Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayesvar Das | Krishna in Vraja en Mathurâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Dvârakâ


Srî Krishna Dvaipâyana Vyâsa

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van

Krishna in Dvârakâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






             


Hoofdstuk 4


Waarin Sri Krishna Prinses Rukmini schaakt.
 


Shukadeva zei:

Tekst 1
Toen Yadu's Telg vernomen had
Wat Rukmini Hem zeggen wou
Nam Hij de priester bij de hand
En sprak hem aldus lachend toe:

De Alvervulde zei:

Tekst 2
Zo is het ook met Mij gesteld,
Ik kan er niet van slapen 's nachts,
Maar 'K weet dat Rukmi Mij zo haat
Dat Ik niet met Haar trouwen mag.

Tekst 3
'K versla die kwade vorstentroep
En breng Haar, rein van liefdevuur
En stralend mooi, naar Dvârakâ
Zoals je 'n vlam uit brandhout puurt.

Shukadeva zei:

Tekst 4
Vernemend onder welke ster
Rukmini's bruiloft werd gevierd
Zei Madhusudan' tot Dâruk',
Zijn menner: "Dadelijk van hier!"

Tekst 5
Dâruka reed Zijn wagen met
Geluk, Mooihals, Geduchte Faam
En Wolkenbloem bespannen vóór,
Hem groetend met de handen saam.

Tekst 6
Dankzij de snelle paarden kwam
Sri Keshava met de brahmaan 
In één nacht uit Zijn koningsstad
In 't vorstendom Vidarbha aan.

Voor een gewoon mens met gewone paarden is het onmogelijk deze afstand van het uiterste westen van het huidige Gujarat, aan de kust, naar het huidige centraal India in zo korte tijd - en dat ook nog in het donker - te overbruggen.


Tekst 7
Uit liefde voor zijn zoon liet daar
De koning 't ceremonieel
Beginnen voor het huwelijk
Van Rukmini en Shichupâl'.

Tekst 8
Volop versierd met wimpel, vlag
En erebogen werd de stad;
En straat en kruising, schoongeveegd,
Waren van 't sprenkelwater nat.

Tekst 9
Mannen en vrouwen gingen rond
Gekranst, gezalfd en rein gekleed;
En uit de mooie huizen dreef
De geur van wierook - aloë.

Tekst 10
Nadat hij voorouder en god
Volgens de regels had geëerd
En elk naar rang gul had onthaald
Werd vers na vers gereciteerd.

Tekst 11
De bruid, gebaad, van tanden gaaf,
Een draad met goudstuk om de pols,
Werd allerprachtigst opgesierd,
In nieuwe zijde uitgedost.

Tekst 12
Het puikje der brahmanen zong
Vedische mantra's tot haar heil;
'n Atharva-priester plengd' in 't vuur
Om der planeten goede wil.

De Atharva neemt onder de vier Veda's een heel eigen plaats in, omdat hij, anders dan de Rig, de Sâma en de Yajur Veda, vele spreuken geeft en handelingen beschrijft waarmee de priester kwade invloeden kan bezweren en goede kan aantrekken.


Tekst 13
Aan de brahmanen schonk de vorst,
Met de gebruiken wel vertrouwd,
Sesamzaad in melassestroop,
Gewaden, koeien, zilver, goud.

Tekst 14
Van zíjn kant liet ook Dhamaghosh',
De vorst van Chedi, alles doen -
Door priesters in de mantra's thuis -
Wat zegenrijk was voor zijn zoon.

Tekst 15
Omringd door wagens hel van 't goud,
Dikhuiden druipend van de mad'
En voetvolk, ruiters, wat al niet,
Reed Dhamaghosh' naar d' and're stad.

Mada is vocht dat uit de slapen van een bronstige olifant welt.


Tekst 16
Vorst Bhishmak' kwam hem tegemoet
En eerde hem verheugd en blij
En bracht hem onder, met zijn stoet,
In een afzonderlijk verblijf.

Tekst 17
Duizenden vorsten kwamen daar,
Hun hart aan Shishupâl' verpand:
Dantavaktra, Viduratha,
Shâlva, Paundrak' en Jarâsandh'.

Tekst 18
Vol haat jegens Hari en Râm'
Wilden ze 't Bruidje van hun vriend
Van 't Tweetal afhouden wanneer
Het met de Yadu-macht verscheen.

Tekst 19
"We zullen strijden als één man,"
Luidde hun onvervaard besluit …
Met voetvolk en met ruiterij
Trokken z' er popelend op uit.

Tekst 20
Toen Râma hoorde dat een heir
Van vijanden was voorbereid
Op Krishna's schaking van de bruid
Verwachtte Hij een zware strijd.

Tekst 21
Vol liefde voor Zijn Broer nam Hij
Een macht aan voetvolk, ruiterij,
Wagens en olifanten naar
Het koninkrijk Vidarbha mee.

Tekst 22
Toen dan Rukmini, wondermooi,
Vergeefs naar de brahmaan uitzag
Werd Haar verlangen naar Hari
Haar haast te machtig en Ze dacht:

Rukmini dacht:

Tekst 23
Ach, wat een ongeluk - één nacht
Scheidt Mij nu van de bruiloft nog …
'K Begrijp niet waarom 't zo lang duurt -
Wanneer verschijnt Mijn Lotusoog?
En de brahmaan die 'M halen moest -
Waarom is hij nog steeds niet t'rug?

Tekst 24
Heeft d' onberispelijke Heer
Die M' eerst wou trouwen kwaad gezien
In Mijn gedrag, dat Hij Mijn hand
Nu niet meer hebben wil misschien?

Tekst 25
De schenker is Me kwaadgezind
En Shiv', de grote Heer, is bars
En Pârvati, zijn kuise vrouw,
Kind van d' Himâlaya, ligt dwars.

De schenker is Heer Brahmâ, de schepper.


Shukadeva zei:

Tekst 26
Terwijl dit door het Meisj' heen ging
Dat aan Hari verslingerd was
Sloot Z' Haar betraande ogen stijf -
Huilen gaf in dit uur geen pas.

Tekst 27
Daarop ervoer de Bruid, o vorst,
Wachtend op Krishna, een getril
In linkerdij en -arm en -oog -
Een zeker voorteken van heil!

Tekst 28
Toen dan verscheen op Krishna's last
De beste der brahmanen daar
En vond het Meisj' in 't vrouwenhuis
Als een godin zo wonderbaar.

Tekst 29
De Kuise zag zijn blij gezicht,
Zijn rustige manier van gaan
En vroeg hem, al begreep Ze 't al,
Glimlachend hoe 't hem was vergaan.

Tekst 30
Hij zei Haar dat het Vreugdelicht
Van 't Yadu-huis in aantocht was
En plechtig had beloofd dat Hij
Haar mee zou nemen naar Zijn stad.

Tekst 31
Verrukt van de verzekering
Dat Krishna was gearriveerd
Boog Ze - hoe kon Z' iets anders doen
Uit dank! - aan 's priesters voeten neer.

Tekst 32
Bij het bericht dat Krishn' en Râm'
Aankwamen om het feest te zien
Haalde de vorst de Heren met
Muziek en eerbewijzen in.

Tekst 33
Volgens de regels van de Schrift
Bood hij Hun honingwrongel aan
En vlekkeloze feestkledij
En allerhande aangenaams.

Tekst 34
De wijze koning bracht de Twee
Met hun gevolg en troepenmacht
Naar 'n onderkomen dat voor Hen
Geriefelijk was ingericht.

Tekst 35
Zo ook voorzag hij elke vorst
Daar aangekomen naar diens moed,
Anciënniteit, bezit en kracht
Royaal van 't nodig' aardse goed.

Tekst 36
Bij het bericht van Krishna's komst
Liep elke burger uit op straat
En dronk met gulzig ogenpaar
De zoetheid in van Zijn gelaat.

De stadsbewoners zeiden:

Tekst 37
Rukmini slechts, geen and're vrouw,
Verdient Hari als Gemalin,
Terwijl Hij, de Volmaaktheid Zelf,
Haar ideale Man zal zijn.

Tekst 38
Als w' ooit iets goeds hebben gedaan
Moge dan d' Opperheer van al
Ons de genade schenken dat
Achyuta met Haar trouwen zal.

De stadsbewoners beseffen blijkbaar niet dat de Opperheer en Achyuta Dezelfde zijn.


Shukadeva zei:

Tekst 39
Aldus door heel de stad bemind
Verliet de Bruid, door 'n wacht omringd,
Het binnenste van het paleis
Voor 't eerbetoon aan de godin.

Tekst 40
Mukunda's lotusvoeten slechts
Had Zij voor ogen bij Haar tocht
Naar Ambikâ, wier voetenpaar
Zij zou gaan zien - als blaadjes zacht.

Ambikâ is de Moedergodin. Wie haar voeten vroom aanschouwt mag in de wereld, die zij regeert, heil en zegen verwachten. Zoals opgemerkt bij vers 3.42 is Rukmini's eerbetoon aan de Moeder een speels eerbetoon aan Zichzelf, omdat Zij Ambikâ's diepste Oorsprong is.


Tekst 41
Ze schreed in plechtig zwijgen voort
Met moeder- en vriendinnendrom
En hofsoldaten in kuras
Met hoog geheven zwaard rondom
Bij 't klinken van trompet en pauk,
Van kinkhoorn en mridânga-trom…

Tekst 42
En danseressen, duizenden,
Met offeranden velerlei,
Welriekende brahmaansen ook,
Omkranst en met de rijkste tooi.

Tekst 43
En met verheven liederen
Volgden de Bruid onder muziek
Minstreels en barden en met hen
De zangers van de landskroniek.

Tekst 44
Nadat Ze lotusvoet en -hand
En -mond vóór Devi's ereschrijn
Gereinigd had, verscheen Ze voor
De Moeder, kalm van hart en rein.

Een tempelbezoeker wast bij de poort handen en voeten en reinigt de mond door het ritueel opslurpen van enkele waterdruppels.


Tekst 45
De priestervrouwen, welbekend
Met alle regels, zeiden luid
Tot de godin en haar gemaal,
Heer Shiv', gebeden met de Bruid.

Rukmini zei:

Tekst 46
O Shiva's gaad', Ik buig voor u
En voor uw kind'ren keer op keer:
Vergun dat Ik mag trouwen met
Govinda, d' alvervulde Heer.

De kinderen van Shiva en Pârvati zijn twee zoons: Ganesha, de olifantsgod, die voor zijn toegewijden elk struikelblok wegneemt; en Kârttikeya, de oorlogsgod.


Tekst 47
En Z' offerde haar sandelzalf,
Water, wierook, kransen, kledij,
Lekkere hapjes, sieraden
En erelampjes in een rij.

Tekst 48
De priestervrouwen eerde Ze
Precies als Pârvati - met fruit,
Een heilrijk koordje om hun hals,
Zout, koekjes, pân en suikerriet.

Tekst 49
De vrouwen zegenden de Bruid
Met iets van Devi's offerwaar:
Ze nam het van hen aan en viel
Voor hun en Devi's voeten neer.

De godheid die offergaven ontvangt neemt alleen de liefde tot zich waarmee ze hem of haar geschonken worden. Door dit aannemen van de liefde van de offeraar heiligt de godheid de offeranden, die daardoor zijn of haar prasâda - genade - worden. Deze prasâda wordt in zijn geheel aan de priesters of priesteressen gegeven. Wat zij ervan overlaten geldt als mahâ-prasâda - opperste genade.


Tekst 50
Haar stilzwijgen verbrekend ging
Rukmini van de Moeder heen;
Een dienares leidde Haar hand,
Die glinsterde van ring en steen.

Tekst 51
De helden betoov'rend als Mâyâdevi zelf,
't Gezichtje door oortooi omgloeid, een kind nog haast,
Haar borsten nog klein, edelstenen om Haar leest,
Haar ogen, schuil achter Haar lokken, schuw-verbaasd …

Tekst 52
Met liefelijk lachje, Haar lippen kersenrood,
Weerschijnend in 't wit van Haar mooie tandenrij,
Gracieus als een zwaan op Haar lotusvoetenpaar,
Door belletjes rink'lend omflonkerd - zo ging Zij …
En geen van de roemruchte vorsten in het rond,
Verbijsterd bij d' aanblik, bleef van begeerte vrij.

Tekst 53
Toen zij de Bruid, die naar de tempel ging om Haar schoonheid
Aan Krishna slechts te laten zien, zo mooi lachen zagen
En schuchter kijken, ach, toen tuimelden al die krijgers
Verdwaasd ter aarde van hun dikhuid of paard of wagen.

Tekst 54
Terwijl Ze langzaam op Haar lotusknopvoetjes voortschreed,
Intens verlangend naar 't verschijnen van Haar Beminde,
En met Haar linkerhandje 't haar voor Haar ogen wegstreek
En naar de kring van krijgers keek, zag Ze plots Govinda.

Rukmini liep zo langzaam mogelijk om de tijdsspanne waarin Krishna Haar zou kunnen schaken zo lang mogelijk te rekken.


Tekst 55
Toen greep onder 't oog van de vijand Mâdhava
't Prinsesje, dat popelend op Zijn wagen klom,
En zette Haar neer onder 't vaandel met Garud'
En stak zo de draak met de hele vorstendrom,
Waarna Hij met Râm' en de rest bedaard verdween -
Een leeuw die de jakhalzentroep zijn prooi ontnam.

Tekst 56
De vijand - 't vazallengespuis van Jarâsandh' -
Verdroeg de vernedering niet en kreet ontzet:
"Wee ons, die met pijlen en boog zelfs in de hand
Door 'n Herder - een hert slechts! - te kijken zijn gezet!"



(Bron: S.B. 10.53)

 



       

                              




Links | Downloads | Muziek | Afbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken