Shukadeva zei:
Tekst
1
Toen Vraj' van 't ontij was gered
Door 't heffen van de Govardhan'
Kwam van Goloka Surabhi
Naar Mâdhav' en ook Indra kwam.
Surabhi
is de koe die alle wensen in vervulling laat
gaan. Goloka is het astrale paradijs van Koning
Indra. (Ook Krishna's bovenzinnelijke Woning
heet Goloka. De Brahma-samhitâ beschrijft
(5.29) hoe Govinda in Zijn geestelijk Oord niet
één, maar vele surabhi's
hoedt.)
Tekst
2
De laatste, om zijn trots beschaamd,
Ging naar Hem toe waar geen het zag
En boog zich voor Zijn voeten neer,
Zijn hoofdtooi stralend als de dag.
Tekst
3
Bij 't zien van Krishna's heerlijkheid
En kracht sprak van zijn trots beroofd
De heerser van de drieërlei sfeer,
Vorst Indra, met genegen hoofd:
Indra zei:
Tekst
4
Vol zuivere sattva en vrede zijt Gij,
Door rajas en tamas volmaakt onbesmet:
De snoeren van Mâyâ alom in 't
heelal,
O Meester, verstrikken U nooit in hun net.
Tekst
5
Hoe kunnen dan hebzucht en woed', uit haar
ontstaan
En haar weer verwekkend - zo blijkt onwetendheid!
-
Verwijlen in U? Maar toch handhaaft Gij de Wet
En heft Gij de staf die de boosdoeners
kastijdt.
Tekst
6
De Vader en Leraar zijt Gij en d'Opperheer
D' almachtige Tijd die de werelden beveelt:
Gij komt naar believen en speels vernedert Gij
De trotse die denkt: "Heel de wereld is mijn
deel."
Tekst
7
Wie dom als ikzelf en vol wereldheerserswaan
Ontwaren dat Gij in gevaar heldhaftig blijft
Betreden voortaan slechts het toegewijde pad:
Zo straft Ge de kwaden door 't Spel dat Gij
bedrijft.
Tekst
8
'k Verdronk in de waan van mijn
opperheerschappij
En zondigd' als geen, met Uw grootheid onbekend
Vergiffenis, Heer, wat een dwaas ben ik
geweest!
Vernietig het kwaad waar mijn geest van is
doordrenkt!
Tekst
9
Onpeilbare Heer, Gij verschijnt alleen op aard'
Om alle bevelhebbers, oorzaken van last
En zelf niets dan last, te vernietigen, o God,
Maar d' Uwen biedt Gij aan Uw voetenpaar
houvast.
Tekst
10
Aan U, o Alvervulde, eer,
O Opperziel, o Godspersoon!
De vromen noemen U hun Heer,
O Krishna, Vasudeva's Zoon!
Tekst
11
Ik eer U, Kennis heilig puur,
Die Zich naar 't U belieft vertoont,
Alles doordringt, alles verwekt -
Van al wat leeft de diepste Grond!
Tekst
12
Ik handeld' uit gekrenkte trots
Toen 't offer aan mij was gestaakt
En stuurde razend storm en hoos
Opdat het dorp werd weggevaagd.
Tekst
13
Door Uw genaad' is nu mijn trots
Geknakt, mijn werk tenietgedaan
Mijn Heer, mijn Leraar en mijn Zelf,
Ik neem U als mijn Toevlucht aan.
Shukadeva zei:
Tekst
14
Aldus door Indra hoog geëerd,
Zei d' Alvervulde met een lach
En met een stem zo luid en diep
Als een nabije donderslag:
Krishna's
stem klinkt zo luid en diep om de lawaaierige
Indra te laten blijken dat alle geluid, ook het
luidruchtigste, bij Hem vandaan komt.
De Alvervulde
zei:
Tekst
15
Ik heb dat offer slechts verstoord
Door Mijn genade, opdat jij
Voortaan voortdurend aan Mij denkt,
Van godenpraal en -hoogmoed vrij.
Tekst
16
Door trots verblind ziet iemand niet
Dat Ik het ben die ieder straft:
Uit mededogen neem Ik hem
Zijn eigendom en rijkdom af.
Krishna's
straf voor een demon is gelijk aan Zijn zegen
voor een bhakta.
Tekst
17
Ga heen, o Indra, 't ga je goed!
Gedenk wat Ik heb onderricht,
Zeg nu je godentrots vaarwel
En wijd je duchtig aan je plicht.
Shukadeva zei:
Tekst
18
Toen sprak grootmoedig Surabhi
Te midden van haar kroost in 't rond
Vol eerbied tot Hari, de Heer,
Die als een Herder voor haar stond:
Surabhi's
kroost is het vee van Vraja, dat Hari heeft
gered.
Surabhi zei:
Tekst
19
Krishna, Krishna, o Yogi groot,
Alziel en Oorsprong van 't heelal,
Gij zijt het, Heer van 't hemelrijk,
Die ons volmaakt beschermen zal.
Tekst
20
Voor ons geen groter God dan Gij!
Weest Gij onz' Indra nu voortaan
Ter wille zowel van de koe
Als van god, bhakta en brahmaan.
Tekst
21
Brahmâ zei ons: "Ik wil dat Krishn'
Als jullie Indra wordt gekroond."
Want door Uw nederkomst hebt Gij
De aarde van haar last verschoond.
Als
belichaming van volmaakte mannelijkheid wordt
Indra vertegenwoordigd door de stier. Als
zodanig is hij de heer van alle koeien. Surabhi
ziet echter dat Govinda de ware Heer is. De last
der aarde hier vermeld is niet Indra, maar Kamsa
met zijn demonenverbond. In de gedaante van een
koe smeekte de aarde Brahmâ of hij Heer
Vishnu wilde vragen op haar neer te dalen om de
last van Kamsa's misdadige legioenen van haar
weg te nemen (1.17-18).
Shukadeva zei:
Tekst
22
Zo sprak Surabhi, waarop zij
De Heer baadd' in haar eigen melk.
Op wens van de godinnenschaar,
Door alle wijzen vergezeld
Tekst
23
Liet Indra toen Airavat's slurf
Een hemel-Ganges-waterstraal
Op Krishna neerspuiten en zei:
"Govinda is Uw Naam, Gopâl'."
De
Ganges stroomt niet alleen over de aarde maar
door het hele universum, beginnend bij het gat
dat de Dwerg-avatâra met Zijn lotusvoet in
het hemeldak stiet. Vandaar dat er hier sprake
is van de hemel-Ganges
(âkâsha-gangâ).
Tekst
24
Toen eerden Tumburu en Nârada bijeen
Met siddha's, gandharva's en heel de godenrij
Hari, die de wereld van zond' en smet bevrijdt,
En hemelse schoonheden dansten mooi en blij.
Tekst
25
De groten in 't hemelrijk zongen Hem hun lof
En wierpen Hem bloesems toe, stralend, kelk na
kelk,
De drieërlei sfeer was van hoog tot laag
voldaan,
De koeien doordrenkten de velden met hun melk.
Tekst
26
Geen boom of er droop honing uit,
Geen stroom of hij was zalig zoet,
Gesteente gloeid' op elke berg,
Braakland droeg vrucht in overvloed.
Tekst
27
Bij Krishna's erefeest, mijn zoon,
Gaf ieder denkbaar wezen daar
Zijn vijandschap volkomen op,
Al was het nog zo wreed van aard.
Tekst
28
Toen Indra Krishna zo tot Heer
Van dorp en kudde had gewijd
Voer hij met Zijn verlof omhoog,
Door alle goden begeleid.
(bron: S.B.
10.27)
|