Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayesvar Das | Krishna in Vraja en Mathurâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Dvârakâ


Srî Krishna Dvaipâyana Vyâsa

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van

Krishna in Dvârakâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






             


Hoofdstuk 15


Waarin de geschiedenis van Koning Nriga. wordt verhaald.
 


Shukadeva zei:

Tekst 1
Eens op een dag gingen Pradyumn'
En Samba, Châru enzovoort,
De Yadu-prinsen, naar een hof
Om zich daar te verpozen, vorst.

Tekst 2
Na veel gespeel kregen ze dorst
En zoekend naar een waterput
Vonden ze 'r een die was verdroogd,
Waarin een zeer vreemd wezen zat.

Tekst 3
Verbijsterd zagen z' onder zich
Een reus van een kameleon
Waarna uit meelij 't prinsenstel
Met reddingspogingen begon.

Tekst 4
Met riemen en met vezeltouw
Probeerden ze 't gevallen dier
Omhoog te halen - tevergeefs …
Ze zeiden 't haastig aan Hari.

Tekst 5
De lotusogig' alvervuld'
Instandhouder van 't wereldrond
Bevrijdde 't dier spelenderwijs
Door 'n tikje van Zijn linkerhand.

Tekst 6
Beroerd door de hand van d' Onpeilbare Heer
Verdween in een ommezien 't kameleon
En dáár stond een hemeling, stralend als goud,
Oogstrelend gekleed, met een bloemenkrans om.

Tekst 7
Mukunda, wel wetend hoe 't allemaal zat,
Vroeg toch, opdat ieder rondom Hem 't ook wist:
"Wie bent u, alschone gelukkige heer?
Voor Mij bent u 'n machtige god, zeer beslist.

Tekst 8
"Wat had u bedreven dat u zo lijden moest?
Ach deugdzaam', u kunt toch geen fout hebben begaan?
Deel ons alstublieft heel uw wedervaren mee,
Indien u 't gepast vindt dat wij uw lot verstaan."

Shukadeva zei:

Tekst 9
Op dit verzoek van Mâdhava,
Die talloze gedaanten kent,
Boog de gedaante voor Hem neer -
Zijn kroon gloeid' als het firmament.

Nriga zei:

Tekst 10
Mijn naam is Nrig', Ikshvâku's zoon,
'k Heerst' over mensen, Opperheer:
Als men U grote schenkers noemd'
Hoord' U misschien mijn naam een keer.

Tekst 11
O Gij die ieders hart doorschouwt,
Wat blijft verborgen voor Uw blik,
Die zelfs de tijd nooit onderbreekt?
Maar 'k spreek daar Gij het zo beschikt.

Tekst 12
Evenveel koeien schonk ik weg
Als alle korrels van het zand,
Als alle druppels van de zee,
Als alle sterren in het rond:

Tekst 13
Goudgeel, jong, zachtaardig, vol melk en met kalf,
Rechtmatig verkregen, volbloedig en mooi,
Hun hoeven in 't zilver, hun horens in 't goud,
Met kransen en zijd' en juwelen getooid.

Tekst 14
Ik schonk z' aan brahmanen, geloftengetrouw,
Vol zelftucht, verpand aan de kennis der Ved',
Nog jong, maar standvastig en edel van hart,
Van arme familie, die 'k eerst had gekleed.

Tekst 15
'k Gaf woonstee, goud, grond, kar, os, paard, olifant
En meisjes met dienstmaagd, bed, zilver, kledij,
Juwelen en huisraad en veel sesamzaad -
Ik offerd' en deed goede werken daarbij.

Tekst 16
Een koe nu van een groot brahmaan
Verdwaald' onder mijn eigen vee:
Ik merkte 't niet, waarna ik haar
Een ander ten geschenke deed.

Tekst 17
Haar meester die haar weggevoerd
Zag worden zei: "Dat is mijn dier."
Maar d' ander zei: "Nee, z' is van mij,
Ik krijg haar juist van Nriga hier."

Tekst 18
Vervolgens legden z' allebei
Hun eigen standpunt aan me voor:
"U gaf haar mij!" "Dan bent u 'n dief!"
En 'k raakte van de wijs daardoor.

Tekst 19
Zo neep dit religieus probleem
Dat ik de grote priester vroeg:
"Neem honderdduizend koeien, toe,
Maar laat u mij die ene koe.

Tekst 20
"Vergeef uw dienaar deze fout
Begaan in zijn onwetendheid:
Neem mijn verwarring weg opdat
Ik niet de vuile hel inglijd."

Tekst 21
"Daar ga ik niet op in, o vorst,"
Zei d' eigenaar en stapte heen.
" 'k Geef haar voor nog geen duizend t'rug,"
Zei d' ander en ook hij verdween.

Het ogenschijnlijk bekrompen gedrag van de verheven brahmanen heeft een diepere geestelijke bedoeling. Door de koning met ijzige striktheid aan de dharma te houden scheppen ze voor hem een reeks situaties die hem in ijltempo tot volmaakte levensvervulling leiden. De schijnbare bekrompenheid van de priesters is dus in feite de hoogste edelmoedigheid.


Tekst 22
O God der goden, Opperheer,
Toen 't leven uit mijn lichaam vlood
Brachten Yam's handlangers mij op …
Daarop vroeg mij de heer des doods:

Tekst 23
"O koning, wenst u eerst de vrucht
Van uw kwaad karm' of van uw deugd?
Uw deugden zijn schier eindeloos
En u wacht eindeloze vreugd."

Tekst 24
"O stralende, geef m' eerst het kwaad,"
Zei ik - en Yam' gelastte:  "Val!"
Ik viel - en als kameleon
Zat ik plots hier, o Heer van al.

Tekst 25
Ernaar verlangend U te zien
Heugd' ik me dit, uit en te na,
Vanwege mijn brahmanendienst
En rijke gaven, Keshava.

's Konings deugdzaamheid in het ene leven had hem voor het andere leven het vermogen van terugschouwing naar het ene leven bezorgd. Als kameleon in zijn put almaar lerend van de begane fout, mediteerde hij slechts nog op de van alle fouten vrijwarende overgave aan Krishna.


Tekst 26
Dat Gij, Verlosser, hier verschijnt aan mijn blote ogen,
Onpeilb're Heer, o Opperziel, die de grote yogi's
Door 't licht der Veda's in 't gelouterd gemoed slechts schouwen,
Vindt mijn door droefenis verduisterd verstand onlogisch.

Tekst 27
O God der goden, Heer van al,
Govinda, die de zinnen temt,
Hoogste Persoon, Nârâyana,
Onfeilbaar, stralend, zonder eind …

Tekst 28
Vergun, Heer Krishna, dat ik nu
Naar 't oord der hemelen verdwijn
En mag mijn geest, waar ik ook ben,
Gedurig bij Uw voeten zijn.

Tekst 29
O Krishna, Zoon van Vasudev',
Die elke yogavorm regeert,
O God, Uw macht is eindeloos,
U, uit wie alles is, zij eer!

Shukadeva zei:

Tekst 30
Na 'n ommegang om Mâdhava,
Waarop hij voor Zijn voeten boog,
Voer Nriga in een zweefgondel
Ten hemel onder ieders oog.

Tekst 31
Daarop zei Krishna, Dev'ki's Zoon,
D' alvervulde Brahmanenvriend,
Tot alle prinsen om Hem heen
Om hun het licht te laten zien:

Sri Krishna zei:

Tekst 32
Zelfs voor een mens zo fel als vuur
Is 't kruimpj' ontvreemd aan een brahmaan
Onverteerbaar, dus helemaal
Voor 'n vorstje dat zich Schepper waant.

Tekst 33
Zelfs halâhala vrees Ik niet
Omdat er 'n tegengif bestaat
Maar 't goed van een brahmaan is gif
Dat niets ter wereld tegengaat.

Halâhala is het gif dat boven kwam drijven toen de goden en titanen in een grijs verleden de Melkoceaan karnden om er de nectar uit te winnen die hun onsterfelijkheid verlenen moest.

Tekst 34
Gif doodt wie 't slikt … Water dooft vuur,
Maar 't wrijfhoutvuur van het gerief
Van een brahmaan verteert voorwaar
Heel de familie van de dief.

Tekst 35
Door ontvreemding verdoemt de dief
Drie geslachten van 't eigen bloed,
Maar door beroving wordt tiénmaal
Zijn na- én voorgeslacht verdoemd.

Tekst 36
Een vorst verblind door zijn fortuin
Die reikhalst naar des priesters goed
Weet niet in wat voor diepe hel
Zijn hebzucht hem belanden doet.

Tekst 37
Ja, zoveel jaar zal een despoot
Die 'n priester van zijn goed berooft
Met zijn familie in de hel
Kumbhipâka worden gestoofd …

Tekst 38
Als 't aantal korrels zand dat door
Zo'n edelmoedige brahmaan
Met heel zijn huilend huisgezin
Bevochtigd wordt door traan na traan.

Tekst 39
Ja, hij die 'n priester 't goed afneemt
Dat hij of 'n and're vorst hem gaf
Zal zestigduizend jaar als worm
Rondkronkelen in drek en draf.

Tekst 40
Geen priestergoed wil 'K in Mijn huis!
De vorst die 't wenst sterft vóór zijn tijd,
Berooid, onttroond, en keert weerom
Als een serpent ziedend van nijd.

Tekst 41
Ook al beledigt hij je zwaar,
Doe een brahmaan daarom geen leed;
Al slaat hij j' of vervloekt hij je,
Blijf een brahmaan vereren steeds.

Tekst 42
Ik wil dat jullie je beheerst
Voor de brahmanen elke dag
Driemaal neerbuigen zoals Ik:
Wie dat niet doet krijgt van Mij straf.

Tekst 43
Wie iets ontvreemdt van een brahmaan,
Ook al beseft hij dat niet wel,
Zoals de koning met zijn koe -
Zo'n onverlaat gaat naar de hel.

De brahmanen over wie Krishna in deze verzen spreekt zijn uiteraard geen beroepspriesters, zoals zovele blind-ritualistische kaste-brahmanen van vandaag, maar heilige dienaars van de Alvervulde. Het leed dat iemand die hun te na komt ten deel valt wordt genadig toegebracht door Krishna Zelf, die Brahmanyadeva wordt genoemd:  de Beschermer der brahmanen. De bedoeling van dit leed is natuurlijk het tot inzicht en inkeer brengen van de zondaar.


Shukadeva zei:

Tekst 44
Nadat Hari, de Louteraar
Van alle wezens, d' Opperheer,
Zijn jongens zo had onderricht,
Keerde Hij naar Zijn Woning weer.



(Bron: S.B.
10.64)
 



       

                              




Links | Downloads | Muziek | Afbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken