Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayes'var Das | Krishna in Dvârakâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Vraja en Mathurâ

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van
Krishna in Vraja en Mathurâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






 

             



Hoofdstuk 46


Waarin Krishna Uddhava als Zijn boodschapper naar Vraja stuurt.


Shukadeva zei:

Tekst 1
De Vrishni Uddhava gaf raad
Aan Krishn' als Zijn geliefde vriend,
Groot leerling van Brihaspati,
Hoogst edel, zeer intelligent.

Tekst 2
Tot die volkomen bhakta zei
Murâri die 't verdriet uitbant
Van ieder die voor Hem slechts leeft -
En Hij nam Uddhav' bij de hand:

De Alvervulde zei:


Tekst 3
Vriend Uddhava, vertrek naar Vraj'
En maak Mijn lieve ouders blij
En schenk de gopi's met goed nieuws
Verlichting van hun pijn om Mij.


Tekst
4
Hun hart gaat louter naar Mij uit,
Van zijn familiebanden vrij …
Wie zich om Mij van de moraal
Der mensen losmaakt sta Ik bij.

Tekst 5
De scheiding van hun Lieveling,
Die ver van hen is weg gegaan,
Jaagt hun verlangen steeds meer op:
Ze weten nauw'lijks waar ze staan.

Tekst 6
Vol moeite leven ze nog door,
Volkomen aan Mij toegewijd,
Gesterkt door Mijn belofte dat
Ik t'rug zal keren aan hun zij.

Shukadeva zei:

Tekst 7
Gehoorzaam aan Hari's verzoek
Steeg Uddhava daarop, o vorst,
Snel op een wagen en reed heen
Naar Nanda's herdersdorp in 't bos.

Tekst 8
De stralende bereikte 't dorp
Juist toen de zon ter kimme neeg,
Zijn wagen dof van 't stof dat van
De thuiskerende kudde steeg.

Tekst 9
Lawaaiend vochten stieren er
Om koeien hitsig van de tocht;
Moederdieren zochten hun kind,
Hun uiers puilend van het zog.

Tekst 10
't Was er bekoorlijk door 't gedol
Van witte kalfjes, het geluid
Van 't melken her en der en ook
De klank van meen'ge herdersfluit.

Tekst 11
Het flonkerd' in het herdersdorp
Van gopi's, rijk'lijk aangedaan,
En herders, almaar zingend van
De roem van Krishn' en Balarâm'.

Tekst 12
Met wierook, lampj' en bloemen werd
Er in elk huis aan zon, vuur, gast,
Brahmaan, koe, voorouder en god
Adembenemend eer gebracht.

In het traditionele vereringslampje branden vijf boterolie-vlammetjes. Het wordt met de rechterhand in rechtsdraaiende cirkels aan zijn handvat rondbewogen voor de voeten, de navel, het hoofd en/of rondom de hele vorm of gedaante van de te vereren persoon of entiteit, terwijl de vererende in zijn of haar linkerhand een offerbel laat rinkelen.


Tekst 13
Het dorp was luisterrijk omringd
Door bloeiend bos dat sjilpt' en gonsd'
En lotusvijvers waarin steeds
Door eend en zwaan werd rondgeplonsd.

Tekst 14
Nand' kwam de dierb're dienaar van
De Heer verzaligd tegemoet
En hem vererend als Hari
Trok hij 'm vol liefd' aan zijn gemoed.

Tekst 15
Hij zette 'm op een zachte bank,
Onthaalde 'm gul op rijstebrij,
Masseerde toen zijn voeten tot
Hij bijgekomen was en zei:

Nanda zei:

Tekst 16
Gezegende, gaat het nu goed
Met Vasudev',  mijn hartsvriend, daar?
Leeft hij nu vrij en blij met zoons
En vrouwen en zijn vriendenschaar?

Tekst 17
Gelukkig is de snode Kams',
Die 't vroom en deugdzaam Yadu-huis
Steeds haatte, door zijn eigen kwaad
Gedrag gedood met zijn gespuis.

Tekst 18
Denkt Dâmodar' nog wel aan ons,
Aan Moederlief, aan Vrindâvan',
Aan Vraj', dat Hem als Meester ziet,
Zijn vrienden en de Govardhan'?

Tekst 19
En komt Hij nog eens naar Gokul'
Om ons te zien? Dan kunnen wij
Genieten van Zijn zoet gezicht,
Zijn mooie neus, Zijn lach zo vrij.

Tekst 20
Hij redde ons, die Grote Ziel,
Van bosbrand, storm en regenhoos,
Van reuzenstier en -slang en van
Het gruwelijkst gevaar des doods.

Tekst 21
Denken w' aan Krishna's oogopslag,
Mijn vriend, Zijn onverschrokken Spel,
Zijn milde lach en Zijn gepraat,
Dan valt ons werk volkomen stil.

Tekst 22
Wanneer w' in 't speelveld en het woud,
In 't heuvelland en langs de stroom
Het voetspoor van Mukunda zien
Dan staan we daar maar, als verdroomd.

Tekst 23
'k Zie Krishn' en Balarâma als
Twee Hoogsten bij ons neergedaald
Om een groots godenwerk te doen:
Zoiets heeft Garga ons verhaald.

Tekst 24
Spelenderwijs doodden Ze Kams',
Tienduizend olifanten sterk,
Zijn worstelaars en de kolos -
Als leeuwen duchtig aan het werk.

Tekst 25
Govinda brak d' enorme boog
In twee zoals een olifant
Een rietstengel en hief de berg
Een week lang op Zijn ene hand.

Tekst 26
Speels legden Beiden Trinâvart',
Pralamb', Dhenuk', Arishta, Bak'
En and'ren neer door wie én god
En onverlaat was neergehakt.

Shukadeva zei:

Tekst 27
Vol van gevoelens voor zijn Zoon
Had Nanda 't steeds maar over Hem
Totdat een liefdesgolf hem greep
En hem beroofde van zijn stem.

Tekst 28
Bij 't luisteren naar het verhaal
Van al die daden van haar Spruit
Vergroot Yashodâ 'n tranenstroom -
Er kwam zelfs melk haar borsten uit.

Tekst 29
Toen hij hen allebei vervuld
Van liefde voor hun Krishna zag -
D' Almachtige - zei Uddhava
Tot Vader Nanda met een lach:

Uddhava zei:

Tekst 30
Ach u verdient de hoogste lof
Van al wat in de wereld leeft
Wegens de liefde die u Hem,
Nârâyan', d' Allerhoogste, geeft!

Tekst 31
Mukunda en Râm' zijn het Zaad en de Schoot,
D' Impuls en de Stof der gehele natuur,
D' Alouden door wie al wat is wordt doorstraald
En iedere vorm van besef wordt bestuurd.

Krishna is van alles de Oer-impuls, die verloopt via Balarâma, Zijn eerste Godsdeel, dat zowel de geestelijke als de materiële natuur openbaart, de eerste ononderbroken, de laatste met tussenpozen.


Tekst 32
Degeen die zijn geest in het vuur van zijn dood,
Al is hij onzuiver, op Krishna slechts richt
Verbrandt al zijn karma, vergeest'lijkt en vliegt
Naar 't uiterste doel als een zon zo vol licht.

De term "als een zon zo vol licht" (arka-varnah) verwijst niet naar " 't uiterste doel" (parâm gatim), hoewel dat eveneens vol licht is, maar naar de ziel, waarvan gezegd wordt dat ze in verloste staat straalt als tienduizend zonnen. Ze verkrijgt dan de lichtende gedaante van een ding of plant of dier of metgezel of metgezellin van Krishna in Zijn stralende Woning. (Alle vormen en gedaanten in Krishna's Woning - ook die van de dingen - zijn elk op eigen wijze en naar eigen maat vervuld van een volmaakt wijs en gelukzalig bewustzijn.)


Tekst 33
Voor Krishna, de Ziel en de Grondslag van 't zijn,
Nârâyan', als Mens onder ons met Zijn taak,
De Grote, bent u slechts van bhakti vervuld:
Voor u is vroom leven een ijdele zaak.

Tekst 34
't Zal niet zo lang meer duren of
Achyuta, d' alvervulde Heer
Der Sâtvata's, komt voor 't plezier
Van u naar Zijn Gokula weer.

Tekst 35
Want de belofte die Hij deed
In 't worstelperk nadat Hij Kams'
Voor 't front der Yadu's had gedood
Doet Krishna werkelijk gestand.

Tekst 36
Straks heeft u Hem weer fijn weerom,
U bent gezegend, ken geen smart!
Als vuur verborgen in een stronk
Woont Hij in ieder kloppend hart.

Tekst 37
Hij is onthecht en daarom geeft
Hij niet van eigen voorkeur blijk
En ziet niet één als hoog of laag:
Voor Hem is iedereen gelijk.

Tekst 38
Moeder noch vader, vrouw noch zoons,
Noch dochters ook bezit de Heer,
Verwant noch vreemdeling kent Hij,
Lijf noch geboort' of wat ook meer.

Tekst 39
Noch kent Hij karma op deez' aard'
Al gaat Hij hier van schoot tot schoot:
Dat is Zijn Lilâ waarmee Hij
De Zijnen vrijwaart van de dood.

Tekst 40
Hij is van alle guna's vrijdag
Maar lijkt hun dienaar in Zijn Spel
En zo ontvouwt, schraagt en ontbindt
Hij - d' Ongeborene - 't heelal.

Tekst 41
Wie draait denkt dat de wereld draait:
Zo vereenzelvigt zich de ziel
Met het gewervel van de geest
Via 't vals ego als de spil.

Tekst 42
De Welvervuld' is niet de Zoon
Van u, Zijn ouderpaar, alleen:
Want Hij is Vader, Moeder, Zoon
En Ziel en Heer van iedereen.

Tekst 43
Wat was, is en zijn zal, gezien of gehoord,
Bewegend of roerloos, reusachtig of klein,
Is buiten Achyuta 't vermelden niet waard:
Govinda is alles - het Wezen van 't Zijn.

Shukadeva zei:

Tekst 44
Terwijl Krishna's dienaar met Nanda zo sprak,
O koning, vervaagde de nacht als een droom:
De gopi's ontwaakten, ontstaken het licht,
Vereerden de goden en karnden de room.

De verering van de huisgoden door de gopi's betekent niet dat ze Krishna zijn vergeten - integendeel, ze bidden hun deva's en devi's om Krishna's snelle en voorspoedige terugkeer.


Tekst 45
Ze straalden van 't lamplicht op kransen en tooi,
Hun heupen en borsten van 't karnen doortrild,
Hun glanzende wangen met kunkum' verguld,
Hun oorhangers dansend, hun armbanden wild.

Tekst 46
De daden verheerlijkend van hun Lotusoog,
Door 't gorgelgeluid van de karnpot begeleid,
Ach zongen de gopi's van Nanda's dorp het uit -
En zo werd Gokula van alle kwaad bevrijd.

Tekst 47
Toen ze bij 't rijzen van de zon
Een gouden wagen zagen staan
Voor Nanda's huis vroegen z' elkaar:
"Waar komt die zo ineens vandaan?

Tekst 48
"Is soms Akrura weer eens hier,
Die Krishna, onze lieve Schat,
Voor het genoegen van zijn heer
Heeft meegenomen naar de stad?

Tekst 49
"Wat wil hij nu nog meer van ons
Ter wille van die dode Kams'?"
Juist bij die vraag kwam Uddhava,
Verkwikt door zijn gebeden, langs.




(bron: S.B. 10.46)
Het schilderij op deze pagina is ©Johannes Ptok (Janmanalaya). 

 



       


                              




Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken