Shukadeva zei:
Tekst
1
Heer Mâdhava wandelde door de hoofdstraat
voort
En zag daar een bultenares, jong, mooi en
zacht,
Die 'n schaal op het hoofd droeg gevuld met
sandelzalf,
En Hij die de harten verrukt zei met een lach:
Tekst
2
"Wie mag jij wel zijn met die mooie dijen daar?
En wáár gaat die sandel naar toe,
Mijn lieve meid?
Je geeft Ons toch ook wel wat van die fijne
zalf?
Dan ben je volkomen gelukkig vòòr je
't weet."
De dienares zei:
Tekst
3
O prachtige Jongen, ik ben in Kamsa's dienst,
'k Heet Drieknakj' en 'k maak steeds voor hem zijn
sandelzalf.
Hij is er verzot op en acht me daarom hoog
Maar wie heeft er recht op behalve Jullie Zelf?
Sandelzalf
wordt verkregen door een stuk sandelhout over
een platte steen te wrijven waarop water is
gesprenkeld. Het sandelhoutslijpsel vormt met
het water een pasta, die zeer aromatisch is. Op
voorhoofd en slapen aangebracht geeft deze
sandelzalf verkoeling, die in een warm klimaat
weldadig is. Het maken van een volle schaal
sandelpasta, zoals door Drieknakje naar Kamsa
gedragen, vergt een hele dag hard werk.
Shukadeva zei:
Tekst
4
Betoverd door Hun zoete lach,
Hun mooie lichaam, diepe blik
En vrolijk praten gaf ze Hun
De sandelzalf smeuïg en dik.
Tekst
5
Zo, met Hun bovenlijf gezalfd -
De kleur verschilde van Hun huid
En vormd' een fraai contrast ermee -
Zagen de Twee er heerlijk uit.
Tekst
6
Voldaan besloot d' Almachtige
De schoonheid, op drie plaatsen scheef,
Te rechten opdat men zou zien
Welk loon Zijn aanblik slechts al geeft.
Tekst
7
Hij zett' op elke voet een voet
En met een vinger links en rechts
Onder haar kin trok toen Achyut'
Ineens haar kromme lichaam recht.
Tekst
8
Dankzij Mukunda's aanraking
Was er geen vrouw zo mooi als zij -
Zo rank en recht en welgevormd
Van borst en heup en buik en dij.
Tekst
9
Daarop greep Drieknakje, beeldschoon,
Tot liefde voor Govind' ontbrand,
Hem lachend uit haar vol gemoed
Bij 't uiteind' van Zijn gordelband.
Drieknakje zei:
Tekst
10
Kom met me mee naar huis, mijn Held,
Toe, laat me nu niet in de steek,
Heb meelij, Wonder van een man,
Je maakt mijn hart totaal van streek.
Shukadeva zei:
Tekst
11
Op deze woorden van de vrouw
Zei Krishna onder Râma's oog
Terwijl Hij beurtelings Zijn Broer
En vrienden aanzag met een lach:
Tekst
12
"Jij die Ons, Daklozen, beschermt,
Als Ik Mijn taak hier heb volbracht,
Mijn mooitje, kom Ik naar je huis,
Dat al het mannenleed verzacht."
Tekst
13
Na deze honingwoorden ging
Hij verder met Zijn Broer, geëerd
Door kooplui met geschenken, pân,
Bloemkransen, wierook en zo meer.
Tekst
14
Geen vrouw of ze vergat zichzelf,
Van Krishna's aanblik in de war,
En kleed en lint en sieraad los,
Stond z' als getekend stil en star.
Tekst
15
Daarop vroeg Krishna 't stadsvolk waar
De plek was met de grote boog
En daar gearriveerd zag Hij
Hem stralen als de regenboog
Tekst
16
Door vele mannen goed bewaakt
En met juwelenpracht geëerd
Mukunda greep hem lachend beet,
Al ging de wacht nog zo tekeer.
De
boog werd geëerd omdat hij Heer Shiva
vertegenwoordigde.
Tekst
17
D' Alsterke hief speels met Zijn linkerhand de
boog
En spande de pees in een flits onder 't gefrons
Der wachters en brak hem zoals een olifant
Een suikerrietstengel verbrijzelt in zijn
bronst.
Tekst
18
De knal van 't breken van de boog
Weerschalde door het hemelrond
En daverde de wereld door
Kamsa werd door paniek bestormd.
Tekst
19
Een pijl op hun gespannen boog
Riepen de wachters eens zo woest
Met hun trawanten aangestormd
Op Krishna: "Grijp Hem! Bind Hem vast!"
Tekst
20
Toen de Gebroeders zagen dat
De wacht geen fraaie plannen had
Grepen Z' Elk kwaad een half stuk boog
En sloegen het rapalje plat.
Tekst
21
Nadat Het deze troepenmacht
Van Kamsa's mannen had gedood
Begaf het Tweetal Zich vandaar,
Waarna 'T weer van de stad genoot.
Tekst
22
Door Beider schoonheid, wonderkracht
En onverschrokkenheid bekoord
Dachten de mensen van de stad:
" 't Zijn goden van het hoogste soort
"
Tekst
23
Terwijl de herders, Krishn' en Râm'
Zo rondzwierven naar hartelust
Neeg eindelijk de zon ter kimm'
En ging het naar de wagens t'rug.
Tekst
24
Wat elke gopi, van Mukunda zo zwaar gescheiden,
De stad aan zegen had voorspeld was dus
uitgekomen,
Nu men de schoonheid had geproefd van de Bloem van
't manvolk,
Die Sri Zich wenst als Haar volstrekt enig'
Onderkomen.
Tekst
25
De Broers wasten Hun voetenpaar,
Genoten van de wrongelrijst,
Vermaakten Zich om Kamsa's plan
En maakten van de nacht een feest.
Tekst
26
In zijn paniek kon Kamsa haast
Niet slapen van Govind' en Bal',
Door wie de boog gebroken was
In Hun gebenedijde Spel
Tekst
27
En die zijn wacht hadden gedood
Of hij nu droomd' of wakker lag,
D' ellendeling zag overal
Bewijzen dat de dood hem zocht.
Tekst
28
Wanneer hij in de spiegel keek
Was daar zijn lijf maar niet zijn hoofd
Zag hij de sterren in de lucht
Dan lezen z' elk in twee gekloofd
Tekst
29
Hij liet geen voetspoor na in 't zand
Van goud scheen hem elk loverblad
Sloot hij zijn oren - geen gegons
Zijn schaduw leek een gapend gat
Tekst
30
Dromend werd hij door 'n geest omhelsd,
Hij dwaald' omkranst door d' eenzaamheid,
Zat onder d' olie, at vergift,
Reed op een ezel rond, ontkleed.
Tekst
31
Wegsuffend en dan wakker weer
Zag hij nog menig aak'lig ding:
Hij sliep geen ogenblik normaal
Van alle schrik die hem beving.
Tekst
32
Toen dan bij 't wijken van de nacht
De zon rood uit het water rees,
O koning, gaf Kams' opdracht tot
Het houden van het worstelfeest.
Tekst
33
Het strijdperk werd gewijd terwijl
't Geluid weerklonk van hoorn en trom.
Met wimpel, krans en ereboog
Versierde men de boel rondom.
Tekst
34
De burgers en de buitenlui,
De priesters en de kshatriya's,
De vorsten op een eigen troon,
Namen daarop behaaglijk plaats.
Tekst
35
Door zijn bewindslieden gevolgd
Zonk Kamsa op zijn zetel neer
Met zijn vazallen om zich heen
Zijn hart deed van ellende zeer.
Tekst
36
Onder het schallen van de hoorns -
Een martiale melodie -
Kon men de zwier'ge worstelaars
Trots naast hun oefenmeesters zien.
Tekst
37
Mushtika, Kuta en Chânur',
Toshala, Shala en de rest
Traden naar vóór met de muziek
En vonden alles blijkbaar best.
Tekst
38
Nadat de herders hun cadeaus
Aan Kams' gegeven hadden, heer,
Wees hij hun een verhoging aan
Die voor hen was gereserveerd.
(bron: S.B. 10.42)
|