Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayes'var Das | Krishna in Dvârakâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Vraja en Mathurâ

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van
Krishna in Vraja en Mathurâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






 

             


Hoofdstuk 28


Waarin Krishna Zijn vader redt uit het rijk van Varuna.


Shukadeva zei:

Tekst 1
Na 't vasten tijdens d' elfde dag
En 't eerbetoon aan d' Opperheer
Liet Nand' zich op de twaalfde dag
Voor 'n bad in de Kâlindi neer.

De elfde dag (ekâdashi) zowel na nieuwe als na volle maan is een vastendag ter ere van de Heer. Nanda's bad in de Yamunâ en zijn onverwachte reis naar Varuna's diepten, waar de vâruni rijkelijk stroomt, vertegenwoordigt het dertiende struikelblok op het geestelijk pad, namelijk dat van het gebruik van bedwelmende en psychedelische middelen. Hun betoverende werking leidt de gebruiker op een dwaalspoor, omdat het geluk dat ze bieden vergankelijk is. Alleen dienende liefde, in geestelijke helderheid verworven, leidt tot blijvend geluk.


Tekst 2
't Was nacht nog en demonen-tij
Maar Nand' had daarvan geen idee.
Een demon van de god Varun'
Greep hem en sleurde 'm met zich mee.

Dat de god Varuna een demon in dienst heeft betekent niet dat Varuna zelf een demon is, maar dat de demon het geluk heeft dat hij door een meester te dienen die weet dat Krishna de Allerhoogste is, zijn kwade mentaliteit zal kunnen kwijtraken.


Tekst 3
"Ach Krishna! Râm'!" riep 't herdersvolk
Toen Nanda weg bleek zo ineens.
"Vader is naar Varun' gebracht!"
Wist d' alvervulde Heer meteen.
Hij stelde iedereen gerust
En dook daarop de diepte in.

Tekst 4
Toen de beschermer, god Varun',
Govind' ontwaarde, d' Opperheer,
Was hij verrukt en bracht Hem met
De vorstelijkste gaven eer.

Varuna zei:

Tekst 5
Mijn levenswens is nu vervuld:
Hier is de rijkdom die ik zocht,
Want wie Uw voeten eren mag
Bereikt het einde van de tocht.

Varuna, die in de diepten woont, is de meester van alle kostbaarheden daarin. Hun glans echter verbleekt bij die van het geluk dat hij Krishna's lotusvoeten dienen mag: na zijn godenleven zal hij geen andere levens in de materiële wereld meer hoeven leiden. Ook goden, die niet volmaakt sattvisch zijn, kunnen falen, zoals uit Indra's woede blijkt (25.1-10).  Daarom is het ook voor hen wenselijk dat ze zuivere bhakta's worden. Uit Varuna's snelle overgave aan Krishna's lotusvoeten blijkt dat hij meer geestelijk inzicht bezit dan Indra.


Tekst 6
Ik breng U eer, die Bhagavân,
Brahman en Paramâtmâ zijt,
Van wie de schijn zich verre houdt
Waaraan het wereldrond ontspruit.

Het onpersoonlijk Brahman, de in elk wezen wonende Opperziel of Paramâtmâ en de Alvervulde, Bhagavân, als Allerhoogste, zijn de drie hoofdaspecten van de Absolute Waarheid (shloka 1.2.11, geciteerd in de inleiding).


Tekst 7
Het was uit domheid dat mijn knecht,
Die niet begrijpt wat wens'lijk is,
Uw vader naar beneden bracht -
Ach, schenk hem Uw vergiffenis.

Zie de toelichting bij vers 2.


Tekst 8
Verleen mij, Heer die alles ziet,
Toch Uw genade alstublieft …
Govinda, neem Uw vader weer,
Gij hebt hem immers innig lief?

Shukadeva zei:

Tekst 9
Sri Krishna, d' alvervulde Heer
Der Heren, voelde zich tevree:
Tot vreugde van het herdersvolk
Bracht Hij Zijn vader met Zich mee.

Tekst 10
Nanda verteld' in 't rond dat hij
Persoonlijk had geconstateerd
Hoe rijk Varuna wel niet was
En hoe Govinda was geëerd.

Tekst 11
In vuur en vlam dacht Gokula:
"Krishn' is de Hoogste Godspersoon …
Ach, neem ons mee naar 't zalig Oord
Waar J' aan 't heelal ontstegen woont."

Tekst 12
D' Alwetende begreep vanzelf
Wat iedereen graag van Hem wou:
Meedogend overwoog Hij nu
Hoe Hij die wens vervullen zou.

Sri Krishna dacht:

Tekst 13
Men zwerft door deze wereld rond
Van hoog naar laag en laag naar hoog,
Uit blinde lust steeds in de weer,
Maar krijgt zichzelf nooit in het oog.

Shukadeva zei:

Tekst 14
Uit opperste genade schonk
Govinda, d' alvervulde Heer,
De herders d' aanblik van Zijn Oord
Verheven boven de natuur:

Tekst 15
Slechts waarheid, kennis zonder eind,
De grenzeloze Brahman-gloed,
Die wijzen, van de guna's vrij,
Aanschouwen in hun stil gemoed.

Tekst 16
Hij dompeld' elk in Brahmâ's Poel
En haald' elk daarna weer omhoog:
Zo zag men 't Brahman-oord, waar 't zich
Ooit voordeed aan Akrura's oog.

Brahmâ's Poel is een mystieke vijver nabij Vraja, waarin men niet alleen het lichaam reinigt maar vooral de geest. Wanneer Krishna later door Akrura van Vrindâvana naar Mathurâ wordt gehaald om Zich daar met de worstelaars van Kamsa te meten, laat Hij Akrura baden in Brahmâ's Poel. Akrura aanschouwt daarin dan Krishna en Balarâma als Vishnu en Ananta Shesha (zie 39.44 e.v.).


Tekst 17
Nand' en de herders raakten bij
Die aanblik van geluk ontzind,
Vooral toen ze hun Krishna daar
Door 't Veda-koor zagen omringd.

Het Brahman-licht is niet door en door leeg, maar omgeeft Krishna, die op Zijn beurt omringd blijkt door de Veda's in persoonlijke gedaante, die Hem verrukt toezingen.



(bron: S.B. 10.28)

 



       

                              




Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken