Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayes'var Das | Krishna in Dvârakâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Vraja en Mathurâ

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van
Krishna in Vraja en Mathurâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






 

             



Hoofdstuk 5


Waarin Krishna's geboortefeest wordt gevierd en Vasudeva Nanda waarschuwt.

 

Tekst 1
Na de geboorte van zijn Zoon
Nodigde Nanda, rein en wel
En fraai gekleed, de priesters uit,
Door vadervreugde overstelpt.

Tekst 2
Met menig klinkend smeekgebed
Volgden ze 't oude ritueel
Van de geboorte: zowel god
Als voorvader ontving zijn deel.

Tekst 3
De priesters schonk hij koeien toen,
Tweehonderdduizend, rijk getooid,
En zeven bergen sesamzaad
Met goud en edelsteen bestrooid.

Het wegschenken van zo veel koeien door één mens is bijna even onwaarschijnlijk als het bezitten van zo veel vee. Nanda's onvoorstelbare rijkdom is te danken aan de omstandigheid dat in de persoonlijke aanwezigheid van God alles mogelijk is.


Tekst 4
Het stoff'lijke wordt rein door tijd,
Door bad en wassing, rite en tucht,
Door offergaven en door vreugd' -
De ziel echter door zelfinzicht.

Door tijd: bijvoorbeeld de aarde; door bad: het lichaam; door wassing: vaatwerk, kleding; door tucht: de zinnen; door offergaven: het wereldsgezinde hart; door vreugde: de geest. De ziel wòrdt niet rein maar ìs rein, hetgeen echter moet worden beseft door zelfinzicht, dat men verkrijgt door meditatie op Brahman - de lagere weg - of door overgave aan de Hoogste Godspersoon - de hoogste weg.


Tekst 5
Vertellers spraken zegenrijk
Van goden, vorsten, wat al niet,
Terwijl bij zang en tegenzang
De trom zich duchtig horen liet.

Tekst 6
Heel Vraja was brandschoon en rein:
Poort, erf en binnenhuis versierd
Met bloemenslingers, mangoblad
En wimpels, werd er feest gevierd.

Tekst 7
Koe, stier en kalf werden bewerkt
Met olie, geelwortel en krijt,
Getooid met bloem en pauweveer,
Een goudsnoer om hun hals gevlijd.

Tekst 8
Een tulband glanzend op het hoofd,
In kostelijke feestkledij,
Liepen de koeherders te hoop,
Hun armen vol met allerlei.

Tekst 9
De herdersvrouwen, blij omdat
Yashodâ 'n Zoontje had gebaard,
Dosten zich allerheerlijkst uit
Met sieraden en ogenzwart.

Tekst 10
Hun lotusschoon gezicht verlucht
Met kunkumpoeder en saffraan,
Hun borsten deinend van de haast,
Droegen ook zij geschenken aan.

Tekst 11
Terwijl ze draafden met hun oorbellen en hun sari's,
Naar Nanda's huis, viel uit hun haren een bloesemregen:
Hoe heerlijk mooi waren de gopi's zoals men dansend
Hun ronde borsten en hun sieraden zag bewegen.
 
Tekst 12
"Bescherm Hem lang!" baden ze God,
Besprenkelden het kleine Kind
En zongen liederen tot eer
Van Hem die geen geboorte kent.

De vrouwen bidden God om bescherming van Krishna, niet wetend dat Vishnu, tot wie ze zich richten, identiek aan Hem is. Deze onwetendheid van de liefderijke gopi's ademt een komische gelukzaligheid.


Tekst 13
Op 't grote feest in Nanda's huis
Klonk trommelslag en hoorngeschal
Ter ere van d' Oneindige,
Krishna, de Heer van het heelal.

Tekst 14
Water en wrongel vlogen rond:
De herders smeten blij van zin
Elkaar met yoghurt naar het hoofd,
Smeerden elkaar met boter in.


Tekst
15
In zijn grootmoedigheid gaf Nand'
Aan zangers, dansers, iedereen
Die 't van zijn kunsten hebben moest
Sieraden, kleren, koeien mee.

Tekst 16
Zo eerde hij hen allemaal
Met velerlei gepast genot
Terwille van zijn eigen Zoon,
Tot vreugde van Heer Vishnu, God.

Evenals de vrouwen weet Nanda niet dat zijn Zoon en de Heer identiek zijn.


Tekst 17
De zegenrijke Rohini,
Door Nanda en zijn vrouw geëerd,
Ging vlijtig rond, goddelijk schoon,
Met krans en halsjuweel gesierd.

Tekst 18
Sindsdien was Nanda's Vraja vol
Van weelde, rijkdom en gewin:
Het was doordat Hari er woond'
Het speeloord der geluksgodin.

De geluksgodin, Sri of Lakshmi, is de Gemalin van Vishnu.


Tekst 19
Na 'n wacht te hebben aangesteld
Trok Nanda naar Mathurâ toen,
O beste van het Kuru-huis,
Om Kamsa 't jaargeld te voldoen.

Tekst 20
Horend dat Nand', zijn goede vriend,
Was aangekomen in de stad
En zijn belasting had betaald
Ging Vasudev' naar hem op pad.

Tekst 21
Toen Nanda 'm eensklaps voor zich zag
Was zijn verheugenis zo groot
Dat hij zijn boezemvriend van liefd'
Onstuimig in zijn armen sloot.

Tekst 22
Volop verwelkomd en geëerd
En ondervraagd hoe 't met hem ging
Vroeg Vasudeva naar zijn Zoons,
Want hij dacht aan geen ander ding.

Niet alleen Krishna is Vasudeva's Zoon; ook Krishna's eerste Godsexpansie Balarâma, geboren uit Rohini, die uit veiligheidsoverwegingen bij Nanda woont, is zijn Zoon.


Vasudeva zei:

Tekst 23
Wat een geluk, broeder, dat jij,
Steeds kinderloos, nu j' ouder bent,
Terwijl je haast geen hoop meer had
Toch met een Jongen bent verwend.

Tekst 24
Wat treffen we 't hier in samsâr' -
Alsof w' opnieuw geboren zijn -
Zo oog in oog! Het lukt niet vaak
Zijn dierbaren weer eens te zien!

Tekst 25
Vrienden wier werk verschillend is
Blijven daardoor niet steeds bijeen:
Zo stuwt de stroom van de rivier
Ook 't hechtste drijfhout ver uiteen.

Tekst 26
Dat grote bos waar je nu zit
Temidden van je vriendenschaar -
Is 't veilig en gezond voor 't vee?
Heb je goed groen en water daar?

Tekst 27
Hoe gaat het, broeder, met mijn Zoon,
Door jullie allebei bemind,
Daar met Zijn moeder in jouw huis,
Denkend dat jij Zijn vader bent?

Nanda weet niet dat Krishna Vasudeva's Zoon is. Door naar het welzijn van de Jongen te vragen van wie Nanda wèl weet dat Hij Vasudeva's Zoon is, namelijk Balarâma, vraagt Vasudeva indirect ook naar het welzijn van Krishna.


Tekst 28
't Drievoudig doel dient nagestreefd
Als men het vrolijk samen doet,
Maar leeft men eenzaam in verdriet
Dan doet die inspanning geen goed.

Het drievoudig doel bestaat uit ritualisme (dharma) terwille van de gunst der goden, welstand (artha) dankzij deze gunst en zingenot (kâma) dankzij deze welstand.


Nanda zei:

Tekst 29
Ach, Kamsa doodde zo veel zoons
Die Devaki je had gebaard…
En d' ene dochter, 't jongste kind,
Ging dadelijk al hemelwaarts.

Tekst 30
Ja, d' Ongeziene leidt elkeen:
Hij woont in 't diepste van elk hart,
Maar tegelijk is geen zo hoog …
Wie dat beseft raakt niet verward.
Vasudeva zei:

Tekst 31
Je hebt de vorst zijn geld betaald,
Hier blijven dient geen enkel doel,
J' hebt mij gezien, ga gauw naar huis,
Want ik speur onraad in Gokul'.
Shukadeva zei:

Tekst 32
Op Vasudeva's goede raad
Bestegen Nanda's herders vlug
Met zijn verlof hun ossenkar
En reden naar Gokula t'rug.



(bron: S.B.
10.5)  

 



       


                              




Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken