Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayes'var Das | Krishna in Dvârakâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Vraja en Mathurâ

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van
Krishna in Vraja en Mathurâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






 

             


Hoofdstuk 29


Waarin de râsa-dans wordt ingeleid.


Shukadeva zei:

Tekst 1
Toen d' Alvervulde de jasmijn
In 't najaar openbloeien zag
Vond Hij dat er plezier moest zijn
En toonde Hij Zijn wondermacht.

Tekst 2
En daar kwam de maan op en verfd' oranjerood
't Gelaat van het Oosten met strelend zachte gloed,
Zoals ook een minnaar de wangen van zijn lief
Saffraan kleurt als hij haar na lange tijd ontmoet.

Tot op de huidige dag vindt men in de Indiase bazaars schalen vol kosmetisch poeder, vaak bergjes van een voet hoog, in alle tinten tussen rood en oranjegeel of saffraan. Dit poeder wordt onder meer gebruikt als offerande aan de lotusvoeten van Murti's.


Tekst 3
Toen Krishna zo 't licht dat de lelies wekt ontwaard',
Als rouge op 't gezichtje van de geluksgodin,
Door 't woud zacht weerschenen, ontvlood Zijn fluit een noot,
En elke grootogige gopi raakt' ontzind.

Tekst 4
Verrukt van die klank, die haar hart op hol liet slaan,
Door Krishna betoverd, kwam ieder met een vaart
En bengelend' oorbellen naar haar Lieveling,
Liefst zo dat de and'ren 't niet konden zien van haar.

Tekst 5
Verdwaasd liet één de koe die zij
Aan 't melken was halfvol nog staan,
'n Ander vergat haar melk op 't vuur
En ook haar pot vol dampend graan.

Tekst 6
Weer één bediende niemand meer
En zei haar man niet eens gedag,
'n Ander onthield haar kind de borst
En vloog zó weg met lege maag.

Het lijkt voor een moeder onverantwoord en onvergeeflijk haar hongerige zuigeling opzij te leggen en weg te hollen naar haar minnaar. Maar de fluittoon die Krishna, God Zelf, laat horen is voor de gopi's absoluut onweerstaanbaar. Ze zouden in feite een zonde begaan als ze hem het ene oor in en het andere uit lieten gaan. De alwetende Heer wéét natuurlijk wat Zijn fluittoon aanricht en zorgt er in Zijn almachtige liefde voor dat het de zuigelingen aan niets ontbreken zal.


Tekst 7
Halfopgemaakt en halfgekamd,
Kleren en tooi een ratjetoe,
Hun oogzwart niet meer dan een veeg,
Stoof 't hele stel naar Krishna toe.

Tekst 8
Hoe man of vader, broer of oom
Ook riep van: "Halt!" - het hielp geen zier:
Gek van Govind' keerde geen vrouw
Die avond op haar schreden weer.

Tekst 9
Een enkel' in haar binnenhuis
Zag dat er niets te vluchten viel:
Ogen gesloten, gaf ze zich
Aan Krishna met haar hele ziel.

Tekst 10
Haar karmisch kwaad verbrandd' ineens
In 't laaien van haar liefdessmart;
Haar karmisch goed vervluchtigde
Van deez' omhelzing in haar hart.

Tekst 11
Verenigd met de Opperziel,
Die zij slechts als haar Minnaar zag,
Gaf ze haar guna-lichaam prijs
En wierp haar banden van zich af.

Elders (33.38) wordt beschreven dat de herders, begoocheld door Krishna's wondermacht, denken dat ze hun vrouw nog steeds "naast zich" hebben. Deze schijnvrouwen moeten levenstekenen gegeven hebben om hun man dit gevoel van normale aanwezigheid te kunnen laten hebben. Van de gopi van het onderhavige vers echter moeten we aannemen dat ze geen levenstekenen te zien gaf.


Parikshit zei:

Tekst 12
Ze kende Krishn' als Minnaar slechts
En niet als God: hoe kon ze dan,
Guna-gebonden, aan 't gewoel
Der guna's - dood, geboort' - ontgaan?

Koning Parikshit (doet alsof hij) verondersteld dat de gopi door de materiële leibanden gebonden was als een gewoon mens. Maar niemand kan tot Krishna's tegenwoordigheid naderen die al niet lang zijn materiële banden verbroken heeft, ook al lijkt hij op het eerste oog een materialist.


Shukadeva zei:

Tekst 13
't Is je bekend dat Shishupâl',
Die Krishna haatte, werd verlost:
Hoe zal 't een vrouw dan niet vergaan
Wier hele hart naar Krishna dorst?

Shishupâla ging tijdens het koningsoffer van Krishna's neef Mahârâja Yudhishthira zo tegen Krishna te keer dat iedereen hem van kant wilde maken. Maar Krishna liet de begoochelde uitrazen, omdat Hij niemand dit staaltje van volmaakte woede wilde onthouden. Tenslotte wierp Hij Shishupâla Zijn bliksemende werpschijf naar het hoofd, Sudarshana, het wiel der Wet, dat de schreeuwer onthalsde. Daarop vloog Shishupâla's onberispelijke ziel, verlost van haar zondige geest, via Krishna's lotusvoeten de geestelijke wereld in.


Tekst 14
De Heer verschijnt, opdat de mens
Het hoogste goed deelachtig wordt,
Maar blijft onpeilbaar, eindeloos -
De guna-vrije Guna-vorst.

Tekst 15
Wie altijd woed' of lust of vrees
Of liefd' of gelijkmoedigheid
Of vriendschap koestert voor Hari
Gaat binnen in Zijn eeuwigheid.

Shishupâla ging door woede binnen in Krishna's eeuwigheid, Kamsa door vrees, de bultenares Drieknakje door lust. Bhakta's gaan erin binnen door liefde en wijzen door gelijkmoedigheid.


Tekst 16
En dat is niet verwonderlijk:
Govind is d' alvervulde Heer
Der yoga-heren, die 't heelal
Verlossen kan en nog veel meer.

Tekst 17
Toen Hij de vrouwen van het dorp
Zo voor Zich zag bedwelmde Hij
Hen allen met Zijn zoete taal -
Want niemand spreekt zo fraai en vrij.

De Alvervulde zei:

Tekst 18
Welkom, gezegenden, in 't woud!
Wat mag Ik hier voor jullie doen?
Gaat alles in het dorp naar wens?
Wat brengt jullie zo naar Me toe?

Tekst 19
't Is nacht en 't ziet er dreigend uit …
Er dwalen woeste wezens rond …
Ach welgeschapen dametjes,
Ga toch naar Vraja gauw weerom!

Krishna lokt de jonge vrouwen eerst onweerstaanbaar aan en doet dan alsof hun komst Hem verbaast. Daarom wordt Hij niet alleen Hartedief genoemd, maar ook Hartenbreker. Hij neemt hoe dan ook het hart in de tang, zodat de eigenares of eigenaar de wereld achter zich laat.


Tekst 20
Je vader, moeder en je zoons
En jullie broers en jullie man -
Ze zoeken jullie tevergeefs:
Maak je familie niet zo bang!

Tekst 21
Gezien? Het woud in volle bloei?
De volle maan in al haar pracht?
De prille blaadjes trillend in
't Yamunâ-zuchtje zalig zacht?

Tekst 22
Dan, brave meisjes, fluks naar huis
En dien je echtgenoot gedwee.
Kleintjes en kalfjes jammeren -
Geef hun te eten, melk het vee.

Tekst 23
Of zijn jullie gekomen soms
Uit liefde die je voelt voor Mij?
Echt onbehoorlijk is dat niet
Want Ik maak alle wezens blij.

Tekst 24
Maar trouwe dienst aan d' echtgenoot
Geldt als de hoogste vrouwenplicht;
Dienst aan zijn vrienden en 't gezin
Brengt zegen en maakt alles licht.

Tekst 25
Al is haar man oud, stuurs of dom
Of arm of ziek, een vrouw die streeft
Naar 't hemels leven blijft hem trouw
Indien hij zonder zonde leeft.

Tekst 26
Met overspel bereikt geen vrouw
De hemel, hoe voornaam z' ook is.
Het is laaghartig en vol vrees
En wekt bij ieder ergernis.

Tekst 27
Liefde tot Mij ontbloeit aan wat
Men van Mij zegt of ziet of hoort,
Maar niet aan Mijn omhelzing, nee …
Dus ga naar huis weerom, maak voort!

Krishna verwijst hier naar de bhakti-wegen van luisteren naar Zijn woord of naar de verhalen over Hem (shravana), van persoonlijke verheerlijking van Zijn doen en laten en van het zingen van Zijn Heilige Naam (kirtana) en van het voortdurend denken aan Hem (smarana). Shravana, kirtana en smarana behoren tot het systeem van gereguleerde ontwikkeling van bhakti (sâdhana-bhakti). De gopi's zijn daar echter in hun spontane liefde (râganuga-bhakti) volkomen aan ontstegen. Krishna weet dat uiteraard, en daarom moet Zijn opmerking als zou liefde tot Hem niet aan Zijn omhelzing ontbloeien als een goddelijke kwinkslag worden beschouwd. Deze opmerking geldt alleen voor beginnelingen op het geestelijk pad: zij moeten door shravana eerst leren begrijpen wie Krishna is en de voeten van Zijn dienaars leren dienen om daardoor van alle menselijke erotiek verlost te raken, voordat ze Zich in Zijn armen willen storten.


Shukadeva zei:

Tekst 28
Hoe wreed klonken de woorden van
Govind' de gopi's in het oor …
Hoe mateloos was hun verdriet …
Hoe tragisch ging hun hoop teloor …

Tekst 29
Met hangend hoofd en met hun tenen in 't zand rondschrijvend,
Hun volle kersenlippen droog van 't vertwijfeld hijgen,
Terwijl hun tranen 't borsten-rouge met oogzwart mengden,
Stonden de gopi's daar, bezwijkend van droefheid, zwijgend.

Tekst 30
Toen droogden zij hun door het huilen gezwollen ogen
En zeiden met verstikte stem, hevig verontwaardigd,
Tot hun Beminde, die hen hatelijk haast verstootte,
Voor wie z' uit liefde huis en haard hadden laten varen:

De gopi's zeiden:

Tekst 31
O Heer, hoe kun Je tegen ons zo wreedaardig praten?
Nergens ter wereld is er iets dat ons kan behagen:
Je lotusvoeten zijn ons alles, laat ons niet weggaan,
Maar neem ons aan zoals de Heer hen die mukti vragen.

Tekst 32
Wat Jij daar zei over het dienen van man, kroost, vrienden,
Als vrouwenplicht naar de natuurwet, Jij Plichtverstaander,
Betekent slechts dat wij Jou dienen, o Allerliefste:
Jij houdt hun lijf immers gezond en hun leven gaande?

Tekst 33
Als aan Zichzelf schenken de wijzen Jou eeuwig liefde:
Wil Jij dat wij met onze man en ons kroost dan boeten?
Ach Krishna, schenk ons Je genade, en laat haar leven -
Die hoop van ons, o Lotusoog, die w' al zo lang voeden.

De gopi's, van wie velen in een vorig leven grote wijzen waren, tonen zich hier bij uitzondering van Krishna's goddelijkheid bewust. Ze belichten hier Krishna's Paramâtmâ-aspect, de Opperziel, die vele muni's als hun diepste Zelf ervaren.


Tekst 34
Jij hebt ons hart, dat vreugde schiep in 't gezin, gestolen
Mèt onze handen, die in 't huishouden bezig waren:
Hoe zullen wíj ook maar een stap van Je voeten wijken?
Wat moeten wij in Vraja doen? Jij mag 't ons verklaren!

Tekst 35
Blus met de nectar lekkend van Je lippen het felle laaien
In ons ontvlamd door J' ogenspel en Je zalig zingen,
Anders verzengt, o Vriend, ons lichaam in 't vuur der scheiding]
En komen w' allen in de geest naar Je voeten dringen.

Zie voor dit in de geest naar Krishna's voeten dringen het geval van de gopi beschreven in vers 11.


Tekst 36
O Lotusoog, alom geliefd bij de bosbewoners!
Sinds w' eens Je voetzolen beroerden, die Vrouwe Ramâ
Maar zelden aan te raken krijgt, ach zijn wij betoverd
En houden wij 't geen tel meer uit met een ander samen.

Tekst 37
Met Tul'si levert Vrouwe Sri, hoewel Z' aan Je zij ligt
(En aan wier blik de heren goden zich willen laven)
Strijd om Je voetenstof, 't genot van Je trouwe dienaars …
Ach! Van dat voetenstof van Jou zijn wij eeuwig slaven!

Sri is de Gemalin van Vishnu. Als kuise Echtgenote wijkt Ze nimmer van Vishnu's voeten, maar hunkert er steeds naar Krishna's voeten aan te raken, zoals de tulasi-blaadjes die aan Krishna's tenen zijn geofferd.


Tekst 38
Genade, lenig ons verdriet, want wij hebben louter
Ons huis verlaten om Je voeten te kunnen dienen,
Ons hart van slag van ons gezucht om Je diepe blikken
En zoete glimlach … Ach Juweel, maak ons Jouw slavinnen!

Tekst 39
Zien wij Je lokkenpracht en J' oorbellen - dat geflonker! -
Je nectarmond, Je ronde wangen, je flemend' ogen,
Je sterke, vrees verjagend' armen en Sri's vervoering:
Je borst - dan bidden we dat wij Je steeds dienen mogen.

Tekst 40
Geen vrouw ter wereld blijft zich keurig en braaf gedragen
Wanneer Je fluit haar met haar kwelende lied betovert,
O Lieveling, en zij de pracht ziet van Je gedaante,
Die alles huiv'ren laat - de vogels, de dieren, 't lover.

Tekst 41
Zoals de Heer de godenwereld steeds komt beschermen
Ben Jij als Redder van het dorp onder ons verschenen …
O Vriend in angst en in gevaar, leg Je lotushanden
Op onze borsten en ons hoofd, die Je willen dienen.

Shukadeva zei:

Tekst 42
De Yogaheren-Heer schoot van
Hun droefheid in de lach en liet
Hen uit genade proeven van
't Geluk dat Hij steeds Zelf geniet.

Tekst 43
Omstuwd door de vrouwen, die straalden van de blik
Die Krishna hun toezond, Wiens daden nobel zijn,
Blonk Hij als de maan in de klare sterrenkring,
Zijn lachende tanden zo wit als de jasmijn.

Tekst 44
Luid meezingend met hun gezang
Zwierf Hij, met bloemenkrans getooid,
Met scharen schoonheden door 't woud
En maakte 't door Zijn zegen mooi.

Tekst 45
Zo kwam Hij bij het oeverzand
Van de rivier, waar 'n briesje woei
Vol leliegeur, en raakte met
De herderinnen aan de stoei.

Tekst 46
Met malle woorden, speelse kneepjes en diepe blikken
Hun dijen, middel en hun borsten tersluiks beroerend,
Hen zacht omhelzend en hun haar en hun handen strelend,
Bracht Hij de schonen van Gokul' steeds meer in vervoering.

Tekst 47
Door al die aandacht en die eer
Die d' alvervulde Heer haar schonk
Dacht elke gopi dat geen vrouw
Op aarde 't bij haar halen kon.

Tekst 48
Toen Krishna zag hoe hun geluk
Hen bijna stikken liet van trots
Wou Hij hem knakken en verdween
Daarop uit Zijn genade plots.


(bron: S.B. 10.29)

 



       

                              




Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken