Shukadeva zei:
Tekst
1
Na 't vasten tijdens d' elfde dag
En 't eerbetoon aan d' Opperheer
Liet Nand' zich op de twaalfde dag
Voor 'n bad in de Kâlindi neer.
De
elfde dag (ekâdashi) zowel na nieuwe als
na volle maan is een vastendag ter ere van de
Heer. Nanda's bad in de Yamunâ en zijn
onverwachte reis naar Varuna's diepten, waar de
vâruni rijkelijk stroomt, vertegenwoordigt
het dertiende struikelblok op het geestelijk
pad, namelijk dat van het gebruik van
bedwelmende en psychedelische middelen. Hun
betoverende werking leidt de gebruiker op een
dwaalspoor, omdat het geluk dat ze bieden
vergankelijk is. Alleen dienende liefde, in
geestelijke helderheid verworven, leidt tot
blijvend geluk.
Tekst
2
't Was nacht nog en demonen-tij
Maar Nand' had daarvan geen idee.
Een demon van de god Varun'
Greep hem en sleurde 'm met zich mee.
Dat
de god Varuna een demon in dienst heeft betekent
niet dat Varuna zelf een demon is, maar dat de
demon het geluk heeft dat hij door een meester
te dienen die weet dat Krishna de Allerhoogste
is, zijn kwade mentaliteit zal kunnen
kwijtraken.
Tekst
3
"Ach Krishna! Râm'!" riep 't herdersvolk
Toen Nanda weg bleek zo ineens.
"Vader is naar Varun' gebracht!"
Wist d' alvervulde Heer meteen.
Hij stelde iedereen gerust
En dook daarop de diepte in.
Tekst
4
Toen de beschermer, god Varun',
Govind' ontwaarde, d' Opperheer,
Was hij verrukt en bracht Hem met
De vorstelijkste gaven eer.
Varuna zei:
Tekst
5
Mijn levenswens is nu vervuld:
Hier is de rijkdom die ik zocht,
Want wie Uw voeten eren mag
Bereikt het einde van de tocht.
Varuna,
die in de diepten woont, is de meester van alle
kostbaarheden daarin. Hun glans echter verbleekt
bij die van het geluk dat hij Krishna's
lotusvoeten dienen mag: na zijn godenleven zal
hij geen andere levens in de materiële
wereld meer hoeven leiden. Ook goden, die niet
volmaakt sattvisch zijn, kunnen falen, zoals uit
Indra's woede blijkt (25.1-10). Daarom is
het ook voor hen wenselijk dat ze zuivere
bhakta's worden. Uit Varuna's snelle overgave
aan Krishna's lotusvoeten blijkt dat hij meer
geestelijk inzicht bezit dan Indra.
Tekst
6
Ik breng U eer, die Bhagavân,
Brahman en Paramâtmâ zijt,
Van wie de schijn zich verre houdt
Waaraan het wereldrond ontspruit.
Het
onpersoonlijk Brahman, de in elk wezen wonende
Opperziel of Paramâtmâ en de
Alvervulde, Bhagavân, als Allerhoogste,
zijn de drie hoofdaspecten van de Absolute
Waarheid (shloka 1.2.11, geciteerd in de
inleiding).
Tekst
7
Het was uit domheid dat mijn knecht,
Die niet begrijpt wat wens'lijk is,
Uw vader naar beneden bracht -
Ach, schenk hem Uw vergiffenis.
Zie
de toelichting bij vers 2.
Tekst
8
Verleen mij, Heer die alles ziet,
Toch Uw genade alstublieft
Govinda, neem Uw vader weer,
Gij hebt hem immers innig lief?
Shukadeva zei:
Tekst
9
Sri Krishna, d' alvervulde Heer
Der Heren, voelde zich tevree:
Tot vreugde van het herdersvolk
Bracht Hij Zijn vader met Zich mee.
Tekst
10
Nanda verteld' in 't rond dat hij
Persoonlijk had geconstateerd
Hoe rijk Varuna wel niet was
En hoe Govinda was geëerd.
Tekst
11
In vuur en vlam dacht Gokula:
"Krishn' is de Hoogste Godspersoon
Ach, neem ons mee naar 't zalig Oord
Waar J' aan 't heelal ontstegen woont."
Tekst
12
D' Alwetende begreep vanzelf
Wat iedereen graag van Hem wou:
Meedogend overwoog Hij nu
Hoe Hij die wens vervullen zou.
Sri Krishna dacht:
Tekst
13
Men zwerft door deze wereld rond
Van hoog naar laag en laag naar hoog,
Uit blinde lust steeds in de weer,
Maar krijgt zichzelf nooit in het oog.
Shukadeva zei:
Tekst
14
Uit opperste genade schonk
Govinda, d' alvervulde Heer,
De herders d' aanblik van Zijn Oord
Verheven boven de natuur:
Tekst
15
Slechts waarheid, kennis zonder eind,
De grenzeloze Brahman-gloed,
Die wijzen, van de guna's vrij,
Aanschouwen in hun stil gemoed.
Tekst
16
Hij dompeld' elk in Brahmâ's Poel
En haald' elk daarna weer omhoog:
Zo zag men 't Brahman-oord, waar 't zich
Ooit voordeed aan Akrura's oog.
Brahmâ's
Poel is een mystieke vijver nabij Vraja, waarin
men niet alleen het lichaam reinigt maar vooral
de geest. Wanneer Krishna later door Akrura van
Vrindâvana naar Mathurâ wordt
gehaald om Zich daar met de worstelaars van
Kamsa te meten, laat Hij Akrura baden in
Brahmâ's Poel. Akrura aanschouwt daarin
dan Krishna en Balarâma als Vishnu en
Ananta Shesha (zie 39.44 e.v.).
Tekst
17
Nand' en de herders raakten bij
Die aanblik van geluk ontzind,
Vooral toen ze hun Krishna daar
Door 't Veda-koor zagen omringd.
Het
Brahman-licht is niet door en door leeg, maar
omgeeft Krishna, die op Zijn beurt omringd
blijkt door de Veda's in persoonlijke gedaante,
die Hem verrukt toezingen.
(bron: S.B.
10.28)
|