30
|
|
|
Besluit
|
|
|
Drieknakje was nog steeds
dolverliefd op Krishna. Omdat hij beloofd had bij haar te komen, zocht
de Heer haar op. Haar woning was vol mooie dingen. Twinkelende lampjes.
Een hemelbed met wimpels. Baldakijnen waarvan parelsnoeren neerhingen.
En overal bloemenkransen. Je werd bijna duizelig als je ernaar keek.
Ook van de wierook.
Govinda kwam binnen met Uddhava. Verward
schoot Drieknakje van haar bank overeind en holde op hem toe. Met haar
vriendinnen bracht ze hem naar een zetel. Ook Uddhava bood ze een zetel
aan. Maar die wilde niet op gelijke hoogte met de Heer zitten. Hij zat
liever met gekruiste benen op de grond.
Nadat Drieknakje de jonge mannen wat
lekkers had gegeven, liep Krishna zó haar slaapkamer in. Daar
ging hij op haar bed liggen alsof hij haar man was. Drieknakje durfde
niet meteen bij hem te komen. Het ging allemaal zo vlug!
Eerst nam ze een bad. Toen poederde ze
zich en besproeide zich met reukwater. Haar vriendinnen vlochten
bloemen in haar haar en deden haar een zijden gewaad aan. Ze knabbelde
op een kruidnagel en spoelde haar mond met nectar. Zo werd haar adem
lekker zoet.
'Waar blijf je toch?' riep Govinda vanaf
haar bed.
Verlegen kwam ze de slaapkamer in. Hij
pakte haar handen en trok haar naar zich toe. Toen genoten ze van
elkaars omhelzingen. Drieknakje wist niet hoe ze het had. Ze had alleen
maar wat sandelbalsem aan Krishna gegeven. En nu mocht ze in zijn armen
liggen
Haar hart had dagenlang gebrand van verlangen naar hem.
Nu bluste ze die brand door zijn lotusvoeten aan haar hart te drukken.
Ze werd er niet moe van hem te omhelzen. En al maar door streelde ze
zijn golvende lokken zo zwart als kraaienveren.
Terwijl Drieknakje met Govinda speelde,
vergat ze: 'Hij is God.' Ze dacht dat hij gewoon de mooiste jongen van
de wereld was. Daardoor maakte ze een fout. Ze vroeg de Heer of hij nog
een paar dagen met haar wilde blijven vrijen. Het was allemaal zo zalig!
In plaats van Krishna van
hįįr te laten genieten, wou zij van hčm genieten.
Dat is natuurlijk de omgekeerde wereld. Wij zijn er voor Gods plezier.
Hij is er niet voor ons plezier. Hij is de Heer en Meester en wij zijn
zijn dienaars en dienaressen. Maar het is wčl zo dat als we hem
dienen, wij ook plezier hebben. Dat is het geheim van het dienen van
God. Als je hem ergens blij mee maakt, maakt hij jou ook blij. Hoe meer
je voor hem doet, hoe meer hij voor jou doet.
Weet je nog wat we vertelden van de boom
met zijn blaadjes? Als je de blaadjes graag groen wilt hebben, moet je
niet de blaadjes water geven. Je moet de wortel van de boom water
geven. God is de boom met zijn wortel en wij zijn de blaadjes. Willen
wij ons als blaadjes goed voelen? Dan moeten we de boom een goed gevoel
geven. De herdersmeisjes uit het dorp wisten dat. Maar Drieknakje moest
het nog leren.
'Blijf je nog een paar daagjes met me
vrijen, Lotusoog?' vroeg ze. 'Toe, ga nog niet weg. Laat me nog een
poosje heerlijk van je genieten
'
Toen Krishna die woorden hoorde, deed hij
iets wat je niet zou verwachten. Hij ging niet weg, maar bleef. Omdat
hij er altijd naar verlangt om iedere ziel te eren en dienen, deed God
eerbiedig wat ze van hem vroeg. Dat moeten we uitleggen als zijn
goedheid. De Allerhoogste een plezier doen is niet zo gemakkelijk. Als
het je lukt, mag je heel tevreden zijn. Maar als je hem dan nog om een
pretje vraagt, ben je niet de slimste thuis.
Eindelijk was Drieknakje klaar met
vrijen. Ze zal wel van zaligheid in slaap zijn gevallen. Anders had ze
Govinda natuurlijk nóóit willen laten weggaan!
Samen met Uddhava haalde Krishna
Balarāma op. Met hun drieėn gingen ze op bezoek bij oom
Akrūra. Want Krishna had beloofd dat hij ook hem zou opzoeken.
Toen Akrūra God en zijn broer zijn
deur zag binnen komen, viel hij stralend voor ze neer. Zijn vrouw en
kinderen schoven zetels aan en brachten water. Daarmee waste
Akrūra vol eerbied de lotusvoeten van zijn neefs. Daarna goot hij
het water over het hoofd van al zijn familieleden. En over zijn eigen
hoofd.
'Wat vies!' zegt daar iemand? Meen je dat
nu werkelijk? Denk je echt dat de voeten van God ooit vies kunnen zijn?
Zelfs al baggeren Krishna en Balarāma door de smerigste modder,
dan nņg zijn hun voeten brandschoon. Hun voeten zijn altijd
ontelbaar veel keren schoner dan het zuiverste water van het hele
heelal. Hun lotusvoeten zijn de hoogste zuiverheid. Daarom kunnen hun
dienaren die voeten nooit vergeten!
Je kunt je dus voorstellen hoe gelukkig
oom Akrūra was dat hij die voeten had mogen baden. Voor zijn
neefs neerknielend nam hij hun voeten op schoot en masseerde ze naar
hartelust.
'O Krishna', zuchtte hij, 'o
Balarāma. Jullie zijn de ware scheppers van alles. Jullie zijn
net heel speciale pottenbakkers. Jullie maken niet alleen de potten
maar ook de klei! Dat doet geen gewone pottenbakker jullie na. Niemand
kan wat jullie kunnen. En er is niemand beter en wijzer en sterker en
mooier dan jullie.
'Jullie zijn Brahman: niets dan het
zuiverste licht. Jullie maken het heelal en dalen er dan zelf in neer!
Hķer zitten jullie als Govinda en Balarāma. Ergens anders
zitten jullie als Vishnu en Ananta. Op ontelbaar veel manieren zitten
jullie overal.
'Telkens wanneer de waarheid over God
verduisterd raakt, dalen jullie neer. Dan brengen jullie je eigen
licht. Zo zijn jullie nu neergedaald in de familie van Vasudeva. De
aarde wordt geplaagd door duivelse koningen en hun legerbenden. Jullie
zullen ze overwinnen! En daardoor zullen jullie de familie van de
Yadu's beroemd maken.
'Wat een geluk dat ik jullie hier en nu
met mijn eigen ogen mag zien! Dat geluk kennen zelfs de goden en de
grote wijzen bijna nooit. Alle eer aan jullie twee! Alle eer aan
Krishna en Balarāma!'
Lachend zei Govinda, alsof hij
Akrūra wilde betoveren: 'U bent onze leraar en onze allerbeste
oom. Ik vraag u of u ons alstublieft altijd wilt beschermen. Dan kunnen
wij u altijd blijven dienen. Want een zuivere ziel als u is altijd de
hoogste eerbied waard!'
En tot Akrūra's verbijstering bogen
God en zijn broer diep voor hem neer.
Wie Krishna vol geloof steeds dient
En hem met al zijn liefde eert,
Moet niet verbaasd staan wanneer hij
Opeens gediend wordt door de Heer!
(Bron: S.B. 10.48)