Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayes'var Das | Krishna in Dvârakâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Vraja en Mathurâ

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van
Krishna in Vraja en Mathurâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






 

             



Hoofdstuk 39


Waarin Krishna en Balarâma Zich op weg begeven naar Mathurâ.



Shukadeva zei:


Tekst 1
Terwijl hij goddelijk verwend
Door Krishna' en Râm' daar zalig zat
Raakt' elke wens vervuld die hij
Tijdens zijn reis gekoesterd had.

Tekst 2
Wat krijgt men niet als men de Heer,
In wie Sri leeft, voldoening schenkt?
Maar Hem speciaal iets vragen dan -
Geen bhakta die daar ooit aan denkt!

Tekst 3
Toen 't avondmaal genuttigd was
Vroeg Dev'ki's alvervulde Zoon
Wat Kams' met Zijn familie deed
En wat hij verder dacht te doen.

De Alvervulde zei:

Tekst 4
Ach bovenbeste oom, bent u
Wat bijgekomen van de rit?
Is iedereen daarginds gezond?
Niemand die met ellende zit?

Tekst 5
Maar wàt vraag Ik naar 't welzijn van
Al d' onzen terwijl Kams', die dood
Van ons geslacht - 'K noem hem nog "Oom"! -
Zijn wrede macht steeds meer vergroot?

Tekst 6
Dat Mijn onschuldig' ouders - ach! -
Zo moeten lijden komt door Mij:
Om Mij werden hun zoons gedood
En zijn zijzelf nu niet meer vrij.

Tekst 7
Wat een geluk dat wij u, oom,
Nu mogen zien: Ik heb altijd
Naar u verlangd … Maar waarom bent
U toch gekomen? Leg eens uit.

Shukadeva zei:

Tekst 8
Op dit verzoek van Keshava
Verteld' Akrur' de Heer hoe vals
Kamsa de Yadu's haatt' en hoe
Hij Vasudev' haast had onthalsd …

Tekst 9
En met welk' opdracht Kamsa 'm naar
Gokula had gestuurd nadat
Hij had gehoord van Nârada
Dat Vasudev' zijn Zoon al had.

Tekst 10
Toen Krishn' en Bal', helden te sterk,
Akrura's nieuws hadden gehoord
Lichtten Ze Nanda lachend in
Over de plannen van de vorst.


Tekst
11
Waarop Nand' tot de herders zei:
"Breng alle zuivel bij elkaar,
Zoek passende geschenken uit
En maak dan d' ossewagens klaar.

Tekst 12
"We rijden morgen naar de vorst
Met onze yoghurt, melk en al.
Daar gaan we met de rest van 't volk
Naar 't grote worstelfestival."
En tot de dorpswachter zei hij:
"Bazuin dit rond in kraal en stal."

Tekst 13
Van 't nieuws dat Oom Akrur' naar Vraj'
Gekomen was om Krishn' en Râm'
Mee t'rug te nemen naar de stad
Raakten de gopi's hoogst ontdaan.

Tekst 14
Sommige trokken lijkbleek weg
Van 't hete steunen uit hun borst.
Bij and're vlogen mèt hun tooi
Hun linten en hun vlechten los.

Tekst 15
Weer and're, vol van Mâdhava,
Begrepen niet meer wat of hoe
En raakten los van 't uiterlijk'
Alsof ze 't Zelf hadden ontmoet.

Tekst 16
Sommige gopi's vielen flauw
Van de gedacht' aan Shauri's praat
Zo zoet en Zijn verliefd gelach
Waarvan het hart steeds sneller slaat …

Tekst 17
Zijn lichte loop en fijn gebaar,
Zijn liefdesblikken wonderzacht,
Zijn smart verdrijvende gescherts,
Zijn daden van verheven macht.

Tekst 18
Met d' and're gopi's saamgedromd
Praatt' elke bange herdersvrouw
Er huilend al maar over dat
Mukunda van hen scheiden zou.

De gopi's zeiden:

Tekst 19
Ach schepper, zeg niet dat jij mededogen kent!
Je laat al je maaksels in liefde samengaan,
Maar eer z' elkaar vinden verliezen z' elkaar weer …
Je bent net een peuter - je rommelt maar wat aan.

Tekst 20
Eerst toon j' ons Mukunda's betoverend gezicht
Getooid met dat lachje dat alle smart verjaagt,
Zijn neus en Zijn wangen door golvend haar omkranst -
En dan haal je 't plotseling weg … Is dat niet laag?

Krishna is er zo goed in geslaagd de gopi's van Zijn menselijkheid te overtuigen dat ze denken dat Brahmâ enige zeggenschap over Hem heeft en dat ze de schepper nu verwijten dat hij zijn vermeende schepsel kwalijk bestuurt.


Tekst 21
O wreedaard! J' ontnam door "d' On-wrede", die Akrur',
Uit domheid ons 't oog dat j' ons ingeschapen had,
Waarmee w' in één wenkbrauw of wimper van Govind'
Al 't scheppingsvernuft van je zagen saamgevat.

Tekst 22
Hoe los is de vriendschap van Nanda's mooie Zoon!
Hij heeft ons betoverd, we zijn nu Zijn slavin,
Voor Hem werd door ons man en kind aan kant gezet,
Maar Hij zoekt al weer naar een nieuwe lieveling.

Tekst 23
Hoe schoon zal voor 't hunkerend vrouwvolk in de stad
De dag zijn die aanbreekt na deze droeve nacht:
De Heer van Gokul' toont Mathurâ Zijn gezicht,
Zijn ooghoeken vol van de nectar van Zijn lach.

Tekst 24
Al is Hij beheerst en al hoort Hij thuis in Vraj',
Hoe vindt Hij, bekoord door de schuchter' oogopslag
En 't zoete gebabbel der dames in de stad,
Naar ons, die maar dorpsmeisjes zijn, de weg ooit t'rug?

Tekst 25
Bij Bhoja's en Vrishni's, Sâtvat's en Andhaka's
Zal ieders blik glanzen wanneer Hij Zich vertoont,
Door Lakshmi aanbeden, de Zoon van Devaki,
In wie niets dan deugd en karakterschoonheid woont.

Door Krishna de Zoon van Devaki te noemen benadrukken de gopi's Zijn steedse afkomst. In hun opmerking over Zijn schoonheid van karakter valt de nodige ironie te beluisteren.


Tekst 26
Een man die zo gruwelijk wreed is als Akrur' -
d' "On-wrede" - geef hem maar meteen een and're naam!
Geen woordje van troost zegt hij ons in ons verdriet -
En vèr leidt hij onz' Allerliefste hier vandaan!

Tekst 27
En wat een gevóel - Hij zit Zelf al op de kar!
En kijk eens - wat hebben de herders toch een haast!
En d' oudjes, die blijven, doen net of ze niets zien …
Het Lot is ons nu toch wel vreselijk de baas!

Tekst 28
Kom mee naar Hem toe, dan bepraten we Gopâl' …
Hoe kan de familie ons dieper kwetsen dan
De vlijmende pijn van de scheiding van Hari,
Die niemand van ons ook een tèl maar missen kan.

In de Vedische samenleving met haar streng gereguleerde omgangsvormen is het uitgesloten dat een vrouw om persoonlijke redenen een man aanspreekt die niet tot haar familie behoort - en andersom. Doet ze het toch, dan wachten haar van haar familieleden die hoger op de familiale ladder staan ernstige berispingen. Hoewel heel Vraja uiteraard van Krishna's omgang met de vrouwen op de hoogte was en daardoor steeds in een toestand van boos-lacherige opwinding verkeerde, probeerde men steeds de kwestie min of meer te laten rusten. Zouden de gopi's nu echter recht op Krishna afstappen en voor het front van het dorp hun relatie met Hem manifesteren, dan konden ze op de nodige uitbranders rekenen.


Tekst 29
Ondraaglijk, gopi's, lijkt de scheiding van onze Krishna,
Die in Zijn liefd' ons overstelpte met zoete blikken,
Verrukt gefluister, teer' omhelzingen, speelse lachjes,
In al die râsa-nachten vluchtig als ogenblikken.

Tekst 30
Hoe kunnen wij nog zonder Krishna, zoals Hij 's avonds
Gokul' in wandelt met de herders en Baladeva,
Zijn haar en krans onder het stof van de koeiehoeven,
En ons met fluit- en ogenspel eind'lijk op laat leven?


Shukadeva zei:

Tekst 31
Gemarteld door d' angst voor de scheiding van Hari
Vergaten de vrouwen, volmaakt aan Hem gehecht,
De regels der preutsheid en riepen nu luidkeels:
"Govinda! Gopâla! Mukunda! Ga niet weg!"

Tekst 32
Al huilde 't vrouwvolk nog zo hard,
Zodra de zon was opgegaan
En hij zijn mantra's had gezegd
Dreef Oom Akrur' de paarden aan.

Akrura was in wezen de zachtmoedigheid zelf. Maar wetend dat de gopi's Krishna nooit van hun leven zouden willen laten gaan, besloot hij het onvermijdelijke afscheid geen ogenblik uit te stellen: dat was de meest wijze oplossing. Bovendien had hij niet veel tijd, want hij moest de Broers naar de worstelwedstrijd brengen, waarvan Kamsa uur en plaats had vastgesteld.


Tekst 33
De herders reden hem met Nand'
Voorzien van d' allerbeste waar
En emmers tjokvol zuivel na,
Gezeten op hun ossekar.

Tekst 34
De gopi's liepen hoopvol nog
Achter hun lieve Krishna aan …
Stond Zijn besluit nu echt wel vast?
Zo bleven ze in spanning staan.

Tekst 35
Toen Krishna hen bij Zijn vertrek
Zo angstig zag zond Hij hun vlug
Een boodschap vol van liefdestroost:
"Ik kom zo gauw Ik kan weer t'rug."

Tekst 36
Zolang de wagenvlag in 't stof
Te zien was stond de gopi-rij,
Wier hart Hem achterna bleef gaan,
Er doodstil - als geschilderd - bij.


Tekst
37
Toen keerden z' om … Zou Mâdhava
Ooit t'rugkeren? Ze wisten 't niet.
Voortdurend zingend van Zijn Spel
Verdrongen ze hun groot verdriet.

Tekst 38
Snel kwam  de wagen als de wind
Met Râm' en Keshav' en Hun oom
Bij de Yamunâ aan, o vorst,
Die iedereen van kwaad verschoont.

Tekst 39
Daar louterde Govinda Zich
En dronk van 't zoet en helder nat,
Waarna Hij aan de bomenrand
Met Bal' weer op de wagen zat.

Een beschaafd mens plonst niet zomaar in een heilige rivier maar besprenkelt zich met wat druppels en slurpt er eerbiedig een paar van op bij het uitspreken van gepaste mantra's. Krishna's eerbied voor de Yamunâ is van een bovenzinnelijke speelsheid, omdat ze haar heiligheid aan Zijn aanraking dankt.


Tekst 40
Akrur' maakte 't Hun naar de zin
En nam daarop met Hun verlof
Zijn bad in de Yamunâ-stroom
Volgens de regels van 't geloof.

In dit gedeelte van de Yamunâ, Brahmâ's poel genaamd, openbaarde Krishna Zijn vader en de herders in een visioen Zijn goddelijke grootheid (zie 28.10 e.v.).


Tekst 41
Terwijl hij in het water stond
En prevelend zijn mantra's zei
Zag hij recht voor zich in de poel
Govind' en Râma allebei …

Tekst 42
Hij dacht: "Hoe kunnen nu die Zoons
Van Vasudev' hier zitten - kom!
Dan kunnen ze niet ginder zijn … "
Opduikend keek hij achterom.

Tekst 43
Maar de twee Broers zaten er nog
Zoals hij Hen daar had gezien …
Akrura dook opnieuw en dacht:
"Was dat gezicht dan louter schijn?"

Tekst 44
Ditmaal zag hij de Grote Heer,
Door siddha's met gebogen hoofd,
Gandharva's en asura's ook
En chârana's alom geloofd …

Tekst 45
De duizendkoppige Heer Shesh'
Met duizend kronen, blauw-gekleed,
Als lotuswit zo blank en als
De goudgepiekte berg zo breed.

Zoals Krishna begeleid wordt door Balarâma wordt Heer Vishnu begeleid door Heer Shesha, de bovenzinnelijke Slang, op wie Hij in serene gepeinzen neerligt.  Krishna en Balarâma doen Zich weliswaar voor als gewone dorpsjongens, maar Hun positie is verhevener dan de goddelijke majesteit die Vishnu en Shesha openbaren. Hoewel Krishna in Vishnu-gedaante in de wereld komt (zie 3.8-10) en daarom door velen als een Godsdeel van Vishnu wordt beschouwd, is Hij volgens shloka 1.2.28 (geciteerd in de inleiding;  zie hiervoor: http://vahini.org/Discourses/d6-krishnasspel.html]  als Krishna de Oorsprong van alle Godsdelen, onder wie Zich ontelbare Vishnu's bevinden.

De blanke huidskleur en de blauwe kledij van Shesha corresponderen met de blanke huid en de blauwe kleren van Balarâma, beschreven in 38.28-29. De goudgepiekte berg is Kailâsa, het oord van Heer Shiva, waar de dronken zoons van Kuvera achter de naakte devi's aan wankelden (zie  Canto 10, hoofdstuk 10 e.v.)


Tekst 46
Stil op Zijn buik zat wolkenblauw
In gele zij Heer Vishnu Zelf,
Vierarmig, met Zijn oogwit roz'
Als blaadjes van een lotuskelk …

Tekst 47
Met zalig vreugdevol gelaat,
Zijn lieflijk' ogen louter lach,
Zijn oren, voorhoofd, wangen, neus
En rode lippen pure pracht …

Tekst 48
Zijn schouders recht, Zijn armen rond,
In kalme rust, Zijn borst Sri's schat,
Zijn hals geschulpt, Zijn navel diep,
Zijn plooibuik een gaaf vijgeblad …

Tekst 49
Gewelfd als bij een olifant
Zijn zijden en Zijn heup en dij,
Zijn welgevormde knieën en
Zijn ranke schenen wonderfraai …

Tekst 50
Zijn enkels gloeiend van het licht
Dat aan de teennagels ontsproot
Van lotusvoeten even zacht
Als een pas uitgelopen loot.

Tekst 51
Hoofdtooi en armbanden verlucht
Met flonk' rende juwelenvracht,
Voorzien van gordel, heil'ge draad,
Halsketting, enkelbellenpracht …

Tekst 52
Droeg Vishnu in Zijn handen vier
Zijn lotus, werpschijf, schelp en knots,
Kaustubh' en bloemen om Zijn hals,
Sri's gouden teken op Zijn borst.

De toelichting bij vers 3.10 geeft uitleg over Sri Vishnu's attributen.


Tekst 53
Hij werd geëerd door Nand', Sunand',
De vier Kumâra's aan Zijn zij,
De negen grote wijzen en
De schepper, Shiv', de godenrij …

De hier genoemde Nanda is niet Krishna's pleegvader maar een van Vishnu's beide eerste dienaars; Sunanda is de andere. (De negen grote wijzen, uit Brahmâ geboren, geven goden en mensen hun raad.)


Tekst 54
Door Nârad' en ook door Prahlâd',
De Vasu's en elk rein gemoed
Met woorden naar gelang 't gevoel
Waarmee hun bhakti werd gevoed …

Tekst 55
Alsook door de godinnenkring
Van schoonheid, groei, genot en macht,
Spraak, kennis en onwetendheid,
Begoocheling en liefdeskracht.

Tekst 56
Van deez' aanschouwing zielsverrukt,
Met steil te berge rijzend haar,
Van klare toewijding vervuld
En met gevouwen handenpaar …

Tekst 57
Zijn hart alleen aan Hem gewijd,
Prees met gebogen hoofd Akrur'
Heer Vishnu met verstikte stem,
Zijn ogen van geluk omfloerst.



(bron: S.B.
10.39)
Alle vier deelschilderijen op deze pagina zijn van Indra Sharma.

 



       


                              




Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken