervlugheid; 23. koken; 24. al dan niet alcoholhoudende dranken
maken van uiteenlopende smaak en kleur; 25. weven en handwerken; 26.
het laten bewegen van marionetten; 27. muziekinstrumenten maken; 28.
raadsels oplossen; 30. tong-brekende woorden en uitdrukkingen vlot
uitspreken; 31. het vlot lezen van met de hand geschreven teksten; 32.
het schrijven van toneelstukken en verhalen; 33. het afmaken van
onvolledige verzen; 34. verbindingen, stokken, pijlen en dergelijke
maken; 35. klossen; 36. timmeren; 37. bouwen; 38. metalen en stenen
toetsen; 39. alchemie; 40. kostbare stenen kleuren; 41. mineralen
determineren; 42. planten verzorgen; 43. rammen-, hanen- en
kwartelgevechten houden; 44. papegaaien en andere vogels leren praten;
45. met behulp van magie een vijand verdrijven; 46. het haar
reinigen en opmaken; 47. gesloten brieven lezen en raden wat iemand in
zijn gesloten hand heeft; 48. boeken in de barbarentaal lezen; 49. het
vloeiend spreken van de Indische dialecten; 50. goede en kwade
voortekenen onderscheiden; 51. het maken van magische letterdiagrammen
voor ritueel gebruik; 52. het splijten van diamant en andere harde
stoffen in twee of meer stukken van verschillende vorm; 53. andermans
gedachten lezen en in een vers verwoorden; 54. een woordenboek
aanleggen; 55. prosodie; 56. op diverse manieren voorwerpen
vermenigvuldigen; 57. anderen begoochelen; 58. zijn kleren mooier laten
lijken dan ze zijn; 59. dobbelen; 60. ver verwijderde voorwerpen
zó naar zich toe halen; 61. kinderspelletjes doen; 62. anderen
betoveren; 63. van te voren weten wie een woordenstrijd zal winnen; 64.
het opleggen van zijn wil aan vampiers en geesten.
Tekst 37
Toen deze de wondere heerlijkheid aanschouwd'
En 't bovennatuurlijk vermogen van de Twee
Beraadslaagde hij met zijn vrouw en wenste toen
Hun zoon die verdronken was bij zich t'rug uit zee.
Tekst 38
De Broers, wier heldhaftigheid niemand peilen kan,
Bestegen een wagen, bereikten d' oceaan
En zetten Zich daar voor de branding even neer:
De zeegod herkend' Hen en droeg geschenken aan.
Tekst 39
"Geef gauw Mijn leraars jongen t'rug,"
Zei Krishna, d' alvervulde Heer,
"Die onlangs door een golf van jou
Hier van de kust is weggesleurd."
De god van de oceaan zei:
Tekst 40
Niet ik heb hem gepakt, mijn God,
Maar Panchajan', een demon groot,
Die in een kinkhoornschelp, o Heer,
Ver in mijn waterdiepten woont.
Shukadeva zei:
Tekst 41
"Hij moet hem hebben!" zei de god …
Mukunda sprong meteen in zee
En bracht de demon snel ter dood
Maar had de knaap daar nog niet mee.
Tekst 42
Weer op de wagen reed Hij heen
Met Panchajana's kinkhoornlijf
Naar Sanyamani, dat men kent
Als Yama's lievelingsverblijf.
Tekst 43
Daar hief Janârdana de schelp
En blies erop uit alle macht -
Met Bala aan Zijn zij - voor Yam',
De dood die ieder wezen wacht.
Tekst 44
Yam' haalde Hen vol bhakti in
Met overvloedig eerbetoon
En buigend zei hij tot Hari:
"O Gij die ieders hart bewoont
Maar hier voor mens speelt, Opperheer,
Zeg me, wat mag ik voor U doen?"
De Alvervulde zei:
Tekst 45
Mijn leraars zoon is hier beland
Door 't karma door hemzelf vergaard:
T'rug met de jongen, mahârâj',
'k Beveel je dat hij wordt gespaard.
Shukadeva zei:
Tekst 46
Met een "Zo zij 't" gaf Yama 'm t'rug.
De Twee brachten Hun leraar snel
Zijn kind en d' eerste Yadu vroeg:
"Wat is uw volgende bevel?"
De leraar zei:
Tekst 47
Mijn Jongen, Jullie staan bij mij,
Je leraar, niet meer in de schuld:
Wie Jullie onderrichten mag
Ziet al zijn wensen rijk vervuld.
Tekst 48
Mijn Helden, keer weerom naar huis:
De wereld ere Jullie faam!
Moge de veda, hier geleerd,
Steeds fris in Jullie voortbestaan!
Shukadeva zei:
Tekst 49
Gezegend door Zijn guru reed
In volle vaart als een orkaan
Met donderend geweld, o vorst,
Het Tweetal op Mathurâ aan.
Tekst 50
Door 't weerzien met de beide Broers
Na maanden van gescheidenheid
Was iedereen als iemand die
Een schat t'rugvindt volmaakt verblijd.
(bron: S.B. 10.45)
|