7
|
|
|
De
Reuzenheks
|
|
|
Nanda deed zijn naam eer aan. Nanda betekent: de Blije.
Hij meende dat het jongetje dat hij 's ochtends in de armen van zijn
vrouw gevonden had zijn eigen pasgeboren zoon was. Blij dat hij was!
Blij! Dadelijk riep hij de priesters van het herdersdorp, waarover hij
de baas was, naar zijn huis. Hij gaf hun tweehonderdduizend koeien. En
zeven bergen sesamzaad, bestrooid met juwelen en goud. Laten we iets
over die koeien zeggen. Nanda en zijn herders hielden hun koeien alleen
voor de melk. Omdat de koeien hun voedzame melk aan de mensen gaven,
waren ze net moeders. Daarom werden de oude koeien nooit geslacht. Want
dat doe je met je eigen moeder toch ook niet?
De dorpelingen stroomden samen voor het
geboortefeest. Ze zongen en dansten en sloegen op de trom. De koeien en
stieren en kalveren werden met olie ingewreven. En ze werden met
kleurpoeder versierd. De herderinnen droegen hun mooiste kleren en
zongen en dansten en schaterden het uit. In die tijd was er nergens
honger. Er was zo veel voedsel dat de mensen gewoon niet wisten waar ze
het moesten laten. De herders bekogelden elkaar met yoghurt en boter.
Het kon niet op. De klodders dropen van hun tulband over hun lachende
bruine gezicht.
Niemand in het hele dorp wist dat het
jongetje in Nanda's huis God was: Vishnu. En niemand wist dat het
andere jongetje in Nanda's huis ook God was: Ananta, de goddelijke
slang. Je weet wel: Ananta was uit de buik van Devakī
overgebracht in de buik van Rohinī. En Rohinī woonde bij
Nanda en Yas'odā. Omdat Vishnu in het dorp woonde, woonde
Lakshmī, zijn vrouw, er ook. Want ze kan niet buiten Vishnu. Maar
ze bleef onzichtbaar. En omdat Lakshmī het geluk en de rijkdom
zelf is, waren alle mensen in het herdersdorp rijk en gelukkig.
Op een dag moest Nanda met zijn mannen
naar de stad. Ze waren onderdanen van Kamsa. En Kamsa wilde dat ze
belasting aan hem betaalden. Op hun kar reden ze naar Mathurā. Je
begrijpt dat Vasudeva, toen hij hoorde dat Nanda in de stad was
aangekomen, meteen naar hem toe ging. Hij moest en zou weten hoe het
met zijn jongens ging.
Hij deed net alsof hij dacht dat Vishnu
Nanda's zoon was. En hij feliciteerde Nanda met de geboorte. Toen hij
Nanda blij en gelukkig zag, begreep hij dat de jongens het goed
maakten. Dat stelde hem gerust. Maar Vasudeva had een raar voorgevoel.
'Nanda, beste vriend', zei hij. 'Je hebt je belasting al betaald. Ga
alsjeblieft dadelijk terug. Want ik geloof dat er in Gokula, dat dorp
van jou, onraad is. Ga gauw!' Haastig reden de herders terug. Angstig
zat Nanda op zijn kar te bidden. Hij wist niet dat Vishnu, tot wie hij
bad, zijn eigen pleegzoon was. En dat het dorp dus volkomen veilig was.
Intussen was een van Kamsa's mensen in
het dorp aangekomen. Het was geen man, zoals je denken zou, maar een
vrouw. Of liever: een heks, die door de lucht kon vliegen. Ze heette
Pūtanā. Dat betekent zoiets als: Helleveeg. Maar zo zag ze
er niet uit. Ze had zich omgetoverd in een beeldschone jonge vrouw. Zo
mooi was ze dat alle vrouwen van Gokula dachten: 'Dat lijkt
Lakshmī wel, de geluksgodin. Misschien is ze wel op zoek naar
haar man, naar Vishnu.' Nu was Pūtanā zéker op zoek
naar Vishnu. Maar de vrouwen wisten niet dat Vishnu Yas'odā's
baby was.
Pūtanā deed niets liever dan
baby's vermoorden. Zo doodde ze op een duivelse manier. Ze smeerde haar
borsten in met vergift. En dan liet ze de baby bij zich drinken
De
vrouwen van Gokula hadden geen idee dat de beeldschone vrouw zo'n
monster was. Pūtanā was net een dolk in een prachtig
versierde schede. Van bewondering voor die mooie schede vergeet je
gewoon dat er een moordwapen in zit! Toen Pūtanā het kind
vond en het wilde oppakken hield niemand de heks tegen. En toen ze het
kind de borst wilde geven, vond iedereen dat prachtig
Yas'odā's baby wist natuurlijk
precies wat er aan de hand was. Toen Pūtanā hem de borst
gaf, begon hij gulzig te zuigen. Het vergift deed hem niets! Hij zoog
en zoog en Pūtanā begon te gillen van pijn. Maar Vishnu
zoog zo hard dóór dat hij tegelijk met het vergift het
leven uit Pūtanā wegzoog. Moeder Yas'odā en de
dorpsvrouwen beefden van angst toen ze Pūtanā zagen
veranderen in het monster dat ze eigenlijk was. Brullend stortte
Pūtanā, die plotseling kilometers lang werd, op de aarde
neer. Onder het gewicht van haar reuzenlijf knapten duizenden bomen als
dunne takjes af.
En de baby? Die zat op
Pūtanā's reuzenborst te spelen alsof er niets aan de hand
was
Gauw klommen de dorpsvrouwen op het enorme dode lijf en haalden
het kind omlaag. IJverig begonnen ze God om bescherming te bidden. Ze
begrepen niet dat God zichzelf al beschermd had door de heks te doden.
De vrouwen wisten net zo min als hun mannen dat de baby Vishnu was en
dat geen duivel hem wat doen kon.
Zoals dat onder herders ging, smeerden ze
het kind in met mest. Want koemest is zuiver en beschermt. Wat gebeurde
er met Pūtanā's ziel? Die ging naar Vishnu's hemel. Waarom
ging ze niet naar de hel? Omdat Pūtanā Vishnu als een echte
moeder de borst had gegeven. Maar ze was toch een valse moeder? Ja,
maar dat kon God niets schelen. Hij lette niet op het valse maar op het
moederlijke. Zo goed is hij, zo genadig. Als hij al zo goed was voor
die duivelin Pūtanā, die hem wilde doden, hoe goed zou hij
dan wel niet zijn voor Yas'odā en de dorpsvrouwen, die zo van hem
hielden? En voor de koeien, die hem als echte moeders hun melk gaven?
Toen de herders thuiskwamen uit de stad,
stonden ze stomverbaasd. Vasudeva had hen niet voor niets gewaarschuwd!
Ze hakten Pūtanā's dode reuzenlijf in stukken en staken het
in brand. Denk je dat het stonk? Juist niet! Er kwam een ontzettend
lekkere zoete geur van af. Het leek wel wierook. Dat kwam doordat
Vishnu haar had aangeraakt. Gods aanraking had de duivelin gezegend
Wat een geluk dat
Pūtanā
Zo mooi door Vishnu werd bevrijd!
Wie maar een béétje van hem houdt
Die gaat zó naar zijn eeuwigheid
(Bron: S.B. 10.6)