Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayesvar Das | Krishna in Vraja en Mathurâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Dvârakâ


Srî Krishna Dvaipâyana Vyâsa

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van

Krishna in Dvârakâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






             


Verantwoording & Literatuur


De herdichting van 'Het Spel van Krishna in Dvârakâ' omvat de integrale tekst van alle verzen van hoofdstuk 50 tot en met 90 van het tiende boek van de twaalf boeken van het Bhâgavata Purâna, minus hoofdstuk 87, dat een afzonderlijke positie inneemt. Dit hoofdstuk, de zogenaamde Shruti-gitâ, de verheerlijking van Krishna door de Veda's in eigen persoon, is gedicht in een eigen versmaat (de kokilaka) en geeft geen beschrijving van enig onderdeel van het Spel van Krishna en Balarâma. Het vat in strikt abstracte bewoordingen de theo- en ontologie van het Bhâgavata samen, welke echter bij herhaling, onderdeel voor onderdeel, op vele plaatsen elders in 'Het Spel van Krishna' besproken worden. In extenso zijn ze behandeld in de inleiding van 'Het Spel van Krishna in Vraja en Mathurâ', dat de geschiedenis van de kinder- en jongensjaren van Krishna verhaalt en waarnaar hier en daar in dit boek verwezen wordt als naar 'deel 1' of 'het eerste deel'. De herdichte hoofdstukken zijn hernummerd van 1 tot en met 40; ze bevatten 1997 verzen. Er is een Nawoord aan toegevoegd waarin 16 verzen van het elfde boek zijn opgenomen.

Bij mijn herdichting nam ik als Sanskrit-basistekst die van Gita Press (1982, Gorakhpur, India). Ik raadpleegde de daaraan gegeven prozavertaling van C.L. Goswami. Daarmee vergeleek ik de prozavertaling van N. Raghunathan (1976, Vighneswara, Madras) en die van G.A. Taggare (1978, motilal Banarsidass, Delhi). Tot en met hoofdstuk 14 liet ik me leiden door de vertaling van Srila A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupâda, mijn geliefde geestelijk leraar, die in Krishna's eeuwig Spel werd opgenomen voordat hij zijn werk had kunnen voltooien (1977, Bhaktivedanta Book Trust, Los Angeles). Verder raadpleegde ik 'Het Krishna-boek' (1981, Bhaktivedanta Book Trust, Amsterdam), mijn Nederlandse vertaling van Prabhupâda's eerder gepubliceerde en rijkelijk met commentaar doorvlochten bewerking van 'Het Spel van Krishna' zoals beschreven in het tiende boek van de Bhâgavata Purâna ('The Krishna Book', 1971, Bhaktivedanta Book Trust, Los Angeles).

Vele Sanskrit-woorden hebben tal van uiteenlopende betekenissen. Zo betekent het bekende woord âtmâ niet alleen "ziel", maar ook "God", "geest", "verstand", "lichaam" en nog veel meer. Het is van belang vertrouwd te zijn met de context en strekking van een Sanskrit-tekst, wil men zo'n woord daaruit op de juiste manier vertalen. Waar nu de drie eerstgenoemde auteurs zich in hun vertaling van zulke plurivalente woorden over het algemeen hebben laten leiden door de in India zeer gezaghebbende maar heterodoxe Shankara, die Krishna als spreekbuis van Brahman beschouwt, heb ik me steeds laten inspireren door de traditionele visie van Prabhupâda, identiek aan die van Vyâsa, waarin Krishna niet de spreekbuis maar het hart van Brahman is.

Ik ben geen sanskritist. Maar mijn dagelijkse lezing sinds 1975, in tempel en âshrama, van Sanskrit-teksten voorzien van Engelse woord-voor-woord-vertaling, die ik in het Nederlands doorvertaalde, heeft mij het nodige elementaire inzicht gegeven in de structuur van het Sanskrit en de compositie van een shloka. Wanneer mijn raadpleging van genoemde proza-vertalingen me de precieze betekenis van een vers onvoldoende duidelijk maakte, wendde ik me om raad tot diverse grammatica's en woordenboeken, zoals Arthur A. MacDonnels 'A Sanskrit-Grammar for Students' (1975, Oxford University Press) en M. Monier Williams' 'A Sanskrit-English Dictionary' (1976, idem).

Bij het maken van een herdichting in een taal met een totaal andere grammatica en klankkleur dan die van de grondtaal kan de herdichter niet te werk gaan zoals bij een herdichting van het Spaans in het Portugees. Hij onderscheidt naar beste vermogen de inhoudelijke en poëtische elementen van zijn verzen en herschept ze in hun geheel. Mijn herdichting is dus technisch gesproken dynamisch van aard.

Vyâsa heeft zijn duizenden shloka's van 'Het Spel van Krishna', hoe elegant ook verwoord, niet uitdrukkelijk geschreven om een artistieke prestatie te leveren. Als dat zijn opzet geweest zou zijn, zou de herdichting onbegonnen werk zijn geweest wegens de noodzaak net zo lang aan ieder vers te poetsen tot het zou blinken als het origineel. De poëzie van het Bhâgavata Purâna is bovenal verhalend en onderrichtend. Aan deze omstandigheid ontleende ik als mijn belangrijkste maatstaf de noodzaak tot het nastreven van een hoofdzakelijk onderhoudende en heldere stijl - en hierdoor was het mogelijk de herdichting in een bemoedigend tempo te verrichten.

De herdichting volgt het wisselend metrum van de Sanskrit-verzen. De overgrote meerderheid van de oorspronkelijke verzen is geschreven in metra die op een heel vanzelfsprekende manier in een licht aangepaste Nederlandse versie kunnen worden aangehouden, zoals anushtubh, trishtubh, vamshasthavila en vasanta-tilâka. Hun ritme verleent door de taalgrens heen zijn eigen aard en vaart aan de inhoud van de shloka's.

Een gering aantal Sanskrit-verzen met opsommingen van namen en zaken of met een opeenstapeling van parallelle beelden liet zich niet gedetailleerd overbrengen in Nederlandse verzen van gelijke bouw. Ik zag me hierbij gedwongen een of meer namen of zaken of beelden opgenoemd of onovergebracht te laten. Daar staat tegenover dat verzen die er direct op volgen of er direct aan voorafgaan soms met zulk economisch lettergreep-gebruik in een Nederlands metrumequivalent konden worden overgebracht dat daarin ruimte geboden kon worden voor eerder of later onvermelde elementen. Over het algemeen geldt dat elk Nederlands vers alle inhoudelijke en beeldende elementen van het Sanskrit-origineel bevat.

De Sanskrit-verzen krioelen van de vele Namen van Krishna, zoals Govinda, Hari, Syâmasundara, Dâshârha, Mâdhava, Gopâla, Mukunda, Giridhâri. Ze hebben alle hun bijzondere betekenis, zoals vermeld in de lijst van namen en woorden. Waar nu een bepaalde Naam niet duidelijk om Zijn specifieke betekenis wordt vermeld en dus door een andere vervangen zou kunnen worden indien de versmaat het zou toelaten, heb ik in de herdichting waar het metrum erom vroeg een andere Naam genomen.

Een aspect van mijn dynamische benadering van de herdichting is dat ik van het niet rijmende Sanskrit rijmend of assonerend Nederlands heb gewrocht - dit in de hoop het Nederlands de "verhoogde toon" te geven die het Sanskrit zonder rijm al heeft. Door dit rijm, aan het eind van regel 2 en regel 4 van elk in vier regels genoteerd vers, wordt ook de coupletvorm van de oorspronkelijke verzen gehonoreerd.

Ik scandeer hier de verschillende licht aangepaste versmaten in volgorde van hun opkomst in 'Het Spel van Krishna':

anushtubh (verheerlijking): 1.1:

. -- . -- . -- . -- (8 lettergrepen)

vamshasthavila (suikerrietholte): 1.21:

. -- . . -- . . -- . -- . -- (12 lettergrepen)

trishtubh (drievoudige verheerlijking): 1.24:

. -- . . -- . . -- . . -- (11 lettergrepen)

vasanta-tilâka (lentetooi): 2.58:

. -- . -- . . . -- . . -- . -- . (14 lettergrepen)

praharshini (de verrukkende): 8.42:

-- -- -- . . . . -- . -- . -- . (13 lettergrepen)

ruchirâ (schittering) 22.14:

. -- . -- . . . . -- . -- . -- (13 lettergrepen)

mâlini (kransenrijgster) 36.59:

. . . . . . -- -- / -- . -- -- . -- . (15 lettergrepen)

Het is me werkelijk onmogelijk gebleken deze maat, die slechts enkele malen voorkomt, herkenbaar weer te geven. De opeenvolging van zes onbeklemtoonde lettergrepen aan het begin is in de Nederlandse prosodie een ongehoord en onbestaanbaar fenomeen. Ik heb ervan gemaakt:

-- . -- . -- . -- . -- . -- . . -- . (15 lettergrepen)

manda-krântâ (loom-stap): 40.20:

-- -- -- -- / . . . . . -- / -- . -- -- . -- . (17 lettergrepen)

shârdula-vikridita (tijgerspel): 40.24:

-- -- -- . . -- . -- . . . -- / -- -- . -- -- . -- (17 lettergrepen)

Ook bij de manda-krântâ, waarin vijf gelijkbeklemtoonde lettergrepen elkaar opvolgen, heb ik in het Nederlands een metrum moeten accepteren dat even anders loopt, zij het met zijn eigen regelmaat en met behoud van de oorspronkelijke regellengte. De versmaat komt in dit boek slechts eenmaal voor.

Van twee andere versmaten, die eveneens slechts eenmaal voorkomen in dit boek, namelijk de vaitâliya of hofzangersmaat (vers 40.21) en de praharshini of verrukkende (vers 40.22), geef ik ter plekke de scandering aan. De sragdharâ of bloemenkransdraagster, eveneens eenmaal voorkomend (40.47), heb ik om ter plekke aangegeven redenen een geheel andere vorm moeten geven, zoals ik dat ook met de mâlini heb moeten doen.

Om de lezer te helpen de verzen vloeiend te reciteren of zingen heb ik er de nodige metrische apostroffen doorheen gestrooid. Dit verleent de shloka's iets van de prosodische degelijkheid van het Sanskrit, waarin de woorduiteinden bijna spoorloos in elkaar kunnen overgaan (sandhi). (Zo herleide men een Bhagavad-gîtâ-regeltje als tatraivâvyaktasam-jnake tot tatra-eva-avyakta- samjnake of een regeltje als nidrâlasyapra-mâdottham tot nidrâ-âlasya-pramâda-uttham.)

Ik heb de apostrof niet alleen gebruikt om er menige onbeklemtoonde e van het Nederlands mee te elideren, maar ook menige onbeklemtoonde a van het Sanskrit - meestal aan het eind van een naam (Kams' ) en soms in een binnenlettergreep van een naam (Dev'ki), doch alleen waar een hedendaagse Indiër dat ook zou doen. Ik weet dat ik hiermee tegemoet kom aan de manier waarop de in Nederland wonende Surinaamse Hindoes, die deze tekst zouden willen zingen of reciteren, gewend zijn met de onbeklemtoonde Sanskrit a's om te gaan.

Ik heb ervan afgezien de Sanskrit-namen en -woorden in de tekst te transcriberen in het wetenschappelijk fonetisch schrift. Dit preciseert ook verschillende klanken die door een Nederlands spraakorgaan alleen na lang en geduldig oefenen kunnen worden gereproduceerd. Het leek me het meest praktisch de eenvoudige spelling aan te houden die Engels schrijvende indologen vòòr de introductie van het fonetische schrift meestal hanteerden. Daarin wordt onder meer geen subtiel onderscheid gemaakt tussen velaren en dentalen, tussen de velare en de palatale sibilant en tussen open en minder open klinkers. De klinkers en medeklinkers die volgens deze spelling anders dan de gelijkgespelde Nederlandse worden uitgesproken zijn de volgende:

a: als u in lotus;
â: als aa in altaar;
e: als ee in heen;
u: als oe in goed;
y: als j in juichen;
ch: als tj in tjingelen;
g: als G in het Engelse God;
j: als in het Engelse joy;
jn: als een genasaliseerde combinatie van g en y;
sh: als sj in sjerp;
bh, chh, dh, jh worden alle duidelijk geaspireerd uitgesproken;
ph niet als f, maar als ph in ophef.

Bij het schrijven van de toelichtingen bij de verzen heb ik me laten leiden door twee overwegingen: die van de noodzaak tot uitleg van hetgeen een westerling niet uit zichzelf kan begrijpen; en die van de noodzaak tot oriëntering van de aandacht waar de kans bestaat dat haar iets genietbaars ontgaat. Bij het laatste heb ik me gaandeweg steeds meer ingetoomd om de lezer de kans te geven zijn eigen ontdekkingen te doen.

De toelichtingen volgen de opvattingen van auteurs in de traditie van Vyâsa, met name van mijn persoonlijke geestelijke leraren Srila Prabhupâda en Srila Sridhara Mahârâja.

Liever dan de herdichting steeds te onderbreken met verklaringen van onvertaalde Sanskrit-termen, die overigens meestal wel uit de context kunnen worden begrepen, heb ik er aan het eind een verklaring van alle in de tekst voorkomende Sanskrit-namen en -woorden aan toegevoegd.

 



LITERATUUR:

Nârada:

Bhakti-sutra's (vertaling met commentaar, 1988, Chaitanya Cahiers, Amsterdam)

Lilâsuka Bilvamangala:

Krishna's Nectar for the Ear (herdichting van het Krishnakarnâmrita, 1986, Chaitanya Cahiers, Amsterdam)

Bhaktivinoda Thâkura:

Jaiva Dharma (Engelse vertaling, 1975, Sri Gaudiya Math, Madras);

Sri Chaitanya Shikshâmrita (Engelse vertaling, 1983, idem);

Bhaktisiddhânta Saraswati Goswami:

Shri Chaitanya's Teachings (1975, Sree Gaudiya Math. Madras).

B.R. Sridhara Deva Goswami:

The Golden Volcano of Divine Love (1984, The Guardian of Devotion Press, San Jose, Californië);

The Hidden Treasure of the Sweet Absolute (Bhagavad-gîtâ-vertaling, 1985, Sri Chaitanya Saraswat Math, Nabadwip Dham, West Bengalen);

Ambrosia of Positive and Progressive Imoortality (1987, Sri Chaitanya Saraswat Math, idem);

Loving Search for the Lost Servant (1987, The Guardian of Devotion Press, idem);

Subjective Evolution of Consciousness (1989, idem).

A.C. Bhaktivedânta Swami Prabhupâda:

De Bhagavad-gîtâ zoals ze is (1971, Bhaktivedanta Book Trust, Amsterdam);
Het Krsna-boek (1981, idem);
Srimad-Bhâgavatam (Bhâgavata Purâna), deel 1 en 2 (1983, 1985, idem);
De Nectarzee van Zuivere Liefde (1985, idem).

Nisikanta Sanyal:

Sree Krishna Chaitanya (1933, Sree Gaudiya Math, Madras).

O.B.L. Kapoor:

The Philosophy and Religion of Sri Caitanya (1977, Munshiram Manoharlal, New Delhi).

Walther Eidlitz:

Die Indische Gottesliebe (1955, Walter Verlag, Olten und Freiburg im Breisgau);
Krsna-Caitanya: Sein Leben und Seine Lehre (1968, Almqvist & Wiksell, Stockholm);
Der Glaube und die Heiligen Schriften der Indier (1975, Walter Verlag, idem).

Hendrik van Teylingen:

Het Lied van de Alvervulde (Bhagavad-gîtâ herdichting, 1983, Mirananda, Wassenaar).


 



       

                              




Links | Downloads | Muziek | Afbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken