Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayes'var Das | Krishna in Dvârakâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Vraja en Mathurâ

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van
Krishna in Vraja en Mathurâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






 

             


Hoofdstuk 48


Waarin de Heer Drieknakje en Akrura bezoekt.


Shukadeva zei:

Tekst 1
Daarop ging d' alvervulde Heer,
D' alwetend' Alziel, ziende hoe
De dienares van Kams' door lust
Verteerd werd, naar haar woning toe.

Tekst 2
Die was van luxe meubilair,
De lust verhogend, welvoorzien,
Zoals een bed met wimpeltooi
En rijk bepareld baldakijn
In bloemenkrans- en wierookgeur
En twinkelende lampjesschijn.

Tekst 3
Bij 's Heren verschijnen schoot Drieknakje meteen
Verward van haar divan en hold' op Krishna af
En met haar vriendinnen onthaalde ze 'M volop
Terwijl ze 'M de ereplaats in haar woning gaf.

Tekst 4
Ze wees ook een zetel aan Uddhav', doch hij boog
Zijn hoofd ervoor neer en ging zitten op de grond;
Achyut' echter legde Zich snel op 't fijne bed
Als was Hij een mens, die dat vanzelfsprekend vond.

Een bhakta als Uddhava vergeet in geen enkele omstandigheid dat Krishna de Hoogste Persoon is en zal nooit op gelijk niveau met Krishna plaatsnemen, zoals ook een leerling nooit met zijn geestelijk leraar op dezelfde hoogte zit, tenzij de leraar het zo wil.


Tekst 5
Nadat ze haar schoonheid verhoogd had met een bad,
Parfum, poeder, bloemen en zijdezacht gewaad,
Haar mond zoet van nectar en pân', liep ze verliefd
Op Mâdhava toe met een lachj' op haar gelaat.

Tekst 6
De Heer riep het schatje, nog schuchter, aan Zijn zij
En vatte haar handen, met armbanden gesierd,
En nam haar op bed en genoot daar met Zijn lief,
Die 't allemaal slechts aan wat sandel had verdiend.

Tekst 7
Ze bluste 't branden van haar ogen en van haar borsten
Door Heer Ananta's zoete voeten eraan te prangen,
Omknelde Hem, de Vreugde Zelf, met haar hunk'rend' armen
En slaakte zo 't langdurig leed dat haar had bevangen.

Tekst 8
Toen ze de Heer die 't al verlost
En zie Zich zelden vinden laat
Slechts met wat reukzalf had bereikt,
Ach, vroeg z' in haar verdwaasde staat:

Drieknakje zei:


Tekst 9
Och Lieveling, ga nog niet weg,
Blijf een paar daagjes bij me hier …
'k Wil Je niet kwijt, mijn Lotusoog,
Blijf toch en maak nog wat plezier.

Shukadeva zei:


Tekst 10
Degeen die ieder eren wil
Schonk haar eerbiedig wat ze vroeg
Waarna de Heer met Uddhava
Naar Zijn alrijke Woning toog.

Tekst 11
Wie d' Opperheer die Zich niet gauw
Behagen laat al heeft behaagd
En Hem dàn om een pretje vraagt -
Ach, diens begrip is wel zeer traag!

Tekst 12
Met Râm' en Uddhav' ging de Heer
Vervolgens naar Akrura toe
Omdat Hij hem iets vragen wou
En om hem een plezier te doen.

Tekst 13
Toen dan Akrur' het Puikje van
Het mandom - Zijn familie - zag
Stond hij met open armen op
En groette 't drietal met een lach.

Tekst 14
Hij boog het hoofd voor Krishn' en Râm'
En toen ook Zij hadden gegroet
Schoof hij voor Hen een zetel aan
En eerde Hen zoals het moet.

Tekst 15
O vorst, hij wies Hun voetenpaar
En goot het water op zijn hoofd
En eerde Hen met feestkledij,
Reukolie, kransen, fraaie tooi …

Tekst 16
En boog zich voor Hen neer en nam
Hun lotusvoeten allebei
Op schoot en kneedde hen daar zacht
Waarna hij tot de Broeders zei:

Akrura zei:

Tekst 17
Die kwade Kams' is met zijn huis
Goddank vernietigd door U Twee
Terwijl het Yadu-huis, gered
Van bitter leed, in voorspoed leeft.

Tekst 18
Gij zijt de Oergrond en de Geest,
Maker en Makelij van 't al,
Er is niets dat U overtreft
Of U ooit evenaren zal.

Tekst 19
O Brahman, Gij gaat binnen in
't Heelal door U geopenbaard
En in 't bereik van oog en oor
Wordt Gij daar her en der ontwaard.

Uit Akrura's eerdere verheerlijking van Krishna, die heel hoofdstuk 40 beslaat, blijkt duidelijk dat hij Hem als de Grond van alle dingen beschouwt. Noemt hij Hem Brahman, zoals hier, dan bedoelt hij daarmee uiteraard Param Brahman, het Hoogste Brahman: de Hoogste Godspersoon, uit wie het Brahman te voorschijn straalt, zoals de Bhagavad-gîtâ verklaart (14.27: brahmano hi pratishthâham).


Tekst 20
Zoals in 't geschapene, roerloos of niet,
De stof in ontelbare vormen verschijnt
Laat Gij, Absolute, U slechts door Uw wil
In velerlei hoogsteigen Vormen hier zien.

Tekst 21
Gij schept en bewaart en ontbindt het heelal
Door eigen vermogens, de guna's gedrie,
Terwijl Gij door guna noch daad raakt verstrikt:
Slechts kennis zijt Gij en daardoor altijd vrij.

Tekst 22
Het lichaam en al het beperkend' is schijn:
De zíel zelfs is vrij van verschil en geboort'.
O Heer, hoe zijt Gij dan beperkt of verlost?
Ons zwakke verstand krijgt het steeds maar niet door.

Tekst 23
Wanneer ook maar 't oeroude Vedische pad
Tot heil van de werelden door U getoond
Door 'n dwars' en onzuivere weg wordt doorkruist
Verschijnt G' in een Vorm waarin sattva slechts woont.

Van de sattva-guna als leiband van Mâyâ wordt aangenomen dat hij altijd iets van de invloed van tamas en rajas bevat. De sattva-'substantie' van Krishna's geestelijke gedaante is niet deze mâyische sattva, maar de zogenaamde shuddha- (zuivere) of Vâsudeva-sattva.


Tekst 24
Zo zijt Ge, Heer, in Vasudeva's geslacht verschenen
Met Râm', Uw Godsdeel, om de werelden te bevrijden
Van de demonen met hun honderden akshauhini's
En zo de roem van 't huis der Yâdava's te verbreiden.

Een akshauhini is volgens Vedische berekening een leger bestaande uit tien anikini's, namelijk 21.870 olifanten, 21.870 strijdwagens, 65.610 paarden en 109.350 man voetvolk.


Tekst 25
Gezegend, Heer, zijn onze huizen waarin Gij Zelve,
Die elke voorouder en god, geest en mens belichaamt
En de drie sferen met Uw voeten-waswater loutert,
Verheven Vader van 't heelal, zo maar uit- en ingaat.

Het voeten-waswater van Krishna is de Ganges, die uit het gat in de kosmoskoepel door de drie werelden stroomt.


Tekst 26
Wie zoekt zijn heil, indien hij wijs is, nog bij een ander
Dan U, de liefderijke Vriend van Uw toegewijden?
Gij loont hun daden, spreekt slechts waarheid en geeft hun alles
Wat ze verlangen, zelfs Uzelf, vrij van ieder lijden.

Tekst 27
Tot ons geluk staat Gij hier recht voor onz' eigen ogen,
Terwijl de goden en de yogi's U haast niet vinden:
Ach klief 't begoochelende web van Uw Mâyâ, Krishna,
Dat ons aan kind, vrouw, huis, bezit, vriend en lijf wil binden.

Shukadeva zei:

Tekst 28
Aldus aanbeden door Akrur'
Zei lachend d' alvervuld' Achyut'
Als wilde Hij Zijn volgeling
Betoveren met woorden zoet:

De Alvervulde zei:

Tekst 29
U bent Mijn leraar en Mijn oom,
Mijn best' en Mijn beminde vriend:
Schenk M' uw bescherming en uw steun
En goedheid als Uw eigen Kind.

Tekst 30
'n Eerwaardig en gezegend mens
Als u verdient de trouwe dienst
Van ieder die naar 't hoogste streeft:
Een god zoekt eer, een sâdhu niet.

Tekst 31
Een heil'ge stroom loutert ons wel
En ook een god van leem en stro,
Zij 't na verloop van lange tijd,
Maar 'n sâdhu als je 'm zíet al - zó!

Miljoenen vromen in India baden zich tot op de huidige dag graag en veel in heilige rivieren en poelen en buigen in de tempels diep en aandachtig het hoofd voor stenen, metalen, houten of lemen beelden van deze of gene god of godin, in de hoop er wat karma door kwijt te raken. De aanblik van een sâdhu echter, een zuivere dienaar van de Heer, is al genoeg om ons in één klap van al het karma te bevrijden dat ons ervan weerhoudt ons vol liefde over te geven aan de zoete wil van de alvervulde Alaantrekkelijke, Sri Krishna Bhagavân.



(bron: S.B. 10.48)

 



       

                              




Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken