Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayesvar Das | Krishna in Vraja en Mathurâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Dvârakâ


Srî Krishna Dvaipâyana Vyâsa

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van

Krishna in Dvârakâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






             


Hoofdstuk


Waarin de wijzen Krishna verheerlijken en Vasudeva een offer brengt

Shukadeva zei:

Tekst 1
Toen Kunti, Gândhâri, Subhàdrâ, de vorstenvrouwen,
Ja zelfs Zijn eigen herderinnen Hun liefde zagen,
Zo vol, voor Krishna, Ziel van al, zaten ze verwonderd
Terwijl er tranen op hun wimpers en wangen lagen.

Tekst 2
Tijdens al die gesprekken daar
Van vrouw tot vrouw en man tot man
Kwam er om Krishn' en Râm' te zien
Een hele stoet brahmanen aan.

Tekst 3
Het waren Vyâs' en Nârada,
Chyavana, Deval',  Asita,
Vishvâmitr' en Shatânanda,
Bharadvâj' alsook Gautama …

Tekst 4
Heer Par' shurâm', met leerlingen,
Pulastya, Kas'yap' en Atri,
Vasishtha, Bhrigu, Gâlava,
Mârkandey' en Brihaspati …

Tekst 5
Dvita, Trit' alsmeed' Ekata,
Brahmâ's zonen en Angirâ,
Agasty' alsook Yâjnavalkya,
Vâmadeva - één grote schaar.
De verschenen wijzen zijn de allergrootste die in de Upanishads en Purâna's worden genoemd. Hun leven strekt zich uit over talloze yuga's.


Tekst 6
Zodra de koningen bijeen
Met Krishn' en Râm' en Pându's zoons
D' alom geloofden zagen daar
Bogen ze neer in eerbetoon.

Tekst 7
En ze verwelkomden de stoet
Met zetel, waswater voor hand
En voet, de beste wierook en
Sandelbalsem en bloemenkrans.

Tekst 8
Toen iedereen zijn zitplaats had
Sprak Bhagavân, gekomen tot
Bescherming van Zijn Wet, terwijl
De grote kring daar luist'rend zat:

De Alvervulde zei:

Tekst 9
Onze geboorte draagt nu vrucht
Dat wij zozeer gezegend zijn
Dat we, wat goden zelden lukt,
De grote yogameesters zien.

Tekst 10
Hoe kan een zwakbeteugelde,
Die God slechts als een Murti kent,
't Zo treffen dat hij u aanschouwt,
Spreekt, aanraakt en uw voeten dient?

Tekst 11
Een heil'ge stroom loutert ons wel
En ook een god van leem en stro,
Zij 't na verloop van lange tijd,
Maar 'n sâdhu als je 'm ziet al - zó!

Dit vers is identiek aan het door Sri Krishna uitgesproken vers 48.31 van deel 1.


Tekst 12
De goden van sterren, zon, maan, vuur, geest en lucht,
Van water en spraak maken zondaars nimmer puur,
Al smeken z' erom, want ze voeden 't onderscheid,
Maar 'n wijz' ontlast ieder die 'm dient, al is 't maar 'n uur.

Hoewel de goden in de ijlste regionen van de kosmos verwijlen, zijn ze door hun hang naar materieel genot, hoe subtiel ook, gebonden aan de wereld der verschijnselen; daardoor kunnen ze niemand verlossen. Ware wijzen (vipashchitâh)  daarentegen, die alle materiële diversiteit achter zich hebben gelaten, met name de toegewijden van de Alvervulde, verlossen ieder die hen serieus neemt en volgen wil.


Tekst 13
Wie  't drietochtig stinklijf slechts las zichzelve ziet,
Zijn vrouw en zijn bloed als de zijnen slechts beschouwt,
De stof eert en denkt dat een bad hem schoner maakt
Dan 't woord van een wijz' is een ezel die maar sjouwt.

De drie tochten in het inwendige van het lichaam zijn die van gal (pitta), slijm (kapha) en lucht (vâyu). (De Ayurvedische geneeskunde richt zich op het bewaren en herstellen van het evenwicht tussen deze drie.)


Shukadeva zei:

Tekst 14
Toen ze van d' alvervulde Krishn',
In wijsheid weergaloos volleerd,
Die uitspraak hoorde - zonderling! -
Zweeg de schare verbouwereerd.

Tekst 15
Lang dacht ze na en zag toen in
Dat Hij de Heer van al moest zijn
Als Mens op aarde neergedaald -
Sprekend tot heil van iedereen.

De wijzen zeiden:

Tekst 16
O Heer van 't heelal, door Uw tover worden wij,
Die alles begrijpen - mét d' oervaders - misleid,
Zoals G' als een mens Uw verborgen wegen gaat -
Hoe wonderlijk, Krishna, is Uw activiteit!

Tekst 17
De stof openbaart zich in meen'ge naam en vorm:
Zo wordt, immer vrij, d' Ene velen uit Zichzelf
En schept, onderhoudt en ontbindt Hij het heelal -
Volmaakte, ach, wát is dit anders dan Uw Spel?

Tekst 18
Hoewel bovenzin'lijk komt G' in Uw zuiverheid
De vrome beschermen en d' onverlaat verslaan,
O God, die al spelende d' eeuw'ge leer behoedt
En Zich openbaart in het Vedische bestaan.

Tekst 19
De Veda's zijn Uw reine hart,
Waaruit door zelftucht, inzicht, vlijt
Men U - geopenbaard of niet -
Leert kennen - en daarbovenuit.

Tekst 20
Gij eert de priesters, want Uw Ved',
O Opperheer, bewaren zij;
En d' eerste die hen dienst bewijst
Om deze reden - dat zijt Gij.

Tekst 21
Het Loon van ons bestaan, ons zien,
Ons boeten en onz' inspanning
En 't Heil der heiligen zijt Gij,
O allerhoogste Zegening!

Tekst 22
Daarom all' eer aan d' alvervuld'
En eindeloos wijz' Opperziel,
Sri Krishna, die Zijn glorie steeds
Door Zijn yogamâyâ verheelt …

Tekst 23
Ongekend door de vorsten hier,
Met wie het Yadu-huis geniet,
Versluierd door Zijn toverij,
D' Alziel, d' Almachtige, de Tijd.

Tekst 24
Zoals een dromer 't droomlichaam
Zonder meer voor zichzelf aanziet,
Al is 't een drogbeeld van de geest,
En zo zijn daag'lijks zelf vergeet …

Tekst 25
Zo kent iemand verward van hart
Door alles wat de zinnen trekt -
Niet meer dan vorm en naam! - niet U,
Omdat zijn inzicht is bevlekt.

Tekst 26
Nu zien w' Uw voeten, waarvan 't louterend water afstroomt
En welke d' allergrootste yogi's in 't hart soms schouwen …
Vul ons met liefde, Heer, want zíj alleen komen tot U
Die zelfvergeten - ja onstuimig! - van U slechts houden.

Tekst 27
Na deze woorden tot Hari,
Dhritarâshtra en Yudhishthir'
Zeiden de wijzen hen vaarwel:
Ze wilden naar hun kluizen weer.

Tekst 28
Toen de roemrijke Vasudev'
Dat merkte kwam hij op hen toe
En sprak beheerst - hij viel daarbij
De wijzen een voor een ten voet:

Vasudeva zei:

Tekst 29
All' eer aan u, o wijzen hier,
In wie de goden samen zijn:
Zeg ons door welk' activiteit
Ons karma helemaal verdwijnt.

Nârada zei:

Tekst 30
Dat Vasudev',  die Krishna als
Zijn eigen zoon ziet, aan óns vraagt
Hoe hij het Hoogste Heil ontvangt,
O wijzen, is niet eens zo raar.

Tekst 31
Want aan mensen uit eigen kring
Wordt zelden diep respect betoond:
Zo gaat men van de Ganges weg
En baadt zich in een and're stroom.

Als er één volmaakt zuivere toegewijde is van de Heer is het wel Zijn liefhebbende vader Vasudeva. Zijn onwetendheid is hetzij voorgewend, hetzij hem door Krishna's yogamâyâ opgedrongen. Wat haar aard of oorzaak ook zij, ze verleent de wijzen de mogelijkheid om tot heil van alle onwetenden die deze geschiedenis vernemen de hoogste kennis te onderrichten - iets wat niet vaak genoeg gebeuren kan.


Tekst 32
Noch door de tijd, waardoor 't heelal
Verschijnt, bestaat en weer verdwijnt,
Noch door zichzelf, noch door de gun's
Raakt Krishna's kennis ooit verkleind.

Tekst 33
Ellende noch 't gevolg van karma noch guna-golven
Tasten haar aan, want Krishna straalt van unieke luister!
Hij lijkt een mens, verhuld door menselijk' eigenschappen,
Zoals de zon, verhuld door mist of totaal verduisterd.

Shukadeva zei:

Tekst 34
O vorst, in tegenwoordigheid
Van alle vorsten, Krishn' en Râm'
Zeiden daarop tot Vasudev'
De grote wijzen daar tezaam:

De wijzen zeiden:

Tekst 35
Men brengt zijn karma 't best ten eind'
Als men gelovig alles schenkt
Aan Vishnu, d' alvervulde Heer
Van ieder offer dat men brengt.

Ook al brengt men offers aan anderen dan de Opperheer, toch komen ze Hem alleen toe: Hij is de Heer der offers (Yajnapati). In de Bhagavad-gitâ verklaart Krishna (7.23): "Wie nu zo'n god aanbidden wil, / Opgaand in zijn geloof geheel, / Verwerft zich daarop zijn genot, / Dat Ik hem echter toebedeel."


Tekst 36
Die schouwen met het oog der Schrift
Zien dit als 't veilig evenwicht,
De makkelijkste weg van dharm'
En yoga, die het hart verkwikt.

Tekst 37
Tweemaal geboren huislieden
Vereren God het best op aard'
Als ze 'M gelovig offeren
Wat z' eerlijk zelf hebben vergaard.

Tekst 38
Door 't offer wijkt de dorst naar geld;
't Hangen aan paradijs en huis
En vrouw en kinderen wijkt door
't Besef van aller tijd'lijkheid:
Zo wordt men kalm, gaat men naar 't woud,
Betracht men zelftucht, is men wijs.

Tekst 39
Aan goden, rishi's, voorouders
Verplicht, verschijnt de dvi-j' op aard':
Als hij niet offert, leert, verwekt
Komt hij ten val, door schuld verzwaard.

Iedere spiritueel progressieve ziel, van het niveau van een tweemaal geborene (dvi-ja), beseft dat ze in het krijt staat bij de goden, die de omringende wereld en haar geest en lichaam besturen; bij de rishi's, die haar de Vedische kennis schenken; en bij haar voorouders, die haar een goede plaats in de wereld hebben bezorgd, vanwaar ze naar de Alvervulde op zoek kan gaan. Wie zonder besef van deze drievoudige ereschuld maar aanleeft, glijdt af naar een lagere wedergeboorte.


Tekst 40
Twee schulden hebt u al voldaan:
Aan wijz' en voorouder tezaam;
Offer u nu van de goden los,
Dan kunt u vrij het woud ingaan.

Tekst 41
Aan Vishnu, Heer van het heelal,
Zult u met veel gevoel beslist
Geofferd hebben, Vasudev',
Dat Hij uw Zoon geworden is.

Shukadeva zei:

Tekst 42
Hierop nu boog de grote ziel,
Vasudeva, het hoofd voor hen
En vroeg hun om hun priesterschap
Bij een groots offer namens hem.

Tekst 43
Volgens de regels aangesteld
Als priesters, hielpen zij hem op
Die heil'ge plek te offeren
Naar best vermogen en volop.

Tekst 44
Toen Vasudeva was gewijd
Namen de Yadu's er hun bad
En tooiden zich - d' anderen ook -
Met krans en feestelijk gewaad.

Tekst 45
Met gouden ketting, rijk gekleed,
Traden zijn koninginnen blij
Het offerperk in, zoet gezalfd,
Met offeranden, in een rij.

Tekst 46
De klank steeg op van kinkhoorn, pauk,
Vinâ, kleitrom en tamboerijn,
Danser danste met danseres,
Barden herhaalden hun refrein
En de gandharvavrouwen en
Hun mannen zongen wonderfijn.

Tekst 47
't Lijf geboterd, d' ogen gezwart,
Werd hij voor 't offerfeest gewijd -
De maangod in de sterrendrom
Van d' achttien vrouwen aan zijn zij.

Tekst 48
Gewijd, in hertehuid gekleed,
Straalde hij in die vrouwenstoet
Die blonk van gordels, kettingen
En belletjes aan oor en voet.

Tekst 49
D' offerpriesters en -opzichters
In zijd' - en edelstenenpracht
Flonkerden als de priesters bij
D' offers die Koning Indra bracht.

Tekst 50
En Krishn' en Râma schitterden,
Meesters van ieder levend ding,
Met al Hun Vrouwen en Hun zoons -
De hele heerlijkhedenkring.

Tekst 51
Hij dong naar de genade van
De Heer van plenging, rite' en zang
Door menig offer, naar 't behoort,
Van d' eerst' en van de tweede rang.

Tekst 52
Hij schonk de priesters op het uur
Daarvoor bepaald, volgens de Wet,
Rijke gewaden, koeien, grond,
Jonge meisjes en schat op schat.

De jonge meisjes dienden uiteraard niet de lustbevrediging van de heilige wijzen. Ze werden aan hen toevertrouwd ter wille van hun geestelijke vooruitgang.


Tekst 53
Toen ze de laatste riten van
Het offerfeest hadden volvoerd
Baadden de wijze priesters zich
Met Vasudev' in Râma's poel.

Tekst 54
Met zijn vrouwen deelde hij toen
Hun tooi onder de zangers rond
En tracteerde rijk uitgedost
Mens en dier tot en met de hond.

In de Vedische cultuur wordt een hond als onrein beschouwd en niet als huisdier gehouden. Het tracteren van een hond is dus een daad van uitzonderlijke mildheid.


Tekst 55
Rijke geschenken gaf hij aan
Ouder' en jonge bloedverwant,
Vidarbha, Kuru, Kosala
En aan zijn vrienden in het land …

Tekst 56
Aan priester, god en geest en mens,
Voorouder alsook chârana …
Ze namen afscheid van Sri's Heil
En prezen 't offer lang daarna.

Tekst 57
Dhritarâshtra, Drona, Vidur',
Yudhishthir', Bhishma en de twee,
Nârad' en d' alvervulde Vyâs',
Vrienden, verwanten in een rij …

Tekst 58
Omhelsden - allen week van hart,
Want ach, het scheiden deed hun zeer! -
De Yadu's - en met d' anderen
Keerden ze naar hun steden weer.

Tekst 59
Maar Nanda, rijkelijk geëerd
Door Krishna, Râm' en Ugrasen'
En d' anderen, bleef nog een poos -
Zo beminde hij iedereen.

Tekst 60
Vasudev', die de zee van zijn
Verlangens glansrijk had doorkruist,
Nam Nanda bij de hand en zei,
In de vriendenkring, zoetgevooisd:

Vasudeva zei:

Tekst 61
God heeft de mensen toegerust,
Mijn broeder, met een "liefdesband",
Die zelfs een yogi of een held
Maar nauwelijks verbreken kan.

Tekst 62
O zuivere, de vriendschap die
Je mij, ondankbare, betoont
Is weergaloos en neemt niets af,
Al wordt ze nergens door beloond.

Tekst 63
Doordat ik hulpeloos was eerst
Heb ik niets goeds voor je gedaan,
Maar nu 'k in weelde baad zie ik
J' uit trots niet eens hier vóór me staan!

Tekst 64
Des konings rijkdom blijve ver
Van hem die 't hoogste heil begeert
Want daardoor blind, bescheiden vriend,
Kent men zijn eigen bloed niet meer.

Shukadeva zei:

Tekst 65
Terwijl hij dacht aan al wat Nand'
Uit vriendschap voor hem had gedaan
Smolt van genegenheid zijn hart
En liet hij huilend traan na traan.

Tekst 66
Uit liefde voor Govind' en Râm'
En voor 't genoegen van zijn vriend
Stelde Nand' steeds de thuisreis uit
En werd drie maanden lang verwend.

Tekst 67
Zijn broers en vrienden uit het dorp
Werden met gaven overstroomd:
Zijden kleren en sieraden
En zaken waar men slechts van droomt.

Tekst 68
Vasudev', Ugrasena, Bal',
Krishn' en Uddhav' - ja iedereen
Schonk hem van alles … Eindelijk
Nam Nanda afscheid en ging heen.

Tekst 69
Nanda, herder en herderin -
Hun hart liet zich niet scheiden van
De lotusvoeten van de Heer …
Zo reisden ze naar Vrindâvan'.

Tekst 70
Toen vriend en bloed waren gegaan
Keerden, aan Keshava gewijd,
De Yadu's naar hun Dvâr'kâ weer
Bij 't naad'ren van de regentijd.

Tekst 71
En ze vertelden heel de stad
Hoe Vasudeva's offerfeest,
D' ontmoeting met hun vrienden en
De bedevaart waren geweest.



(Bron: S.B. 10.84)

 



       

                              




Links | Downloads | Muziek | Afbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken