Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayes'var Das | Krishna in Dvârakâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Vraja en Mathurâ

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van
Krishna in Vraja en Mathurâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






 

             



Hoofdstuk 36


Waarin Krishna een demonische stier verslaat en Kamsa
een worstelwedstrijd organiseert.


Shukadeva zei:

Tekst 1
Toen kwam Arishta, 'n monsterstier
Met op zijn reuzenlijf een bult,
Onder verwoestend hoefgestamp
Het dorpje Vraja in gehold.

De demonische stier Arishta vertegenwoordigt het zestiende struikelblok op de weg naar de verlossende zelfvergeten liefde tot Krishna. Deze liefde ontwikkelt de leerling geleidelijk aan door het volgen van regels die hem enerzijds onthechten van zinsbevrediging en hem anderzijds openstellen voor het geschenk van de bhakti. De stier Arishta nu staat model voor de beginneling die de regels vertrapt en als een olifant in de porceleinkast huishoudt in het land der liefde met de bedoeling daar zijn zinnen te bevredigen.


Tekst 2
Onder verwoed geloei reet hij
De grond met zijn vier poten stuk,
Wierp met zijn horens kluiten op,
Zijn staart geheven als een stok …

Tekst 3
Terwijl hij flodders natte mest
En korte stralen pis rondspoot
Met puilend' oog en zo'n lawaai
Dat koe en vrouw in bange nood …

Tekst 4
Te vroeg van kalf of kind beviel
Of het verloor in haar paniek …
Een wolk hing om de stierebult
Als was het ding een heuvelpiek.

De zielen van de geaborteerde vruchten waren behouden, omdat hetgeen er met hen gebeurde deel uitmaakte van Krishna's Spel, waarin alle medespelers worden verlost.


Tekst 5
't Gezicht van 't priemend horenpaar
Sloeg elke herdersvrouw en -man
Met vrees, o vorst, terwijl het vee
Zo snel het kon de benen nam.

Tekst 6
"Krishna! Krishna!" riep iedereen,
Zijn toevlucht zoekend bij Gopâl'.
Toen d' Alvervulde zag hoe bang
De herders waren allemaal …

Tekst 7
Zei Hij bedaard: "Maak je niet druk,"
En daagde 't stieremonster uit:
"Dwaas! Waarom jaag je mens en dier
De stuipen op het lijf, schavuit!

Tekst 8
"Hier ben ik - om die brute trots
Te knakken van jouw nare soort!"
En sarrend sloeg Govinda Zich
Met vlakke handen op de borst.

Tekst 9
Zo stond Hij met een lenig' arm
Over de schouder van een vriend -
En daar kwam d' aangesproken stier
De grond omwoelend aangerend
En sleurde het geheven staart
De wolken door het firmament.

Tekst 10
Met starre bloeddoorlopen blik
Vloog het gedrocht met groot kabaal,
Horens geveld, op Krishna toe
Gelijk Heer Indra's donderstraal

Tekst 11
Hem bij de horens grijpend schoof
Sri Bhagavân de woeste klant
Achttien pas t'rug zoals in bronst
Een olifant een olifant.

Tekst 12
Door d' Alvervuld' omvergegooid
Sprong 't ondier razend op en joeg
Weer op Hem af terwijl het zweet
In stralen van zijn schoften sloeg.

Tekst 13
De Heer greep de horens van 't aanstormende beest
En smeet het ter aard' en zette 'n voet erop …
Toen wrong Hij 't met overgaav' uit als was 't een dweil
En brak het een hoorn af en beukte 't op zijn kop.

Tekst 14
Bloed brakend en wentelend in zijn drek en drab
Ging d' onverlaat trappend van felle pijn te keer
En reisde met rollende blik naar 't oord des doods …
De hemel bracht Krishna met bloesemwolken eer…

Gezegend door de aanraking van Govinda's lotusvoet, lacht de ziel van Arishta de stervelingen uit de geestelijke wereld toe.


Tekst 15
Geprezen door het herdersvolk
Ging Hij na 't doden van het beest
Met Balarâm' naar Vraj' weerom -
De vrouwenogen vierden feest.

Tekst 16
Nadat Arishta was gedood
Door Krishna's wonderbare daad
Vernam Kamsa van Nârada,
Die 't goddelijke zicht bezat:

De onthulling die Nârada doet komt niet voort uit loslippigheid maar wordt welbewust gedaan om het Spel van Krishna de gewenste wending te geven.


Tekst 17
"Yashodâ had een dochtertje …
Krishn' en Zijn Broeder Balarâm' -
Devaki's en Rohini's Zoon -
Heeft Vader Vasudev' tezaam …

Tekst 18
Uit angst bij zijn vriend Nand' gebracht.
Jouw mensen zijn door Hen geveld!"
Daarop ontstak de Bhoja-vorst
In razernij en bliksemsnel …

Tekst 19
Trok hij zijn scherp gewette zwaard
Om Vasudev' te lijf te gaan,
Wiens Zoon hem eenmaal doden zou,
Maar Nârad' liet hem niet begaan.

Tekst 20
Daarop sloeg Kamsa Vasudev'
En Devaki in d' ijzers vast
En na 't vertrek van Nârada
Gaf hij aan Keshi deze last:

Tekst 21
"Maak voort en dood die Keshava
En Balarâma allebei."
Toen riep hij Mushtika, Chânur',
Shal' alsook Toshala erbij …

Tekst 22
Zijn olifantendrijvers en
Zijn raadslieden en sprak hun toe:
"Luister naar wat ik jullie zeg,
Mijn stoere Mushtik' en Chânur'!

Tekst 23
"De beide Zoons van Vasudev',
Hoor ik, wonen bij Nanda thuis …
Het is voorspeld dat ik door Hen
Weldra naar 't rijk des doods verhuis.

Tekst 24
"Ik wil dat Zij hier alle Twee
Deelnemen aan een worstelstrijd:
Plaats hoge zetels her en der
En zitbanken rondom het krijt
En nodig voor de vechtpartij
De burgers en de boeren uit.

Tekst 25
"Jij olifanten-meester, heil!
Posteer Kuvalayâpida
Voor d' ingang van het worstelperk:
Dat hij mijn Vijanden versla!

Tekst 26
"En breng het Offer van de Boog,
Op 't juiste tijdstip zoals 't hoort,
En slacht gezonde beesten voor
Heer Shiva, aller dieren vorst."

Bij dit offer, dat degeen die het brengt van de zege over zijn vijanden moet verzekeren, wordt Shiva geëerd in de gedaante van een reusachtige boog. Omdat het offer een werelds doel dient en omdat er dieren bij worden gedood, behoort het tot het gebied van de guna der onwetendheid (tamas), die onder leiding van Shiva staat. Indien zo'n offer precies volgens de regels van tijd en plaats wordt gebracht, kan Shiva het accepteren en degeen die het brengt onder zijn hoede nemen, waardoor deze geleidelijk tot goedheid (sattva) bevorderd kan raken en vandaar tot bhakti kan komen.


Tekst 27
Kamsa, die van regeren wist,
Ontbood daarop de leider van
Het Yadu-huis, Akrur', en zei
Terwijl hij 'm vasthield bij de hand:

Akrura is een naaste bloedverwant van Krishna's vader Vasudeva en een toegewijd dienaar van de Heer.


Kamsa zei:

Tekst 28
Ach, eerste der genadigen,
Ik vraag je om een vriendendienst.
Ik ken geen Bhoj' of Vrishni die
Mijn welzijn zo welwillend dient.

Tekst 29
Ik stel m' afhankelijk van jou
Opdat ik iets zeer groots bereik,
Zoals eens Indra toevlucht zocht
Bij Vishnu om het wereldrijk.

Toen een demonische vorst zich eens meester had gemaakt van de drie werelden, riep Indra de hulp in van Heer Vishnu, die daarop neerdaalde als een Dwerg in brahmaanse dracht. De demon, die de brahmanen eerde om hun hulp bij zijn offers aan de goden, van wie hij macht verlangde, wilde de Dwerg een gunst bewijzen. Vishnu vroeg om een stukje grond ter lengte van drie pas. Lachend om de bescheidenheid van de Dwerg verzocht de demon Hem Zijn drie passen te doen. De eerste omspande de wereld. De tweede stiet een gat in het uitspansel, waardoor de heilige Ganges het heelal binnenstroomde. De demon zag voor de derde stap van de Dwerg,  in wie hij nu de Allerhoogste herkende, geen andere plaats dan zijn hoofd, dat hij voor Hem neerboog. Hierdoor werd de demon, Bali, een der grootste bhakta's in de drie werelden. Tot op de huidige dag wordt hij beschouwd als een van de twaalf mahâjana's, de meest gezaghebbende dienaren van Vishnu (tot wie ook Nârada en Vyâsa worden gerekend).


Tekst 30
De beide Zoons van Vasudev'
Wonen in 't herdersdorp van Nand':
Hier heb je 'n wagen, haal Hen op
En breng Hen snel naar deze kant.

Tekst 31
De goden, Vishnu toegewijd,
Willen dat Krishna mij verslaat.
Breng Hem met alle herders hier
Met gaven in gepaste maat.

Kamsa doet het voorkomen alsof Krishna een handlanger van de goden is. Hij weet wel beter. Het feit dat hij Krishna een mindere positie toeschrijft moet worden beschouwd als een poging om zijn angst voor Hem te bezweren.


Tekst 32
Zijn Z' eenmaal hier dan slaat Hun uur
Door toedoen van mijn olifant.
Zo niet, dan maken in een flits
Mijn worstelaars Hen wel kant.

Tekst 33
Als Vasudeva met de rest
Dan om Hen rouwt dood ik ook hen
Met alle Vrishni's, Bhoja's en
Dâshârhaka's aan mij bekend …

Tekst 34
Mijn oude vader Ugrasen',
Die elke dag zijn troon zo mist,
En ook zijn broeder Devaka
En wie mij maar vijandig is.

Tekst 35
Dan heb ik d' aarde mooi bevrijd
Van al dat onkruid, best' Akrur …
Jarâsandh' is mijn vader dan
En Dvivida bijna mijn broer.

Kamsa's ellendige schoonvader Jarâsandha zal een van Krishna's meest verbeten vijanden worden, terwijl de apenhoofdman Dvivida een strijd op leven en dood met Balarâma zal voeren.


Tekst 36
Shambara, Narak' en ook Bân'
Zijn bondgenoten nu van mij:
De godenvrienden gaan eraan -
Mij is de wereldheerschappij!

Tekst 37
Je weet nu wat mijn plannen zijn.
Haal Râm' en Krishna gauw hierheen
Om Hun de weelde van de stad
En 't boog-offer te laten zien.

Akrura zei:


Tekst 38
O vorst, u heeft goed overdacht
Wat u kunt doen tegen de dood,
Maar blijf onthecht in wel en wee:
Niets valt ons toe buiten het Lot.

Tekst 39
Men streeft maar voort, al wordt men steeds
Gefnuikt door de Voorzienigheid,
En kent zo vreugd' en tegenslag …
Maar goed - ik voer uw opdracht uit.

Shukadeva zei:

Tekst 40
Na zijn instructies aan Akrur'
Liet Kamsa zijn ministers gaan
En trok zich t'rug in het paleis -
En ook Akrur' ging daar vandaan.


(bron: S.B. 10.36)

 



       


                              




Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken