Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayes'var Das | Krishna in Dvârakâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Vraja en Mathurâ

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van
Krishna in Vraja en Mathurâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






 

             


Hoofdstuk 37


Waarin de Heer Keshi en Vyoma verlost.


Shukadeva zei:

Tekst 1
Door Kams' uitgezonden sprong Keshi voort als paard,
De velden verscheurend en even groot als snel,
En sloeg wolk en zweefgondel met zijn manen rond,
Al hinnikend alles verschrikkend als de hel.

Keshi vertegenwoordigt het zeventiende struikelblok op de verheven weg naar Krishna. Hij staat voor de arrogantie van een leerling die in het begin snel enige vorderingen heeft gemaakt en als gevolg daarvan niet alleen zijn medeleerlingen en zijn leraar, maar ook Krishna Zelf over het hoofd probeert te lopen.


Tekst 2
Fel starend, zijn muil even gapend als een grot,
Zijn nek even log als een lage regenwolk,
Joeg 't monster voor Kamsa's genoegen naar Gokul'
En teisterd' al rondtrappend Nanda's herdersvolk.

Tekst 3
Toen Krishna 't Zijn dorp zo tiranniseren zag,
Met al dat gehinnik en 't zwerk kapotgerost,
Om Hem te belagen, trad Hij het tegemoet -
En 't reuzenpaard bruld' als de koning van het bos.

Tekst 4
Wijd opende 't ondier zijn bodemloze muil
Alsof het de hemel wou opslokken en vloog
In volle galop, niet te grijpen, zo enorm,
Met beukende hoeven lijnrecht naar Lotusoog.

Tekst 5
Maar nijdig ontweek d' Onaantastbare de trap,
En greep d' achterpoten en wervelde 't in 't rond
En wierp het verachtelijk als Garud' een slang
Royaal honderd booglengten ver over de grond.

Als Oorsprong van alles is Krishna ook de Bron van alle emoties. Een van de redenen van zijn afdaling naar de stoffelijke wereld is dat Hij Zich er nu en dan wil overgeven aan emoties als woede en verachting, waarvoor in de geestelijke sfeer geen plaats is. In Zijn Spel laat Hij soms zelfs een van Zijn volmaakte dienaars uit de geestelijke sfeer neerdalen om zich in de stoffelijke wereld als demon tegenover Hem te plaatsen. De strijd die daarop ontbrandt zegent zowel Zijn dienaar als de toeschouwers met de vervulling van al hun wensen, omdat alleen al Krishna's aanblik alle vormen van geluk te boven gaat.


Tekst 6
Toen Keshi daarop bij zijn positieven kwam
Herrees hij en ijld' als de bliksem naar Hari:
Die echter stiet lachend een arm in 's monsters muil
Zoals soms een slang in een flits een gat in schiet.

Tekst 7
Alsof door een roodgloeiend' ijzerstaaf geraakt
Vloog 't paardegebit plots vergruizeld door de lucht …
En diep in de luchtpijp zwol Krishna's arm zo op
Als 't lichaam van iemand die lijdt aan waterzucht.

Tekst 8
Doordat Krishna's arm maar bleef zwellen in zijn strot
Kreeg Keshi geen lucht meer en trappend als een gek
En badend in 't zweet met verwilderd ooggedraai
Stierf  't reuzenpaard wentelend in zijn eigen drek.

Tekst 9
Bepaald niet verwaand na die moeiteloze strijd
Trok d' Alsterke kalmpjes Zijn arm t'rug uit het lijk,
Dat als een komkommer in tweeën was gekliefd -
Met bloesems bestrooid door 't verbijsterd godenrijk.

Tekst 10
De god en ziener Nârada,
O koning, daalde daarop neer
Voor Krishna, d' Onvermoeibare,
En sprak terzijde tot de Heer:

Nârada zei:

Tekst 11
O Krishna, Ondoorgrond'lijke,
O Yoga-meester, Heer van al,
O Vâsudev', Instandhouder,
Heer van de goeden zonder tal …

Tekst 12
Gij zijt de Ziel van al wat leeft,
Die alles leidt en onderhoudt,
Getuig' in de geheime grot,
Het ene vuur in elk stuk hout.

Tekst 13
Gij hebt Uw toevlucht in Uzelf,
Waaruit Gij Zelf de guna's spint,
Onder wier leiding het heelal
Ontstaat, bestaat en zich ontbindt.

Tekst 14
Gij zijt hier neergedaald om geest
En râkshasa vermomd als vorst
Te teisteren tot redding van
Elk wakker hart dat naar U dorst.

Tekst 15
Gelukkig hebt Ge door Uw Spel
Dit monsterachtig paard gedood
Door wiens gehinnik 't godenvolk
Geschokt het hemelrijk ontvlood.

Tekst 16
'k Zal overmorgen zien hoe Gij,
Almachtige, Mushtik', Chânur'
En al hun medeworstelaars
Alsook de reuzendikhuid vloert …

Tekst 17
En later hoe Gij Yavana,
Shankh', Mur' en Naraka verslaat
En hoe Gij met de hemelbloem
Aan Indr' ontroofd naar d' aarde gaat …

In vers 16 tot en met 22 geeft de alziende Nârada een beschrijving van dingen die gebeuren gaan. Shukadeva voert de ziener op om de nieuwsgierigheid te prikkelen van Koning Parikshit en de luisterende wijzen, onder wie Nârada zelf als een der zeer weinigen weet waar hij op zinspeelt.


Tekst 18
En hoe Gij heldendochters huwt,
Verworven door Uw heldenmoed,
En hoe Gij, Heer, in Dvârakâ
Bewerkt dat Nriga niet meer boet.

Tekst 19
En hoe Gij de Syamantak'-steen
Tezamen met een bruid ontvangt
En hoe Ge 'n dode priesterzoon
Springlevend uit Uw Woning brengt.

Tekst 20
'k Zie Paundrak' al door U ontzield
En Kâshi brandend in mijn geest …
Daar zie 'k ook Dantavaktra's dood
En Chedi's eind' op 't offerfeest.

Tekst 21
'k Zal alle heldendaden zien
Die Gij verricht rond Dvârakâ,
Die dichters in het gans' heelal
Verheerlijken tot lang hierna.

Tekst 22
Tenslotte zie 'k U als de Tijd,
Waar alles aan te gronde gaat,
Wanneer G' als Wagenmenner met
Arjun' de slagorden verslaat.

In het uur voordat de strijd tegen de slagorden der Kuru's ontbrandde onderrichtte Krishna op het slagveld, als Wagenmenner staande op hun strijdwagen, aan Arjuna de Bhagavad-gîtâ.


Tekst 23
Ik nader tot U, die volmaakte kennis zijt,
Die alles ontvouwt uit Uw alvervulde Zelf,
Wiens wil nimmer faalt en Wiens schitterende gloed
De guna-stroom stuit die de wereld overstelpt.

Tekst 24
Voor U die Uw hoogsteigen heil en toevlucht zijt
En uit eigen kracht het heelal manifesteert
En hier in Uw Spel als een Mens aan mij verschijnt,
O Heer van de Sâtvata's, buig ik mij nu neer.

Shukadeva zei:

Tekst 25
Nadat de wijze zo de Heer
Van 't huis der Yadu's had geloofd
Ging hij met Zijn verlof vandaar,
Van Krishna's aanblik licht in 't hoofd.

Tekst 26
Na 't doden van het reuzenpaard
Hoedde Gopâl' de kudde weer,
Zijn vrienden vrolijk om Zich heen,
Vraja gelukkig als weleer.

Tekst 27
Terwijl z' eens in het heuvelland
Het vee hoedden, beslopen zij
Elkaar - d' ene partij was dief
En herder d' andere partij.

Tekst 28
Niet slechts als herder en als dief
Hadden de spelers zich verdeeld
Maar 'n aantal stapte rond als ram -
Zo werd er onbevreesd gespeeld.

Tekst 29
Een zeek're Vyoma, 'n tovenaar,
Drong zich als koeherder gekleed
Tussen hen in en roofd' als dief
Een heel stel van die rammen mee.

Vyoma vertegenwoordigt het achttiende struikelblok op het geestelijk pad, namelijk dat van oneerlijkheid en diefachtigheid.

De genoemde wezens die de achttien struikelblokken vertegenwoordigen zijn schoolvoorbeelden. Menig ander ondier of onmens in het Spel van Krishna treedt op als tweede of derde voorbeeld van een bepaald struikelblok of vertegenwoordigt een aantal struikelblokken tegelijk.


Tekst 30
Iedere herder die hij greep -
Tot er een handvol over was -
Keilde de demon in een grot:
Die sloot hij met een rotsblok af.

Tekst 31
Toen Krishna, de Beschermer van
De goeden, zag wat Vyoma deed
Greep Hij zoals een leeuw een wolf
De rover onontkoombaar beet.

Tekst 32
Van pijn nam Vyom' zijn eigen vorm
Weer aan, reusachtig als een berg,
Om zich t' ontworst'len aan de Heer,
Maar Krishna's kracht was hem te erg.

Tekst 33
Met beide handen smeet Achyut'
De herdersrover voor Zich neer -
De hemelingen zagen toe -
En doodde 'm als een offerdier.

Tekst 34
Hij beukte 't rotsblok in elkaar,
Haalde Zijn vrienden uit de grot
En keerde naar Gokula t'rug,
Geëerd door herder en door god.


(bron: S.B. 10.37)

 



       

                              




Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken