Shukadeva zei:
Tekst
1
O vorst, de welvervulde Bal',
Die graag Zijn vrienden wilde zien
In 't koeiendorp van Vader Nand',
Besteeg Zijn wagen en reed heen.
Tekst
2
Door herder en door herderin
Werd Hij, de lang verbeid', omhelsd
En buigend voor Zijn pleegouders
Werd Hij met zegens overstelpt.
Tekst
3
"Bescherm ons met Je Jonge Broer,
O Balarâma, Wereldheer."
Zo sprekend drukten ze 'M aan 't hart
Hun tranen stroomden op Hem neer.
Tekst
4
Hij eerde d' ouderen gepast,
Jongeren vielen Hem ten voet,
En naar verwant- en vriendschap trad
Sri Râma d' and'ren tegemoet.
Tekst
5
Toen liep Hij op de herders toe
En greep hun hand met grap en scherts;
Hij rustte wat en zat toen fijn
Met al Zijn vrienden links en rechts.
Tekst
6
Zo praatten ze wat heen en weer
Toen, staam'lend van genegenheid,
Vroegen ze naar hun Lotusoog,
Die hen van 't aardse had bevrijd.
De herders zeiden:
Tekst
7
O Baladeva, gaat het goed
Met onze mensen in de stad?
En nu Je vrouw en kind'ren hebt,
Doen wíj Jou eigenlijk nog wat?
Tekst
8
Die Kamsa is gelukkig heen
En d' onzen zijn gelukkig vrij:
Hun vijanden verslagen, dood,
Zijn z' in de burcht in veiligheid.
Shukadeva zei:
Tekst
9
De gopi's vroegen glimlachend,
Door Râma's aanblik zeer gevleid:
"Heeft Keshava, de Lieveling
Der stadsdames, het ginds wel fijn?
Tekst
10
"Zijn vrienden, vader, moeder, ach,
Denkt Krishna nog wel eens aan hen?
Zal Hij misschien ooit komen nog
Om hier Zijn moederlief te zien?
En heugt die Langarm Zich nog wel
Hoe wij Hem hier hebben gediend?
Tekst
11
"Voor Hem verlieten we man, kind,
Vader en moeder, zuster, broer
En al onze familie hier,
Die men niet licht verlaat, o Heer.
Tekst
12
"Hij sneed de liefdesband zó door!
Eén ogenblik - en weg was Hij!
Hoe kan een vrouw gevoelloos zijn
Voor al dat moois dat Hij ons zei?
Krishna
had bij Zijn vertrek uit het dorp de jonge
herderinnen beloofd (deel 1, vers 39.35): "Ik
kom zo gauw Ik kan weer t'rug." In feite had
Hij hen geen ogenblik verlaten. Door hun
schrijnende gescheidenheid van Hem was Hij
hun heviger nabij dan wanneer Hij Hen in Zijn
lange armen zou hebben gekneld. Intense
heugenis van de Alvervulde in de
gemoedsgesteldheid van hunkerende liefde,
zoals van de gopi's, wordt in de
bhakti-mystiek als de hoogste vorm van
persoonlijke omgang met Govinda beschouwd.
Het was om deze heugenis te stimuleren dat
Krishna al eerder de gopi's verliet, vlak
voordat Hij hen ten dans zou voeren (deel 1,
hoofdstuk 33); bij Zijn terugkeer in
hun midden zei Hij (deel 1, vers
32.21): "Opdat jullie toewijding bloeien zou
voor Mij, / Voor wie je familie en Veda hebt
verzaakt, / Hield Ik me
verborgen
"
Tekst
13
"Een schrandere stadsdame neemt toch heus niets
aan
Van Krishna, ondankbaar en grillig als Hij
is?
Maar Hij is een meesterlijk prater - en
verliefd
Op Krishna's geglimlach geloven ze 'M
beslist.
Tekst
14
"Maar ach, wat praten w' over Hem?
Over iets anders nu gepraat!
Als Hij 't kan stellen zonder ons,
Wat zoeken we bij Hem dan baat?"
Tekst
15
Vol van Zijn woorden en gelach,
Van Zijn lang' armen om hen heen
En van Zijn teder' oogopslag
Barstten ze los in luid geween.
Tekst
16
Door d' alvervulde Balarâm',
Als Trooster lenig en volleerd,
Werden ze met verheugend nieuws
Van Krishna weldra gekalmeerd.
Tekst
17
De welvervulde Baladev'
Bleef de twee lentemaanden daar
Terwijl Hij 's nachts verrukking bracht
Aan heel de herderinnenschaar.
De
oudste Bhâgavata-commentator Sridhara
Svâmi verklaart dat de gopi's met wie
Balarâma zo teder omging veel jonger
zijn dan de meisjes met wie Krishna vree. Ze
waren tijdens Krishna's mystieke liefdesspel
met de herderinnen van Vraja te jong om eraan
deel te nemen. Het zijn Balarâma's
eigen lievelingen.
Tekst
18
In het struweel langs de rivier -
't Windje droeg leliezoetheid aan -
Genoot Hij met de vrouwenschaar
In 't schijnsel van de volle maan.
Tekst
19
De hemelhoning vâruni,
Gezonden door de watergod,
Neervloeiend uit een holle boom,
Doorgeurde 't hele lentewoud.
Tekst
20
Toen Bal' de zoete geur opsnoof
Die aandreef uit de holle tronk
Ging Hij er met het hele stel
Speelgrage gopi's heen en dronk.
Tekst
21
Terwijl de herderinnenschaar
Zijn daden loofde met gezang
Trok Bala met haar door het bos,
Zijn ogen rollend van de drank.
Tekst
22
Omkranst en met één oorbel in
Zwierf Bala dronken door het woud,
Breed lachend met Zijn lotusmond,
Bepareld met zweetdruppeldauw.
Tekst
23
Hij riep naar de Yamunâ: "Kom!"
Want Hij wild' in haar spelen gaan,
Maar denkend dat Hij dronken was
Trok ze zich van de Heer niets aan:
Toen haalde Hij haar met Zijn ploeg
Woest naar Zich toe, naar wij verstaan.
Zoals
Krishna altijd voorzien is van Zijn fluit,
heeft de alsterke Balarâma steeds Zijn
ploegijzer bij Zich.
Sri Balarâma zei:
Tekst
24
Jij eigenzinnig, zondig wicht,
Hoe Ik ook roep, je hoort me niet!
Ik scheur j' in honderd reepjes met
De scherpe ploeg die je hier ziet!
Shukadeva
zei:
Tekst
25
Aldus door Yadu's Telg bedreigd
Viel trillend van Zijn razernij
Yamunâ Balarâm' ten voet
Waarna ze angstig tot Hem zei:
Yamunâ
zei:
Tekst
26
O Râm', o sterkgearmde Râm'!
Ik had geen oog meer voor Uw macht,
Waarvan één enkel Deelaspect
Het hele universum schraagt.
Sri
Balarâma's Deelaspect Sheshanâga,
de Oerslang van goddelijke energie, draagt de
kosmos als was hij een zandkorreltje.
Tekst
27
Gij die Uw dienaars zo bemint,
Verlos me, welvervulde Heer,
'k Vergat Uw alverhevenheid,
Alziel, ik leg me voor U neer.
Tekst
28
Op haar gebed verloste Bal'
Yamunâ en zeeg van de kant
Met alle vrouwen 't water in
Als met zijn wijfjes d' olifant.
Tekst
29
Toen Hij voldaan het nat uitkwam
Kreeg Hij van Sri blauwe kledij
En kostbare juwelentooi,
Een gouden halsketen erbij.
Tekst
30
Zo, in dat blauw gewaad gehuld,
De keten om met ander fraais
En ingesmeerd met sandelzalf
Geleek Hij Indra's slagtandreus.
Tekst
31
Nog steeds stroomt de Yamunâ voort
Waar Râm' haar heen trok in die nacht
Als ten bewijze, beste vorst,
Van 's Heren eindeloze macht.
Tekst
32
Zo bracht in Vraja Balarâm'
De nachten door in eend're vreugd,
Door 't liefelijk gezelschap van
De jonge vrouwen zeer verheugd.
(Bron: S.B.
10.65)