Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayes'var Das | Krishna in Dvârakâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Vraja en Mathurâ

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van
Krishna in Vraja en Mathurâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






 

             


Hoofdstuk 40


Waarin Akrura  Krishna verheerlijkt.


Akrura zei:

Tekst 1
O Grond aller gronden, ik buig me voor U,
Die d' eeuwige Oerpersoon Nârâyan' zijt:
Uw navel ontvouwde de lotus waarin
Heer Brahmâ verscheen, die de kosmos ontsluit.

Tekst 2
Van grond, water, vuur, lucht en 't ether-gebied,
't Mahat, het vals ego, de geest, het verstand,
De zinnen, hun dingen, hun goden erbij -
Van 't ganse heelal zijt Gij 't Oer-element.

De materiële wereld wordt onderscheiden in vierentwintig elementen, namelijk de vijf grofstoffelijke elementen (aarde, water enz.), de vijf zinsobjecten (vorm, klank enz.), de vijf zinnen (ogen, oren enz.), de vijf werktuigen (stem, armen, benen, geslachtsdeel, anus), de geest (het denken en voelen), het verstand (de analyserende en normatieve functie), het vals ego (de vereenzelviging van de ziel met haar stoffelijk omhulsel) en de atomenzee waarin al het geschapene tussen de scheppingen in uiteenvalt.


Tekst 3
Ze kennen U niet als de Vorm van het Zelf
Omdat z'- ook de goden - niet geestelijk zijn:
Geboeid door de guna's kent Brahmâ zelfs niet
Uw ware gedaante van 't guna-web vrij.

Vers 13.15 e.v. laten zien dat Brahmâ domweg niet snapt wie Krishna is. Akrura noemt Krishna hier letterlijk "de eigen gedaante van het Zelf" (sva-rupam âtmanah).


Tekst 4
De yogi's eren U getrouw
Als Allerhoogste Godspersoon
Die in de lichamen, de stof
En in de godenwereld woont.

Tekst 5
En er zijn offerpriesters die
Al off'ren z' aan Indr' of Varun',
Volgens het Vedisch ritueel,
Het allemaal voor U slechts doen.

Tekst 6
En er zijn wijzen, die elk werk
Verzaken in de rust van 't zijn,
Die in hun wetend schouwen U
Vereren als het heilig zien.

Tekst 7
En er zijn and'ren, in 't systeem
Door U ontworpen ingewijd,
Die U diep eren in één Vorm
Of als een hele Vormenrij.

Bedoeld systeem is beschreven in de Pâncharâtra-teksten, waarin onder meer de verering is vastgelegd van Krishna als Murti op het altaar, meestal samen met de Murti van Râdhâ, vaak ook met Balarâma of andere Metgezellen.


Tekst 8
Weer and'ren eren U als Shiv'
Zoals 't door Shiva is gezegd,
O Heer, al naar gelang door deez'
Of gene leraar uitgelegd.

Tekst 9
De hele wereld eert slechts U,
Die alle goden schraagt en leidt,
Al wijdt men zich aan anderen
En weet men niet dat Gij hen zijt.

Volgens deze opvatting eren ook sjamanen, joden, boeddhisten, christenen en mohammedanen in feite slechts Krishna.


Tekst 10
Zoals iedere bergrivier
Gezwollen door de regenval
In zee uitmondt, leidt ieder pad
Eenmaal tot U, o Heer van al.

Tekst 11
Sattva, rajas en tamas zijn
De guna's van uw aardse rijk,
Waaraan alles gebonden is
Vanaf de schepper tot het slijk.

Tekst 12
O Alziel, Getuig' in het hart van iedereen,
Ik breng U mijn eer, die de waar' Onthechte zijt …
De guna's gevoed door Uw lager' energie
Bewerken god, mens en ook demon wijd en zijd.

Tekst 13
Het vuur is Uw mond en de wereld is Uw voet,
Uw oog is de zon en de sferen zijn Uw hoofd,
De goden Uw armen, de wateren Uw buik,
De winden Uw adem en kracht, naar men gelooft.

Tekst 14
De bomen en planten noemt men Uw lichaamshaar,
Uw wimpergeknipper 't verschil van dag en nacht,
De wolken Uw lokken, 't gebergt' Uw hoorn en bot,
De regen Uw zaad en de schepper Uw geslacht.

Akrura's beschrijving betreft Krishna's kosmische gedaante (vishva-rupa). Krishna's persoonlijke gedaante, zo zegt de traditie, stelt het zonder botten, aangezien ze geen grofstoffelijk skelet nodig heeft om overeind te blijven. Mocht Krishna het echter willen, dan kan Hij ieder ogenblik een skelet manifesteren, zoals Hij in een tel de lucht zou kunnen laten verstenen.


Tekst 15
In U, 't eeuwig Zelf, louter kenbaar door de geest,
Verwijlen heelallen krioelend van 't bestaan
Van schepsels en goden als wurmpjes in een vijg
Of larfjes van 't watergediert' in d' oceaan.

Tekst 16
Als men slechts aan de vormen dènkt
Die Gij hier zien laat in Uw Spel
Raakt men al van zijn leed verlost
En prijst Uw roem zingend en wel.

Tekst 17
Heil U, o diepste Grond, Heer Vis,
Zwalkend door de verwoestingzee,
En heil ook U, Heer Paardehoofd,
Die Kaitabha en Madhu greep …

In vers 17-22 verheerlijkt Akrura de zogenaamde lilâvatâra's  van de Hoogste Persoon: Zijn Nederdalingen in het kader van Zijn Spel met de wereld. In de gedaante van een reusachtige Vis (Matsya), die een schip voorttrok, redde Krishna één mannelijk en één vrouwelijk exemplaar van alle levenssoorten uit de wereldoverstroming. Als Hayashirsha - Paardehoofd - doodde Hij de demonen Madhu en Kaitabha, die de Veda's in de oceaan hadden verborgen.


Tekst 18
Heil U, Heer Schildpad reuzengroot,
Die 'n hele berg droeg op Uw schild,
En heil ook U, Heer Zwijn, die ooit
Al spelend d' aard' hebt opgetild.

Als Kurma - Schildpad - droeg Krishna op Zijn schild de steile berg Mandara, die als karnstok diende voor de goden en de demonen, die met de kosmische slang als trektouw de Zee van Melk karnden om er de nectar der onsterfelijkheid uit te halen. Als Varâha - Zwijn - diepte Krishna met Zijn slagtanden uit het kosmoswater de aarde op, die erin gevallen was nadat ze uit balans was gebracht door een gouddorstige demon, die haar met mijnschachten had doorboord.


Tekst 19
Heil U, verbazende Mens-Leeuw,
Die 't vrome volk van vrees bevrijdd',
En heil ook U, Heer Dwerg, die met
Eén stap door 't universum schreed.

Als Nrisimha - Mens-Leeuw - verloste Krishna Zijn bhakta's, met name de vrome Prahlâda, van de tirannie van de demon Hiranyakashipu - Goudkussen - die dacht dat hij onsterfelijk was. De geschiedenis van de nederdaling van Heer Dwerg is toegelicht bij vers 36.29.


Tekst 20
Heil U, die zwaaiend met Uw bijl
Het trotse woud der vorsten veld',
En U, die Râvana versloeg,
O Râma, grote Raghu-held.

Als Parashurâma - Bijl-genot - doodde Krishna vele geslachten van corrupte kshatriya's. Als Koning Râma van het huis Raghu - de zonnelijn - verpletterde de Heer de tienhoofdige Râvana, wiens naam betekent: hij die gejammer teweegbrengt.


Tekst 21
Heil U, o Vasudeva's Zoon,
En U, Sankarshana, gegroet,
Heil U, Pradyumn' en Aniruddh',
En U, die 't Sâtvat'-huis behoedt.

Tekst 22
Heil U, o Buddha, rein en puur,
Die Daity' en Dânava verwart,
Heil U, Heer Kalki, die aan 't eind
Elke barbaarse vorst vermoordt.

Als Boeddha predikte Krishna een anti-Vedische leer, waarmee Hij de demonische Daitya's en Dânava's in de war bracht. In Boeddha's tijd beweerde men dat de Veda's het eten van dierenvlees toestonden. Boeddha overrompelde de wereld met een totaal nieuwe filosofie - zonder God en zonder ziel - waarin echter het liefdesbeginsel van ahimsa - geweldloosheid - voorop staat. Boeddha's volgelingen mochten dus het bestaan van de Hoogste Persoon ontkennen, maar niet met hun mond vol vlees. Hierdoor zouden ze zachtmoedig worden en tenslotte hun hoofd kunnen buigen voor de zuivere Veda-leer.

Kalki is een Avatâra van Krishna die over 427.000 jaar, aan het eind van het huidige Kali-tijdperk, verschijnen zal. Gezeten op een wit paard, een vlammend zwaard in de hand, zal Hij de laatste resten van een demonische mensheid wegvagen, opdat er een heilige era kan beginnen, de volgende Satya-tijd.


Tekst 23
Begoocheld door Uw Mâyâ, God,
Loopt ieder wezen in 't heelal,
Gehecht aan 't valse "ik" en "mijn",
Van d' een' in d' and're karma-val.

Tekst 24
Ook ik dwaal rond in het domein
Van lichaam, huis, bezit, kroost, vrouw,
Dat niets verschilt, Heer, van een droom,
Maar dat ik, dwaas, als echt beschouw.

Tekst 25
Wat vluchtig is, onecht, vol pijn
Beschouw ik slechts als werk'lijkheid.
Onwetend, zie 'k  Uw liefde niet
Maar koester m' in dualiteit.

Tekst 26
Zoals een domoor in zijn dorst
Op een luchtspiegeling afgaat
En 't water door het kroos niet ziet,
Zie 'k U niet, Heer, die voor mij staat.

Tekst 27
Zwak van verstand houd ik mijn geest
Vol lust en dadendrang niet kort
Zoals hij door de zinnen woest
Van her naar der wordt meegesjord.

Tekst 28
O Heer, 't  is louter door Uw goedheid dat ik Uw voeten,
Die Gij niet zo maar laat benaderen, mag aanschouwen …
Een mens verlaat, o Lotusnavel, alleen samsâra
Als hij U liefheeft door het dienen van Uw getrouwen.

Tekst 29
Heil U, die 't zuiverst' Inzicht zijt,
Oorsprong van ieder kennisfeit,
Heer van al wat de ziel bestuurt
En Brahmans eeuw'ge majesteit.

Tekst 30
Heil U, o Vasudeva's Zoon,
In U woont ieder schepsel, Heer,
Schenk m' Uw bescherming, Hrishikesh',
Want ik werp m' aan Uw voeten neer.

(bron: S.B. 10.40)

 



       

                              




Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken