Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayesvar Das | Krishna in Vraja en Mathurâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Dvârakâ


Srî Krishna Dvaipâyana Vyâsa

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van

Krishna in Dvârakâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






             



Hoofdstuk 20


Waarin Nârada een blik werpt in het huiselijk leven van de Alvervulde
 

Shukadeva zei:

Tekst 1
Toen Nârada van Bhauma's dood
En 't huwelijk van Krishn' alleen
Met vele vrouwen had gehoord
Wou hij daar graag eens wat van zien.

Nârada dacht:

Tekst 2
Wat wonderbaarlijk dat de Heer,
Slechts één Persoon, terzelfder tijd
Met zestienduizend vrouwen trouwd'
In al hun huizen tegelijk …

Shukadeva zei:

Tekst 3
De goddelijke wijze kwam
In Dvârakâ, dat was gesierd
Met bloesemende parken waar
Gezoem klonk en gekwinkeleer.

Tekst 4
In vijvers tjokvol lotussen
En lelies kleurrijk aan de bloei
Waren zwanen en kraanvogels
Met luide kreten aan de stoei.

Tekst 5
Een negenhonderdduizendtal
Gebouwen stond er van kristal
En zilver, blinkend van het goud
En d' edelstenen overal.

Tekst 6
Oogstrelend welaangelegd was het wegennet
Met tempel, plein, eetzaal, markt, hal en stal rondom …
Plaveisel, hof, drempel besprenkeld tegen 't stof …
En wimpels al wapperend weerden er de zon …

Tekst 7
De stralende paleizenrij
Van Keshava stond middenin,
Bewonderd door het godenvolk -
Heel Tvashtri's kunnen lag erin.

Tvashtri, ook Vishvakarmâ genoemd, is de bouwmeester van de goden.


Tekst 8
De zestienduizend woningen
Van Krishna's Koninginnenschaar
Waren puur sier … In één ervan
Ging Nârada eens kijken maar.

Tekst 9
Muren en vloeren waren van
Saffier, dat immer glansd' en scheen,
En zuilen van koraal torsten
Een zold'ring van vaidurya-steen.

Tekst 10
Baldakijnen van Tvashtri's hand
Zag hij, met parelen bezet,
En met smaragden ingelegd:
Ivoren zetel, bank en bed …

Tekst 11
En dienaressen, om hun hals
Een gouden ketting, wondermooi,
Gejaste dienaars, tulband op,
Elk oor met een juweel getooid.

Tekst 12
De gloed van trossen diamanten verdreef het duister …
Aloëwierook kwam in slierten naar buiten kruiven,
Zodat de pauwen als bij d' aanblik van regenwolken
Aan 't dansen togen op de sierlijke vensterluifels.

Tekst 13
Daar zag de wijze hoe de Vrouwe des huizes Zelve
Govinda naast Haar, hoewel duizenden even fraaie
Als jong' en kuise dienaressen Haar wilden dienen,
Een gouden wuifkwast in de hand, eer zat toe te zwaaien.

Tekst 14
Zodra d' Almachtige, de Beste der dharma-hoeders,
De wijz' ontwaarde, rees Hij op van Sri's legerstede
En neeg Zijn hoofd, getooid met kroon, voor zijn beide voeten,
Handen gevouwen, en Hij schonk hem Zijn eigen zetel.

Tekst 15
Hoewel  de Wereldleraar Zelf en de Heer der vromen,
Brahmanenvriend in hart en ziel, nimmer t' evenaren,
Nam Hij wiens voetwaswater alles en ieder loutert
Het voetwaswater van de wijz' op Zijn eigen haren.

Tekst 16
Nârâyan', d' Alleroudste Wijze, de Vriend van Nara,
Vroeg nederig der goden wijze, zoals het hoorde:
"O heer, zeg mij hoe ik u dienen mag, alvervulde" -
Met weinige doch tegelijk nectarzoete woorden.

Nârâyana Rishi en Nara Rishi zijn een Dubbel-avatâra van de Heer als de twee Oudste Wijzen, die de weg der ascese bewandelen.


Nârada zei:

Tekst 17
't Is niet verwonderlijk, o Meester van alle wezens,
Dat Gij Uw bhakta's liefde schenkt en de kwaden pijnigt:
Tot haar instándhouding en héil ziet de hele wereld -
Dat is me duidelijk, Alheerlijke - Uw Verschijning.

Tekst 18
'k Aanschouw Uw voeten die de mensheid verlossing brengen,
Waaraan de schepper en de wijzen gedurig denken,
Die allen woelend in de put van samsâra redden -
Ach wil me hun gedachtenis, wáár 'k ook zijn mag, schenken.

Shukadeva zei:

Tekst 19
Vervolgens bezocht Nârada
't Huis van een and're Gemalin
Van d' allerhoogste Tovenaar
Om dáár Zijn wondermacht te zien.

Tekst 20
Hari zat er te dobbelen
Met Zijn Bemind' en Uddhava:
Ook hier bracht Hij van liefde vol
De hoogste eer aan Nârada.

Tekst 21
Alsof Hij 't al niet wist vroeg Hij:
"Wanneer bent u gearriveerd?
En wat kan Ik, zo onvervuld,
U geven, welvervulde heer?

Tekst 22
"Beveel M', o wijze, niettemin
En zegen Mij in dit bestaan."
Verbaasd en stil stond Nârad' op
Om naar een ander huis te gaan.

Tekst 23
In dat paleis zag hij de Heer
Zijn  zoontjes knuffelen vol pret;
In weer een ander zag hij Hem
Zich klaarmaken voor 't avondbad.

Tekst 24
Hier plengde Hij in 't heilig vuur,
Dáár offerde Hij 't pancha-shun'
Of bood brahmanen voedsel aan
Om hun prasâd' eer aan te doen.

Het pancha-shuna- of vijfvoudig verschonings-offer dient ertoe om huislieden te vrijwaren van het karma van het onbedoelde doden van insecten en andere kleine schepselen bij het inschenken, het malen en kauwen, het schoonmaken, het vuur ontsteken en het rondbewegen. Een bhakta nuttigt alleen prasâda of genade; dat wil zeggen: hij neemt alleen de voedselresten tot zich van de Heer en van Zijn zuivere dienaars.


Tekst 25
Hier deed Hij 's sandhyâ-ritueel
En prevelde de gâyatri
Terwijl Hij gínds met zwaard en schild
Zijn zwaardvechtoefeningen deed.

Het sandhyâ-ritueel wordt volvoerd tijdens de drie sandhyâ's: de vroege ochtendschemering, het middaguur en de late avondschemering. Het bestaat uit wassingen, eerbetuigingen en het prevelen van de gâyatri-mantra (om bhur-bhuvah-svah tat savitur varenyam bhargo devasya dhimahi dhiyo yo nah prachodayât), die niet alleen de brahmaan van zijn geestelijk leraar ontvangt, maar ook de kshatriya of krijger.


Tekst 26
Híer bereed Hij een olifant,
Dáár mende Hij een paardenspan,
En elders lag Hij op een bank
Geloofd door bard-en-minstreelzang.

Tekst 27
Ginds sprak Hij met Zijn raadslieden
Onder wie Uddhav' zich bevond:
Met courtisanes dolde Hij
Weer elders in het water rond.

Tekst 28
Híer schonk Hij 'n hele koeienstoet
Aan d' eersten der brahmanen weg
En hoorde wat voor heilrijks er
In de Purâna's werd gezegd …

Tekst 29
Ginds schertste Krishna met Zijn Lief …
Híer volgde Hij getrouw de leer,
Dáár zat Hij achter welstand aan
En elders maakte Hij plezier.

Het naleven van de leer (dharma) opdat men welstand verkrijgt, het nastreven van welstand (artha)  opdat men kan opgaan in zingenot, en het opgaan in zingenot (kâma) ter wille van het zingenot zelf vormen de drie levensdoelen van de mens (purushârtha). Wie ervaart dat alle zingenot beperkt wordt door de viervoudige ellende van het stoffelijk bestaan - wedergeboorte, ziekte, ouderdom en dood - kan het vierde - bovenmenselijke - levensdoel proberen te bereiken: dat van verlossing (moksha) van dharma, artha en kâma. Dit verlossingsstreven nu is zwaar, aangezien men daarbij geheel op eigen wilskracht aangewezen is, terwijl het doel ervan - absoluut egoverlies - slechts algehele leedbeëindiging inhoudt: er is geen positieve ervaring van de volheid van de geestelijke gelukzaligheid in Govinda's eeuwig Paradijs. Deze hoogste ervaring kan men slechts ontvangen langs de veel lichtere weg van bhakti - veel lichter vanwege de ononderbroken en zelfwegcijferende hulp die de bhakta ontvangt zowel van zijn leraar en zijn geestelijke broeders en zusters als van Krishna Zelf. Daarom wordt bhakti het vijfde en hoogste levensdoel genoemd.

Krishna's nastreven van de drie materiële levensdoelen is pure lilâ - Zijn Spel.


Tekst 30
Híer zat Hij neer en mediteerd'
Op d' alverheven Godspersoon;
Dáár was Hij ouderen van dienst
Met zingenot en eerbetoon.

Tekst 31
Híer maakte Hij Zich op ten strijd'
En elders was Hij uit op vree;
Weer elders dacht Hij met Sri Râm':
"Waar helpen Wij de vromen mee?"

Tekst 32
Híer leidde Hij de bruiloftsrite,
Op 't juiste tijdstip, van een zoon
Of dochter, met een wederhelft
In niets voor dezen onderdoend.

Tekst 33
Dáár vierde d' Oppertovenaar
De uittocht van een bruid uit huis -
Elders was het een intocht weer -
Iedereen keek zijn ogen uit.

Tekst 34
Een reuzenoffer bracht hij híer
Aan alle goden bij elkaar
En voor het volk groef Hij een put
Of maakte 'n tuin of tempel dáár.

Tekst 35
Met Yadu's helden om Zich heen
Reed gínds Murâri op een ros
Van 't Indusdal, op jacht, op zoek
Naar offerdieren in het bos.

Tekst 36
Elders zag Nârada de Heer
Vermomd rondhangen in de stad
Of in een vrouwenhuis om er
Te horen wat men al zo dacht.

Als Opperziel in ieders hart is Krishna bekend met alles wat daarin leeft: Zijn rondgaan incognito om te horen wat men elkaar toevertrouwt is een van de mooiste vormen van Zijn goddelijk Spel.


Tekst 37
Glimlachend sprak toen Nârada
Bij 't zien van Hrishikesh' vertoon
Van wondermacht, hoewel de Heer
Als méns Zich poogde vóór te doen:

Nârada zei:

Tekst 38
Z' is mij bekend, Uw wondermacht,
Die mâyâ-wrochters zelden zien,
O Hoogste Yogi, doordat ik
Uw lotusvoeten eer en dien.

Een mâyâ-wrochter is een god, zoals Brahmâ, of een grote yogi, die met mâyâ - als materie - werkt en zo mâyâ - als begoocheling - teweegbrengt.


Tekst 39
Vergun mij, God, dat ik nu ga
Door 't van Uw roem vervuld heelal
En luid Uw zalig Spel bezing
Dat heel de wereld wijzen zal.

De Alvervulde zei:

Tekst 40
O wijz', Ik onderricht de Wet,
Leef Haar na en geniet ervan …
Mijn Spel hier dient tot lering, zoon,
Laat het je dus verheugen dan.

Shukadeva zei:

Tekst 41
Zo zag de wijze d' ene Heer
In elk afzonderlijk paleis
Allerlei goede dingen doen
Die lout'rend zijn voor ieder huis.

Tekst 42
Bij d' aanblik van de wonderen
Van d' alvermogende Bhag'vân
Was de nieuwsgier'ge Nârada
Steeds weer verbijsterd en ontdaan.

Tekst 43
Gastvrij onthaald door Keshava,
Die Zich breed overgaf aan leer,
Werk en genot, ging Nârad' blij
Zijns weegs, al denkend aan de Heer.

Tekst 44
Mijn best', aldus genoot Govinda, alsof Hij 'n mens was,
Terwijl Hij wonderen verrichtte, 't heelal ter wille,
Van elke schuchter' oogopslag en van elk lief lachje
Van meer dan zestienduizend nobele Gemalinnen.

Tekst 45
Wie 't weergaloze Spel van Krishna, de Hoogste Oorzaak
Van schepping, handhaving en ondergang der heelallen,
Bezingt, bezingen hoort of beide van harte huldigt
Vat liefde op voor de Verlosser van hen die vallen.



(Bron: S.B. 10.69)

 



       


                              




Links | Downloads | Muziek | Afbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken