Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayes'var Das | Krishna in Dvârakâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Vraja en Mathurâ

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van
Krishna in Vraja en Mathurâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






 

             



Hoofdstuk 44


Waarin de Heer Kamsa verslaat.


Shukadeva zei:

Tekst 1
Zo uitgedaagd greep d' Opperheer,
Die weleer Madhu had verdelgd,
Chânura vastberaden beet -
Mushtik' was voor Rohini's Telg.

Tekst 2
Hun handen in elkaar geknoopt,
Hun benen om elkaar gekneld,
Sjorden en trokken z' aan elkaar
Opdat de vijand werd geveld.

Tekst 3
Elleboog tegen elleboog,
Knie tegen knie, borst tegen borst,
Hoofd tegen hoofd - zo beukten zij
Verbeten op elkander los.

Tekst 4
Ze draaiden om elkander heen,
Namen elkander in de tang,
En wierpen elkaar neer na 'n zwaai
Pijlsnel en soepel als een slang.

Tekst 5
Begerig naar de zege gaf
D' één d' ander onmeedogend klop,
Hief hem, droeg hem zo rond - een worp …
En dan loodzwaar erbovenop.

Krishna en Balarâma zouden de kolossale worstelaars hebben kunnen verslaan door hen als veertjes weg te blazen. Dat zou echter Hun gespeelde menselijkheid al te ongeloofwaardig hebben gemaakt. Door te doen alsof  Ze voor Hun leven moesten vechten stelden Ze Hun bhakta's en bhaktins in de gelegenheid in alle staten van emotie te geraken, zodat hun liefde voor Hen ten top kon stijgen.


Tekst 6
Bij 't zien van d' ongelijke strijd
Kregen de vrouwen medelij
En stroomden samen in een drom
Waarin d' één tegen d' ander zei:

De vrouwen zeiden:

Tekst 7
Hoe kunnen de ministers toch
Zo'n onrechtvaardigheid begaan
Dat ze de vorst dit ongelijk
Gevecht hier laten gadeslaan?

Tekst 8
Wat moeten deze worstelaars-
Kolossen met hun spiergeweld
Tegen die Jongens, kind haast nog,
En teer en kwetsbaar van gestel?

Tekst 9
De koningsraad raakt vast de vrucht
Van zijn verheven werken kwijt:
Als zoiets kwalijks wordt gedoogd
Is 't beter dat hier niemand blijft.

Tekst 10
Wie 't kwaad kent van haar deelnemers
Blijve bij zo'n bijeenkomst weg:
Zwijgt hij erover, praat hij 't goed,
Houdt hij zich dom - 't bekomt hem slecht.

Tekst 11
Als een bedruppeld lotushart
Is Krishna's zalige gezicht
Met zweet bepareld helemaal -
Kijk hoe Hij om Zijn vijand vliegt!

De zweetdruppels op Krishna's gezicht verschijnen daar niet als gevolg van lichamelijke inspanning: de Alvervulde brengt ze door Zijn zoete wil te voorschijn om er Zijn goddelijkheid mee te camoufleren.


Tekst 12
En kijk eens naar 't gezicht van Râm'!
Zijn ogen zijn volkomen rood
Zoals Hij met die kwaaie lach
Mushtika aanloert als de dood.

Tekst 13
Hoe heilig is Gokula's grond waarop d' Alleroudste,
Schijnbaar een jongen van het dorp, maar wiens lotusvoeten
Door Shiv' en Sri worden aanbeden, omkranst met bloemen,
Met Râm' fluitspelend Vraja's runderen loopt te hoeden.

Tekst 14
Hoe straf beteugelden de gopi's zich dat hun ogen
Zijn ongeëvenaarde schoonheid steeds mogen drinken:
Onovertroffen, telkens nieuw, nauwelijks t' aanschouwen,
Zichzelf tot sier, de gratie zelf, luisterrijk en blinkend!

Tekst 15
Hoe rijk zijn Vraja's herderinnen, aan Hem verslingerd,
Zoals ze 'M snikkend van verliefdheid al maar bezingen
Bij 't melken, 't karnen en het dorsen en 't kindje sussen,
Bij 't vegen, 't schommelen en d' andere daagse dingen.

Tekst 16
Gezegend zijn ze dat ze 's ochtends zowel als 's avonds
Wanneer Hij heengaat en weer t'rugkomt met Vraja's koeien
Bij 't horen van Govinda's fluit gauw de weg op hollen
Om daar de lach op Zijn gezicht te zien openbloeien.

Shukadeva zei:

Tekst 17
Terwijl de vrouwendrom zo sprak
Nam d' alvervulde Heer 't besluit
Zijn tegenstander te verslaan,
O pronkjuweel van 't Kuru-huis.

Tekst 18
Toen z' hoorden wat het vrouwvolk zei
Raakten Zijn ouders, onbekend
Met Krishna's kracht, uit liefd' en zorg
Bevangen door paniek om Hem.

Tekst 19
Terwijl d' Onfeilbare Chânur'
Met elke worsteltruc bevocht
Ging Balarâm' met Mushtika
Op eend're wijze door de bocht.

Tekst 20
Door Madhusudana bewerkt
Met slagen even fel en straf
Als bliksemschichten werd Chânur'
Steeds suffer, op 't bezwijmen af.

Tekst 21
Nog eenmaal vloog hij als een valk
Op Vâsudeva aan, o vorst,
En sloeg de Heer in razernij
Met beide vuisten op de borst.

Tekst 22
De klap trof Hem niet harder dan
Een bloemenkrans een olifant:
Hij greep Chânura stevig vast,
Draaide 'm een paar keer in het rond …

Tekst 23
En smeet hem als de weerlicht van
Heer Indra in d' arena neer,
Zijn haren, krans en tooi verward
En in zijn lijf geen leven meer.

Tekst 24
Mushtika nu, die eerst een dreun
Aan Baladeva had verkocht,
Kreeg met de vlakke hand van Hem
Een knaller die er wezen mocht.

Tekst 25
Hij braakte bloed, sidderde wild
En daarmee was hij uitgeteld,
Ter aarde stortend als een boom
Die door een stormvlaag wordt geveld.

Tekst 26
Daarop sloeg Opperkrijger Râm'
De tweede die kwam aangesuisd -
't Was Kuta - speels verachtelijk
De dood in met Zijn linkervuist.

Tekst 27
Gelijk schopte Mukunda 't hoofd
Van Shala van de dikke nek,
Kliefde Toshala overlangs -
En beiden lagen uitgestrekt.

Tekst 28
Toen Chânur', Mushtik', Kuta, Shal'
En Toshal' waren neergelegd
IJlde de rest der worstelaars
In doodsangst uit d' arena weg.

Tekst 29
Daarop riepen de beide Broers
Hun vrienden bij Zich in het zand
En dansten er bij hoorngeschal
Met enkelbel-gerinkel rond.

Tekst 30
Behalve Kams' was ieder mens
Tot aan de heiligste brahmaan
Verrukt van Râm's en Krishna's werk
En juichte: "Mooi zo! Goed gedaan!"

Tekst 31
Toen Kams' geen kampioen meer zag
Buiten de lijken om zich heen
Legd' hij de hoorns het zwijgen op
En zei daarop tot iedereen:

Kamsa zei:

Tekst 32
Jaag dadelijk die Kinkelzoons
Van Vasudeva uit de stad,
Ontneem de herders hun bezit
En zet die booswicht Nanda vast!

Tekst 33
En breng die lage Vasudev'
Snel met mijn vader hier ter dood
Met heel zijn aanhang, want hij is
Mijn vijands trouwe bondgenoot.

Shukadeva zei:

Tekst 34
Toen Kamsa zulke taal uitsloeg
Werd d' Alvervulde gruw'lijk kwaad
En met één sprong op 't podium
Stond Hij breeduit voor d' onverlaat.

Tekst 35
Nu hij zijn dood gekomen zag,
Vlak voor zijn ogen, kwam de held
Snel van zijn zetel overeind
En greep zijn slagzwaard en zijn schild.

Tekst 36
Met ijs'lijke kracht die niet één kan weerstaan
Greep Hrishikesh' Kams' als Garuda 'n serpent
Al maaide hij wild met zijn zwaard links en rechts -
Een valk leek hij haast die zich klapwiekend wendt.

Tekst 37
Hari sleurde Kamsa bij 't haar van zijn troon -
Zijn kroon rolde weg - naar beneden in 't perk
En sprong hoogst persoonlijk, Beschermer van 't al,
Van niemand afhank'lijk, op 't lijf van schurk.

Tekst 38
Hij sleepte 'm ontzield onder 't oog van elkeen
Door 't zand als een leeuw een geveld' olifant …
O koning, toen klonk er een daav'rend gejuich
Van "Ho!" en van "Ha!" van het volk aan de kant.

Tekst 39
Omdat hij, al was het vervuld van angst en vrees,
Of hij nu slechts praatte, dronk, liep of sliep of hijgd',
Aan Vishnu gedacht had steeds, met Zijn bliksemschijf,
Kreeg Kamsa Zijn vorm, die een ziel hoogst zelden krijgt.

Wie volkomen door de gedachte aan Krishna wordt beheerst, zelfs al is het in woede, lust of afgunst, raakt door deze gedachte bevrijd, omdat ze gericht is op Mukunda, de Verlosser. Kamsa had Krishna steeds voor zich gezien in de gedaante van Vishnu met Zijn bliksemende werpschijf: die gedaante kreeg hij nu zelf (zie de toelichting bij vers 42.42). Dat betekent niet dat hij in Vishnu opging. Vishnu wordt in Zijn koninkrijk omringd door talloze metgezellen gelijkvormig aan Hem, zij het zonder srivatsa.


Tekst 40
D' acht jong're broers van Koning Kams' -
Onder wie Kank' alsook Nyagrodh' -
Stormden van woede ziedend aan
Om wraak te nemen voor zijn dood.

Tekst 41
Toen Bal' hen doelgericht en driest
Zag aanstormen greep Hij Zijn knots
En doodde hen zoals een beest
Gedood wordt door de heer van 't bos.

Tekst 42
In 't hemelrond klonk tromgedreun,
De goden eerden d' Opperheer
Met bloesemregens en met zang
En nimfen dansten op en neer.

Tekst 43
Vol smart om 't einde van hun man
Of zoon of broer of oom, o vorst,
Sloegen de vrouwen zich op 't hoofd,
Hun blik door rouwtranen omfloerst.

Tekst 44
Hun armen om hun echtgenoot
Die neerlag in zijn heldendood
Schreeuwden ze 't uit van felle smart
Onder een ware tranenvloed.

Kamsa's weduwen zeiden:


Tekst 45
Ach meester, met de wet vertrouwd,
De hulpelozen welgezind,
Heb meelij, ach, je dood bedreigt
Het voortbestaan van je gezin!

Tekst 46
Ach lieve man, ach pronkjuweel,
De stad is nu je bent gesneefd
Even bekoorlijk als wij nu …
Geen vreugde wordt hier meer beleefd!

Tekst 47
Je hebt onschuldigen een zee
Van leed bezorgd onder je juk
En daarom treft jou nu dit lot …
Welke tiran vindt ooit geluk?

Tekst 48
Hier staat van ieder ding dat leeft
d' Oorsprong, d' Instandhouder en 't Eind:
Wie Hem veracht kan dan ook nooit
Voorspoedig en gelukkig zijn.

Shukadeva zei:

Tekst 49
Nadat de Heer der werelden
De gemalinnen had getroost
Gelastte Hij de laatste eer
Aan elke man die was gedood.


Tekst
50
Toen haalden Krish' en Balarâm'
Hun ouders uit de kerker weg
En strekten Zich voor hen in 't stof,
't Hoofd aan hun voeten neergelegd.

Tekst 51
Beseffend dat hun vrome Zoons
De Meesters waren van 't bestaan
Dorst Vasudev' noch Devaki
Beid' armen om Hen heen te slaan.



(bron: S.B. 10.44)
Het schilderij op deze pagina is van Raja Ravi Varma

 



       


                              




Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken