Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayesvar Das | Krishna in Vraja en Mathurâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Dvârakâ


Srî Krishna Dvaipâyana Vyâsa

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van

Krishna in Dvârakâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






             


Hoofdstuk 34


Waarin Krishna's Gemalinnen Zich met Draupadi onderhouden
 


Shukadeva zei:

Tekst 1
Zo schonk hun Doel en Leraar daar
De herderinnen Zijn gena …
Daarop zag Hij de Pândava's
En vroeg Hij hoe 't hun was gegaan.

Tekst 2
Door d' aanblik van Zijn voetenpaar
Van zonden vrij, antwoordden zij
Op de belangstellende vraag
Van d' Opperheer, van harte blij:

De Pândava's zeiden:

Tekst 3
Hoe kan toch iets kwaads hen ooit deren, lieve Heer,
Die 't zoet van Je voeten indrinken met het oor
Uit heilige monden - die goddelijke drank,
Waardoor in 't onwetend bestaan het licht aangloort?

Tekst 4
O Zee van zaligheid, volmaakt' en volkomen Wijsheid,
Wij eren Jou, die de drie zijnsfasen overschittert …
Door J' eigen tover kwam J' als Mens hier de Ved' ontroven
Aan tijd en duister, Heer, tot wie de par'hamsa's bidden.

De drie materiële zijnsfasen zijn 1. het waken, 2. de droom en 3. de diepe slaap. Para(ma)hamsa's (letterlijk: verheven zwanen) zijn verloste zielen, zo zegt de traditie, die zoals een zwaan uit aangelengde melk altijd de volle melk weet te puren, in de verwarring van het stoffelijk bestaan altijd de vrede van de Geest weten te vinden.


Shukadeva zei:

Tekst 5
Terwijl d' Onvolprezene zo verheerlijkt werd,
Gevinda, 't Juweel van het juichende heelal,
Bespraken ook Yadu's en Kuru's dames Hem,
O vorst, luister stil, ik vertel u hun verhaal.

Draupadi zei:

Tekst 6
Ach Rukmini, en Jij, Bhadrâ,
Jij, Satyabhâmâ, Jij, Satyâ,
Kâlindi, Shaibhâ, Lakshmanâ
Al Jullie Vrouwen van Bhag'vân …

Tekst 7
Vertel me toch hoe Mâdhava
Met Jullie allen is getrouwd,
God Zelf, die door Zijn wondermacht
Louter als Mens hier wordt beschouwd.

Rukmini zei:

Tekst 8
Hij greep Me toen men M' onder dwang wilde laten trouwen
Zoals een leeuw tussen de rammen een ooi komt roven -
't Stof van Zijn voeten daalde neer op de boze vorsten …
Och dat Ik Hem, Lakshmi's Beschermer, voorgoed mag loven.

Satyabhâmâ zei:

Tekst 9
Mijn vader gaf Mij aan de Heer, al was 'K uitgehuw'lijkt,
Uit spijt, omdat hij had gezegd dat zijn broeder 't leven
Door Hém verloren had, maar Krishna bewees Zijn onschuld
Door 'm na 't gevecht met Jâmbavân het juweel te geven.

Het verhaal van Prasena's dood en de roof van de Syamantaka wordt gedaan in hoofdstuk 7.


Jâmbavati zei:

Tekst 10
Mijn vader wist niet dat Hij Râm' was, zijn Heer en Meester,
En vocht met Krishna - 't duurde zevenentwintig dagen …
Toen zag hij 't in, viel Hem ten voet en gaf Hem geschenken -
De steen en Mij … 'K zal Hem, Mijn Heer, steeds op handen dragen.

Zie de verzen 7.21-28


Kâlindi zei:

Tekst 11
'K deed boet' opdat 'K Zijn voeten eens
Mocht aanraken… Via Arjun'
Hoorde Hij dat … Hij nam Mijn hand …
Nu mag 'K Zijn Woning voor Hem doen …

Bhadrâ zei

Tekst 12
Hij overweldigd' op Mijn bruigomskeuz' alle vorsten
Alsook Mijn broers, die 'M wilden hinderen door  hun daden,
En greep Me mee, zoals een leeuw soms de hondenprooi rooft …
Ach moog' Ik ál Mijn levens lang Krishna's voeten baden.

Satyâ zei:

Tekst 13
De prins die met Mij wilde trouwen moest van Mijn vader
't Van zeven scherpgehoornde, oersterke stieren winnen,
Die zelfs de trots van d' allerdapperste krijger knakten …
Hari wist hen, als waren 't bokjes maar, vast te binden.

Tekst 14
Hij nam toen Mij, 't Loon van Zijn moed,
Met al Mijn dienaressen mee
En won de strijd met menig vorst …
Dat Hij altijd Mijn Meester zij!

Mitravindâ zei:

Tekst 15
Mijn vader gaf Mij uit zichzelf
Aan Krishna, Meester van Mijn hart,
Mijn volle Neef van moederskant,
Met hofdames en legermacht.

Tekst 16
Waar Mijn karma M' ook brengen zal,
Altijd zegen Ik weer de dag
Waarop Ik, ieder leven weer,
Zijn lotusvoeten strelen mag.

Lakshmanâ zei:

Tekst 17
Toen 'K Nârad' meermalen had horen zingen van
Achyuta's verschijnen en daden zonder tal
Gaf ook Ik Mijn hart aan Degeen die door Ramâ
Verkozen is boven de wachters van 't heelal.

Tekst 18
Vorstin, Mijn Vader, die Mij zeer
Bemint - zijn naam is Brihatsen' -
Wist wat er omging in Mijn hart
En kreeg een heel geschikt idee.

Tekst 19
Om jou te krijgen moest Arjun'
Een vis raken, die heel hoog hing.
Míjn vis - voor Krishna - was alleen
Te zien als een weerspiegeling.

Srila Prabhupâda parafraseert hier: "Het verschil bij de wedstrijd op Jouw svayamvara en die van Mij was dat bij Jou de vis open en bloot in de lucht hing, terwijl hij bij Mij achter een doek hing en dat deze doek alleen in spiegelbeeld  in een kruik water zichtbaar was."


Tekst 20
Vorsten die 't hoorden stroomden toe,
Van overal, naar vaders land,
Duizenden, met hun krijgsleraar,
Hun wapens en hun krijgsverstand.

Tekst 21
Mijn vader eerde hen naar moed
En leeftijd … Daarop namen zij
De boog op met de pijl om 't doel
Te raken, 't hart gericht op Mij.

Tekst 22
Eén nam de boog, maar wist hem niet
Te spannen en hij gaf hem t'rug;
Een ander trok de pees fel aan
Maar lag in één klap op zijn rug.

Tekst 23
Jarâsandh',  Shishupâl' en Bhim'
En Duryodhan' spanden de boog,
Dat wel, maar hoe z' ook rondkeken -
Ze kregen 't doelwit niet in 't oog.

Tekst 24
Toen hij 'm in 't nat weerspiegeld zag
En zo wist waar de vis uithing
Probeerd' Arjun' een zuiver schot,
Dat schampend langs zijn doel heenging.

Tekst 25
De krijgshelden, hun trots geknakt,
Gaven hun streven verder op …
Toen pakte Bhagavân de boog
Spande de pees als was 't een grap …

Tekst 26
De pijl erop, keek eventjes
Naar de weerspieg'ling van de vis
En schoot het beest neer op het uur
Waarin de zon in 't zenit is.

Het uur van de hoogste zonnestand is het meest zegenrijke tijdstip.


Tekst 27
Trommen klonken in 't hemelrijk
En kreten van triomf op aard'
En uitgelaten blij strooiden
De goden bloemblaadjes omlaag.

Tekst 28
Ik kwam naar voren, schuchter lachend, Mijn haar vol bloemen,
Met om Mijn voeten het gerinkel van enkelbellen
En om Mijn heupen en Mijn schouders de fijnste zijde
En in Mijn hand een gouden ketting rijk aan juwelen.

Tekst 29
Toen hief 'K Mijn lokkenrijke kopje met flonkerhangers
En zag verheerlijkt in het rond met verstolen blikken
Naar 't vorstenvolk en stapte stralend van liefde langzaam
Naar Mijn Murâri, om wiens hals Ik de ketting schikte.

Tekst 30
Toen hoorde men de tamboerijn,
De pauk, de kinkhoorn en de trom
En 't feestlied ook - en danseres
Zwierde met danser om en om.

Tekst 31
Geen van die grote koningen,
Door felle hartstocht aangedaan,
Kon het verkroppen, Draupadi,
Dat Hij Mijn keus was - Bhagavân.

Tekst 32
Vierarmig zette Hij Mij op
Zijn kar met edel vierspan neer,
Deed Zijn kuras om, nam Zijn boog
En hield Zich klaar voor groots verweer.

Tekst 33
Dâruka reed de gouden kar
Ongemoeid uit de vorstenhaag
En Keshava bleef ongedeerd -
Een leeuw, aan wie geen dier zich waagt.

Tekst 34
Een paar kwamen Hem achterna
Om Hem te grijpen en een groep
Hief pijl en boog, maar wat vermocht
Tegen die Leeuw zo'n hondentroep?

Tekst 35
Door Shârnga's pijlenhoos geraakt
Verloren enk'len in die strijd
Hun armen, benen of hun hoofd;
D' anderen vluchtten wijd en zijd.

Tekst 36
Daarop reed Mâdhava naar Zijn stad - met ereboog
En schaduwplekken van het gewuif van vaan en vlag -
Die in de hemelen en benee bezongen wordt,
En ging haar binnen zoals de zon de nieuwe dag.

Tekst 37
Mijn vader eerde iedere
Vriend en bekende van de Heer
Met kostbare kledij en tooi
En bed en zetel en zo meer.

Tekst 38
Hemzelf, die niets dan vreugde kent,
Schonk hij uit zijn vervuld gemoed
Manschappen, wapens, dikhuiden
En dienstmaagden in overvloed.

Tekst 39
Dat Wij Hem dienen mogen nu
In Zijn paleis, komt, denk Ik echt,
Doordat W' in zelfbedwang weleer
Ons van de stof hebben onthecht.

De (andere) koninginnen zeiden (bij monde van Rohini):


Tekst 40
Toen Hij na Bhauma's val vernam dat Wij, Koningsdochters,
Wier vaders Bhauma had verslagen, gevangen waren,
Bevrijdde Hij, die niets begeert, Ons, die steeds maar dachten
Aan bei Zijn voeten, die elk vrijmaken van samsâra.

Tekst 41
De wereldmacht noch 't hemelrijk
Noch beider vreugd verlangen Wij,
Noch Brahmâ's staat, noch mukti ook,
Noch Vishnu's Oord in d' eeuwigheid …

Tekst 42
Wij willen louter - op Ons hoofd -
Het voetenstof van Sri Hari,
Dat volop geurt van de saffraan
Dat op de borsten ligt van Sri …

Tekst 43
't Stof van die Grote Ziel, die eens
De koeien hoedd' in Vraja's bos,
Begeerd door herder, herderin,
De bosbewoonsters, 't groen en 't gras.



(Bron: S.B. 10.83)

 



       

                              




Links | Downloads | Muziek | Afbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken