Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayesvar Das | Krishna in Vraja en Mathurâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Dvârakâ


Srî Krishna Dvaipâyana Vyâsa

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van

Krishna in Dvârakâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






             



Hoofdstuk 3


Waarin Krishna Zich in Dvârakâ terugtrekt en Rukmini een brahmaan een boodschap aan Hem laat overbrengen
 


Shukadeva zei:

Tekst 1
Aldus gezegend door Hari,
Ging hij om Krishna rond, de vorst,
Boog zich eerbiedig voor Hem neer
En kwam naar buiten uit de grot.

Tekst 2
Daar zag hij mens en dier en plant
En boom veel kleiner dan voorheen
En dacht: "We zijn in Kali-yug'."
Daarop toog hij naar  't noorden heen.

Van de mensen van het tijdperk vóór het huidige Kali-yuga wordt gezegd dat het reuzen waren, die duizend jaar oud konden worden. (Ook het bijbelboek Genesis (hoofdstuk 5) spreekt van bijna duizendjarigen en zegt: "De reuzen waren in die dagen op aarde." (6:4))


Tekst 3
Boetvaardig en onwankelbaar,
Verlost van twijfel en onthecht,
Klom hij de Gandhamâdan' op,
Zijn geest gericht op Krishna slechts.

Tekst 4
Zo kwam hij in Badaryâshram',
Nârâyana's en Nara's oord,
Waar hij zich voor Hari bedwong,
Van tweeheid vrij en onverstoord.

In het door jujube-bomen (badari's) beschaduwde Badaryâshrama in de Himâlaya verblijven tot op de huidige dag, nu nog zichtbaar in de gedaante van twee Altaarbeelden, de grote heiligen Nara en Nârâyana, die in werkelijkheid de boogschutter Arjuna en zijn Wagenmenner Krishna zijn.


Tekst 5
De Welvervulde ging weerom
En doodde de barbarenmacht
Die Dvârakâ belegerd hield
En sleept' haar rijkdom in de wacht.

Tekst 6
Terwijl de buit op Zijn bevel
Door os en man werd ingehaald
Kwam Jarâsandh' opnieuw met drie-
En-twintig legers aangeijld.

Tekst 7
Bij d' aanblik van 't geweld waarmee
De vijand daar kwam aangerost
Namen de beide Broers de wijk
Alsof Ze mensen waren, vorst.

Tekst 8
De rijke buit bleef waar hij lag
En onbevreesd, doch bang naar 't schéén,
Snelden Z' op voeten lotuszacht
Tientallen kilometers heen.

Tekst 9
Toen hij Hen Beiden vluchten zag
Brulde Jarâsandh' van de lach
En joeg Hen met zijn wagens na,
Geen snars begrijpend van Hun macht.

Tekst 10
Van 't verre rennen afgemat
Beklommen Ze 'n verheven piek,
Pravarshana genaamd omdat
De hemelgod hem steeds begiet.

Tekst 11
Ze zaten op de berg, maar waar?
Hij vond Hen nergens, Jarâsandh'…
Met takkenbossen in het rond
Stak hij de hele piek in brand.

Tekst 12
Toen, met een sprong, zeilden de Twee
Over de felle vlammengloed
Van d' elfmaal acht mijl hoge berg
En landden veilig aan zijn voet.

De honderdveertig kilometer hoge Pravarshana stond klaar om reliëf te geven aan het springvermogen van de almachtige Krishna en Balarâma, waarna hij zich aan verdere menselijke waarneming onttrok.

Tekst 13
Daarop keerden de Besten van
Het Yadu-huis, onzichtbaar voor
De vijand, t'rug naar Dvârakâ,
Hun stad in d' oceaan, o vorst.

Tekst 14
Ten onrechte dacht Jarâsandh':
"Die Bal' en Keshav' zijn verbrand."
En met zijn reuzentroepenmacht
Begaf hij zich weer naar zijn land.

Tekst 15
't Is al verhaald dat Raivata,
De luisterrijk' Ânarta-heer,
Zijn dochter Rev'ti schonk aan Bal',
Zoals 't door Brahmâ werd begeerd.

Deze geschiedenis is te lezen in 9.3.27-36, een gedeelte van het Bhâgavata Purâna dat buiten het bestek van dit boek valt.


Tekst 16
De Welvervulde nu, Govind',
Huwd', o juweel van 't Kuru-huis,
Vorst Bhishmak's Dochter Rukmini,
Sri Zelve, bij Haar bruigomskeus.

De "bruigomskeus" of eigen keuze (svayamvara) vond veelal plaats tijdens een toernooi waarbij een kshatriya-dochter uit een kring van elkaar met behendigheid en kracht bestokende edelen haar echtgenoot koos door hem een krans om te hangen.


Tekst 17
Hij roofd' Haar weg van Shâlv' en heel
't Vazallendom van Shishupâl'
Voor 't oog van iedereen zoals
Garuda eens de nectar stal.

Sri Vishnu's gevleugelde drager Garuda stal de nectar van de goden om daarmee zijn moeder vrij te kopen, die door de moeder der slangen gevangen was (Mahâbhârata 1.32-34).


De koning zei:

Tekst 18
De Welvervuld' had Rukmini,
Bhishmaka's Dochter, van gelaat
Hoogst liefelijk, op râkshasa-
Manier gehuwd, naar men verstaat.

Râkshasa's huwen door bruidsroof.


Tekst 19
'k Wil horen hoe Hari, de Heer,
Vervuld van mateloze kracht,
Jarâsandh's vrienden overwon
En 't Meisje naar Zijn Woning bracht.

Tekst 20
't Verhaal van Krishn' is nectarzoet,
Vol heil en neemt de zonden van
De wereld weg: geen die dit weet
Die er zijn oor voor sluiten kan!

Shukadeva zei:

Tekst 21
De grote koning Bhishmaka
Bezat Vidarbh' als zijn domein.
Vijf zonen ha de vorst en ook
Eén mooie Dochter wonderfijn:

Tekst 22
Na Rukmi, d' oudste, heetten zij:
Rukmaratha, Rukmabâhu,
Rukmakesha, Rukmamâli
En Rukmini, hun Zuster goed.

Tekst 23
Toen Ze bezoekers van 't paleis
Mukunda's schoonheid, rijkdom, moed
En deugd hoorde verheerlijken
Bezag Ze 'M als Haar Echtgenoot.

Tekst 24
Sri Krishna van Zijn kant wou Haar
Als Bruid wegens Haar schranderheid,
Mildheid en deugd, tekens van heil,
Schoonheid en edelmoedigheid.

De "tekens van heil" zijn uiterlijke kenmerken, zoals bepaalde lijnen in de handpalmen en op de voetzolen, bepaalde hals- en buikplooien, kuiltjes op bepaalde plaatsen in de huid, een bepaalde vorm van mond en ogen, waaraan deskundigen de grootheid van iemands persoonlijkheid weten af te lezen.

Tekst 25
Elk zag Haar zielsgraag trouwen met
Govinda, vorst, maar Rukmi niet:
Hij haatte Krishn' en wees zijn vriend
Shishupâl' aan als favoriet.

Tekst 26
De donkerogige Prinses
Raakt' overstuur, dacht hevig na,
Riep een brahmaan die Ze vertrouwd'
En zond hem snel naar Keshava.

Tekst 27
Zodra de priester Dvârakâ,
De stad van d' Oudste Godspersoon,
Bereikt', ontsloot de wacht de poort
En trof hij 'M op Zijn gouden troon.

Tekst 28
Toen de Brahmanenvriend hem zag
Kwam Hij snel van Zijn zetel af
En schonk hem 'n ereplaats en d' eer
Die 't hemelvolk Hém altijd gaf.

Tekst 29
Nadat Zijn gast gegeten had
En wat gerust, zonk 't Levenslicht
Der vromen aan zijn voeten neer
En kneedde hen en vroeg hem zacht:

Sri Krishna zei:

O parel der brahmanenkeur,
Moog' uw gemoed steeds vredig zijn
En de vervulling van uw plicht,
Vanouds zo nobel, zonder pijn.

Tekst 31
Als een brahmaan tevreden is
Met alles en het zijne doet
Vervult hij ieders hartewens
Als was hij 'n koe van overvloed.

Een werkelijke brahmaan houdt zich strikt aan zijn gewijde plichten en kent geen enkel persoonlijk verlangen. Daardoor kan hij verbinding met het Opperwezen krijgen en de wensen van iedere ziel vervullen.

De "koe van overvloed" of wenskoe (kâmadhuk of kâmadhenu) is een bovennatuurlijk wezen dat alles schenkt wat men het vraagt; de wensboom (kalpatâru) van de Vedische teksten vervult een dergelijke functie.


Tekst 32
Als Indra ontevreden is
Verhuist zelfs hij van oord naar oord,
Maar 'n armoedzaaier, weltevree,
Slaapt languit, nergens door gestoord.

Tekst 33
Brahmanen ieder welgezind,
Voldaan in voor- en tegenspoed,
Verlost van ego en sereen -
Die val Ik keer op keer ten voet.

Tekst 34
Is 't leven veilig, o brahmaan,
Onder de koning van uw land?
Die vorst is mij zeer lief wiens volk
Gelukkig leeft onder zijn hand.

Tekst 35
Vanwaar komt u van zo ver hier?
Waartoe komt u van overzee?
Kan Ik misschien iets voor u doen?
Als 't niet geheim is, zeg het Mij.

Shukadeva zei:

Tekst 36
Op deze milde vragen van
D' Opperbestuurder van 't heelal,
Die in Zijn Spel als Mens optrad,
Zei de brahmaan 't Hem allemaal.

Rukmini zei (bij monde van  de brahmaan):

Tekst 37
O Allermooiste, toen Ik hoorde van Je vermogens,
Die door Mijn oor de smart verdreven, in Mij gerezen,
En van Je schoonheid, die voor d' ogen het hoogste goed is,
Wild' Ik Me vrij van valse schaamte in Jou verliezen.

Tekst 38
Welk flink en hooggeboren meisje wil Jou niet trouwen,
Wanneer de tijd komt dat z' haar keuze moet gaan bepalen,
Mukund' - o Jij, bij wiens karakter, jeugd, kennis, schoonheid,
Afkomst en rijkdom, Hartedief, niemand het kan halen?

Tekst 39
Mijn lief, ja, Jou heb Ik verkoren om mee te trouwen,
O Mensenleeuw, haal Mij van hier, bij Jou wil Ik schuilen,
Laat Shishupâl', o Lotusoog, 't heldenloon niet nemen,
Ach, laat die jakhals toch de leeuwebuit niet bevuilen.

Tekst 40
Als 'K ook maar iets heb mogen doen dat de Heer voldaan stemt
Aan goede werken, offers, zelfbedwang en het dienen
Van goden, priesters en Mijn meerderen, mag dan Krishna -
Nooit Shishupâl', die niet! - Mijn hand nemen in de Zijne.

Tekst 41
Onoverwin'lijke, kom morgen stil naar Vidarbha
Op 't bruiloftsfeest met Je bevelhebbers en Je leger,
Laat Jarâsandh' en Shishupâl' en hun macht verliezen
En trouw met Mij, Je heldenprijs, naar de râkshas'- regel.

Tekst 42
Zeg Jij: "Hoe schaak Ik J' uit het binnenhuis van de vrouwen
Zonder het bloed van broers en huisvrienden te vergieten?" -
Dan weet Ik raad: de dag vóór 't huwelijk gaat de bruid toch
In 't openbaar naar Durgâ's tempel om er te bidden?

Rukmini is Krishna's eeuwige Gemalin. Haar knielen voor Durgâ, de Moedergodin, die Haar in de stoffelijke wereld vertegenwoordigt, maakt deel uit van Haar Spel.


Tekst 43
Groten als Shiva hopen eenmaal te mogen baden,
Opdat het duister wijkt, in 't stof van Je lotusvoeten:
Ach, Lotusoog, blijf Ik verstoken van Je genade,
Dan zal 'K er honderd levens vastend om willen boeten.

De brahmaan zei:

Tekst 44
Zo luidt mijn boodschap, Yadu-heer,
In het geheim aan U verhaald:
Bezie wat Gij hierin kunt doen
En dan geen ogenblik gedraald.




(Bron: S.B. 10.52)

 



       


                              




Links | Downloads | Muziek | Afbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken