Home | Krishna in Vraja en Mathurâ | Krishna in Dvârakâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ | Over Hayes'var das

Krishna voor Kinderen


Krishna Dvaipâyana Vyâsa

De Wonderbaarlijke Avonturen van
Krishna en Balarâma
Een bewerking voor de jeugd
van deze oeroude geschiedenis uit de Bhâgavata Purâna





           

             

30


Lijst van namen


 
DE SCHRIJFWIJZE VAN HET SANSKRIET VOOR DEZE INTERNETPRESENTATIE:

Waar oorspronkelijk een -  boven de a, u en i-letters werd gebruikt staat nu een ^ . Achter de t en een s met een puntje eronder is een h geplaatst. De s met een ´ erboven krijgt een ' ernaast, net als de n met een ~ erboven.

DE UITSPRAAK VAN HET SANSKRIET:

Klinkers: a als e in amen;  â als aa in altaar; e als ee in feest; i als i in bid; î als ie in dien; o als oo in mooi;  u als oe in goed; û idem maar langer; y is geen klinker maar de Nederlandse medeklinker j.

Medeklinkers: c als tsj; j als dj; y als j; klinkers gevolgd door een h worden hoorbaar geaspireerd (aangeademd: b-h, d-h, k-h, p-h); klinkers zoals th en d worden uitgesproken met de tongpunt tegen het verhemelte; s' en sh klinken ongeveer als sj in sjerp.

Klemtoon: de klemtoon ligt op alle lange lettergrepen. Een lettergreep is lang wanneer hij een van de volgende klinkers of tweeklanken bevat: â, e, î, o, û, ai, au; of wanneer hij wordt gevolgd door twee of meer medeklinkers (zo wordt Krishna uitgesproken als Krisjna).

 

Agha [Gruwel]: een bondgenoot van Kamsa in de vorm van een reuzenslang.

Akrûra [Niet-wrede]: een oom van Krishna, afgezant van Kamsa.

Ambikâ [Moeder]: Yogamâyâ als wereldmoeder.

Ananta [Eindeloze]: de veelkoppige slang waarop Vishnu in de Melkzee rust, op aarde als Krishna's broer Balarâma.

Bala [Kracht]: Balarâma.

Balarâma [Krachtvreugde]: Ananta, op aarde neergedaald als Krishna's oudere broer, zoon van Vasudeva en Rohinî.

Bhâgavata Purâna: het heilige boek over het spel van Krishna.

Brahmâ [Grote]: onderkoning van het heelal, de schepper.

Brahman [het Grote]: het alles doorstralende geestelijk licht.

Devakî [Stralende]: Krishna's moeder, gemalin van Vasudeva.

Devî [Stralende]: de moedergodin, (Yoga)mâyâ.

Drieknakje [Trivakrl]: een sandelbalsemmaakster in Mathurâ.

Durgâ [Moeilijk bereikbare]: Yogamâyâ als godin der wereldse illusie.

Ezelmonster [Dhenuka]: een bondgenoot van Kamsa.

Ganes'a [Heer der trawanten]: de god met olifantshoofd, die alle struikelblokken wegneemt.

Garga: oude wijze, huispriester van de familie Yadu.

Garuda [Verslinder]: de reuzenadelaar waarop Vishnu rondvliegt.

Glans [Sudars'ana]: een door Krishna uit een slang verloste hemeling.

Gokula [koeiendorp]: Vraja.

Govardhana [Koeienvriend, Blijmaker]: de grote heuvel van Vrindâvana.

Govinda [Hij die het hart en de koeien verrukt]: Krishna.

Indra [Meester]: de hemelkoning, eerste onder de goden.

Kalf [Vatsa]: een monsterachtige bondgenoot van Kamsa.

Kâliya [Zwarte]: een veelkoppige gifslang.

Kamsa [Messing]: Krishna's wrede oom, de valse koning van Mathurâ.

Kinkhoornduivel [S'ankhâsura]: een duivel die de zoon van Krishna's leraar Sândîpani had geroofd.

Kinkhoornknot [S'ankhacûda]: een bondgenoot van Kamsa.

Kraak [Cânura]: een worstelaar van Kamsa.

Kraanvogel [Baka]: een monsterachtige bondgenoot van Kamsa.

Krishna [Aantrekker, Verrukkende]: God als allermooiste jongen, gelijk aan Vishnu.

Kuvera [Schone]: de god der rijkdom.

Lakshmî [Geluk, Rijkdom]: de wederhelft van Vishnu.

Loggerik [Pralamba]: een monsterachtige reus, bondgenoot van Kamsa.

Lotuskneuzer [Kuvalayâpîda]: een reusachtige olifant, die Krishna moet doden.

Mâyâ [Tover]:  Yogamâyâ als wereldse begoocheling.

Mathurâ: Krishna's geboortestad, hofstad van Kamsa.

Nanda [Blije]: Krishna's pleegvader in Vraja, echtgenoot van Yas'odâ.

Nârada [Godgever]: de leraar der goden.

Opperziel [Paramâtmâ]: de ziel van alle zielen, God, Krishna.

Paardmonster [Kes'î]: een bondgenoot van Kamsa.

Purâna's: de kosmische historiën.

Pûtanâ [Helleveeg]: reuzenheks, bondgenote van Kamsa.

Râdhâ [Welvarende, Bloeiende]: Krishna's grote lieveling onder de herdersmeisjes.

Râma [Vreugde]: 1. Balarâma; 2. God als ideale koning.

Rohinî [Rode]: moeder van Balarâma, gemalin van Vasudeva.

Sândîpani [Volkomen verlichtend]: de leraar van Krishna en Balarâma.

Sarasvatî [Stromende]: de godin van de taal en de wijsheid, gemalin van Brahmâ.

S'iva [Zegenrijke]: de heer van de stoffelijke wereld en alle goden.

S'rî [Zegenrijk, gelukkig]: (ere)titel (voor iemands naam).

S'rîdâmâ [Geluksvogel]: een herdersvriend van Krishna.

Steenkop [Kûta (horen)]: een worstelaar van Kamsa.

Stiermonster [Arishthâsura]: een bondgenoot van Kamsa.

Stokakrishna [Zwartje]: een herdersvriend van Krishna.

Subala [Krachtpatser]: een herdersvriend van Krishna.

Sudâmâ [Zeer beheerste]: een bloemenkoopman in Mathurâ.

Surabhi [Sappige]: de moeder van alle koeien.

Tulasî [heilig koningskruid]: Vrindâ.

Ugrasena [Sterke speer]: de eigenlijke koning van Mathurâ, Kamsa's edele vader.

Upananda [Metgezel van de blije]: Nanda's oudere broer.

Varuna [Nectar]: de god van alle wateren.

Vasudeva [Stralende]: Krishna's vader, gemaal van Devakî en Rohinî.

Vâsudeva [Zoon van Vasudeva]: Krishna.

Veda's: de heilige boeken van het oude India.

Vishnu [Allergrootste]: God, gelijk aan Krishna.

Vraja [gehucht, dorpje]: het dorp van Krishna.

Vrindâ [heilig koningskruid]: Krishna's lievelingsplant.

Vrindâvana [Koningskruidwoud]: het dorp waarheen Krishna uit Vraja verhuisde.

Vuist [Mushthika]: een worstelaar van Kamsa.

Vyoma [Ruimte]: een bondgenoot van Kamsa.

Wervelwind [Trinâvarta]: een monsterachtige bondgenoot van Kamsa.

Yadu: het koningshuis waarin Krishna geboren werd.

Yama [Teugel]: de rechtvaardige god van de dood.

Yamunâ: de rivier die door Vraja stroomt.

Yas'odâ [Zij die eer schenkt]: Krishna's pleegmoeder in Vraja, echtgenote van Nanda.

Yogamâyâ [Goddelijke Tover]: Krishna's geestelijk wondervermogen, geboren als dochtertje van Yas'odâ.

 

 

(zie ook: woordenlijst S.B.)

       


                             




  Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Zoeken