Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayes'var Das | Krishna in Dvârakâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Vraja en Mathurâ

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van
Krishna in Vraja en Mathurâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






 

             


Hoofdstuk 42


Waarin een bultenares op Krishna verliefd wordt; en waarin het worstelperk beschreven wordt.


Shukadeva zei:

Tekst 1
Heer Mâdhava wandelde door de hoofdstraat voort
En zag daar een bultenares, jong, mooi en zacht,
Die 'n schaal op het hoofd droeg gevuld met sandelzalf,
En Hij die de harten verrukt zei met een lach:

Tekst 2
"Wie mag jij wel zijn met die mooie dijen daar?
En wáár gaat die sandel naar toe, Mijn lieve meid?
Je geeft Ons toch ook wel wat van die fijne zalf?
Dan ben je volkomen gelukkig vòòr je 't weet."

De dienares zei:

Tekst 3
O prachtige Jongen, ik ben in Kamsa's dienst,
'k Heet Drieknakj' en 'k maak steeds voor hem zijn sandelzalf.
Hij is er verzot op en acht me daarom hoog …
Maar wie heeft er recht op behalve Jullie Zelf?

Sandelzalf wordt verkregen door een stuk sandelhout over een platte steen te wrijven waarop water is gesprenkeld. Het sandelhoutslijpsel vormt met het water een pasta, die zeer aromatisch is. Op voorhoofd en slapen aangebracht geeft deze sandelzalf verkoeling, die in een warm klimaat weldadig is. Het maken van een volle schaal sandelpasta, zoals door Drieknakje naar Kamsa gedragen, vergt een hele dag hard werk.


Shukadeva zei:


Tekst 4
Betoverd door Hun zoete lach,
Hun mooie lichaam, diepe blik
En vrolijk praten gaf ze Hun
De sandelzalf smeuïg en dik.

Tekst 5
Zo, met Hun bovenlijf gezalfd -
De kleur verschilde van Hun huid
En vormd' een fraai contrast ermee -
Zagen de Twee er heerlijk uit.

Tekst 6
Voldaan besloot d' Almachtige
De schoonheid, op drie plaatsen scheef,
Te rechten opdat men zou zien
Welk loon Zijn aanblik slechts al geeft.

Tekst 7
Hij zett' op elke voet een voet
En met een vinger links en rechts
Onder haar kin trok toen Achyut'
Ineens haar kromme lichaam recht.

Tekst 8
Dankzij Mukunda's aanraking
Was er geen vrouw zo mooi als zij -
Zo rank en recht en welgevormd
Van borst en heup en buik en dij.

Tekst 9
Daarop greep Drieknakje, beeldschoon,
Tot liefde voor Govind' ontbrand,
Hem lachend uit haar vol gemoed
Bij 't uiteind' van Zijn gordelband.

Drieknakje zei:

Tekst 10
Kom met me mee naar huis, mijn Held,
Toe, laat me nu niet in de steek,
Heb meelij, Wonder van een man,
Je maakt mijn hart totaal van streek.

Shukadeva zei:

Tekst 11
Op deze woorden van de vrouw
Zei Krishna onder Râma's oog
Terwijl Hij beurtelings Zijn Broer
En vrienden aanzag met een lach:

Tekst 12
"Jij die Ons, Daklozen, beschermt,
Als Ik Mijn taak hier heb volbracht,
Mijn mooitje, kom Ik naar je huis,
Dat al het mannenleed verzacht."

Tekst 13
Na deze honingwoorden ging
Hij verder met Zijn Broer, geëerd
Door kooplui met geschenken, pân,
Bloemkransen, wierook en zo meer.

Tekst 14
Geen vrouw of ze vergat zichzelf,
Van Krishna's aanblik in de war,
En kleed en lint en sieraad los,
Stond z' als getekend stil en star.

Tekst 15
Daarop vroeg Krishna 't stadsvolk waar
De plek was met de grote boog
En daar gearriveerd zag Hij
Hem stralen als de regenboog …

Tekst 16
Door vele mannen goed bewaakt
En met juwelenpracht geëerd …
Mukunda greep hem lachend beet,
Al ging de wacht nog zo tekeer.

De boog werd geëerd omdat hij Heer Shiva vertegenwoordigde.


Tekst 17
D' Alsterke hief speels met Zijn linkerhand de boog
En spande de pees in een flits onder 't gefrons
Der wachters en brak hem zoals een olifant
Een suikerrietstengel verbrijzelt in zijn bronst.

Tekst 18
De knal van 't breken van de boog
Weerschalde door het hemelrond
En daverde de wereld door …
Kamsa werd door paniek bestormd.

Tekst 19
Een pijl op hun gespannen boog
Riepen de wachters eens zo woest
Met hun trawanten aangestormd
Op Krishna: "Grijp Hem! Bind Hem vast!"

Tekst 20
Toen de Gebroeders zagen dat
De wacht geen fraaie plannen had
Grepen Z' Elk kwaad een half stuk boog
En sloegen het rapalje plat.

Tekst 21
Nadat Het deze troepenmacht
Van Kamsa's mannen had gedood
Begaf het Tweetal Zich vandaar,
Waarna 'T  weer van de stad genoot.

Tekst 22
Door Beider schoonheid, wonderkracht
En onverschrokkenheid bekoord
Dachten de mensen van de stad:
" 't Zijn goden van het hoogste soort …"

Tekst 23
Terwijl de herders, Krishn' en Râm'
Zo rondzwierven naar hartelust
Neeg eindelijk de zon ter kimm'
En ging het naar de wagens t'rug.

Tekst 24
Wat elke gopi, van Mukunda zo zwaar gescheiden,
De stad aan zegen had voorspeld was dus uitgekomen,
Nu men de schoonheid had geproefd van de Bloem van 't manvolk,
Die Sri Zich wenst als Haar volstrekt enig' Onderkomen.

Tekst 25
De Broers wasten Hun voetenpaar,
Genoten van de wrongelrijst,
Vermaakten Zich om Kamsa's plan
En maakten van de nacht een feest.

Tekst 26
In zijn paniek kon Kamsa haast
Niet slapen van Govind' en Bal',
Door wie de boog gebroken was
In Hun gebenedijde Spel …

Tekst 27
En die zijn wacht hadden gedood …
Of hij nu droomd' of wakker lag,
D' ellendeling zag overal
Bewijzen dat de dood hem zocht.

Tekst 28
Wanneer hij in de spiegel keek
Was daar zijn lijf maar niet zijn hoofd …
Zag hij de sterren in de lucht
Dan lezen z' elk in twee gekloofd …

Tekst 29
Hij liet geen voetspoor na in 't zand …
Van goud scheen hem elk loverblad …
Sloot hij zijn oren - geen gegons …
Zijn schaduw leek een gapend gat …

Tekst 30
Dromend werd hij door 'n geest omhelsd,
Hij dwaald' omkranst door d' eenzaamheid,
Zat onder d' olie, at vergift,
Reed op een ezel rond, ontkleed.

Tekst 31
Wegsuffend en dan wakker weer
Zag hij nog menig aak'lig ding:
Hij sliep geen ogenblik normaal
Van alle schrik die hem beving.

Tekst 32
Toen dan bij 't wijken van de nacht
De zon rood uit het water rees,
O koning, gaf Kams' opdracht tot
Het houden van het worstelfeest.

Tekst 33
Het strijdperk werd gewijd terwijl
't  Geluid weerklonk van hoorn en trom.
Met wimpel, krans en ereboog
Versierde men de boel rondom.

Tekst 34
De burgers en de buitenlui,
De priesters en de kshatriya's,
De vorsten op een eigen troon,
Namen daarop behaaglijk plaats.

Tekst 35
Door zijn bewindslieden gevolgd
Zonk Kamsa op zijn zetel neer
Met zijn vazallen om zich heen …
Zijn hart deed van ellende zeer.

Tekst 36
Onder het schallen van de hoorns -
Een martiale melodie -
Kon men de zwier'ge worstelaars
Trots naast hun oefenmeesters zien.

Tekst 37
Mushtika, Kuta en Chânur',
Toshala, Shala en de rest
Traden naar vóór met de muziek
En vonden alles blijkbaar best.

Tekst 38
Nadat de herders hun cadeaus
Aan Kams' gegeven hadden, heer,
Wees hij hun een verhoging aan
Die voor hen was gereserveerd.



(bron: S.B.
10.42)

 



       

                              




Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken