Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayes'var Das | Krishna in Dvârakâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Vraja en Mathurâ

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van
Krishna in Vraja en Mathurâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






 

             



Hoofdstuk 23


Waarin de priestervrouwen hun man ongehoorzaam zijn ter wille van Krishna.


De koeherders zeiden:


Tekst 1
O Râma, Râma, grote Held,
O Krishna, die de kwaden velt,
Maak alsjeblieft een einde aan
De felle honger die ons kwelt.

Shukadeva zei:

Tekst 2
Zo door Zijn vrienden aangemaand
Sprak Dev'ki's alvervulde Zoon,
Die 'n groep brahmanenvrouwen daar
Graag met Zijn zegen zag beloond:

Sri Krishna zei:

Tekst 3
Ga naar het heilig offeroord,
Waar priesters die de Ved' verstaan
Met het ângiras' bezig zijn
Opdat ze naar de hemel gaan.

Het ângirasa is een ritualistisch offer, waarbij onder het reciteren van reeksen mantra's graan en boterolie in het heilig vuur worden geplengd.


Tekst 4
Eenmaal bij hen, noem dan Mijn Broers
Verheven Naam en die van Mij
En vraag hun namens Ons daarna
Alleen maar om wat rijstebrij.

Shukadeva zei:

Tekst 5
Zoals de Heer 't bevolen had
Gingen z' op de brahmanen af
En wierpen zich recht als een stok,
Handen gevouwen, in het stof.

De herders zeiden:

Tekst 6
O aardse goden, hoor ons aan!
Wij, herders, zijn hierheen gespoed,
Gehoorzaam aan Sri Balarâm',
Op last van Krishna. 't Ga u goed!

Tekst 7
Daarginds hoeden Râm' en Achyuta hongerig
De koeien en vragen u om wat rijstepap:
Als u even rijk bent aan pap als aan geloof,
O gij die de leer kent, geef Hun die brij dan rap.

Tekst 8
Wie vòòr het offer 't voedsel eet
Dat d' offeraar hem gastvrij biedt,
Tenzij bij 'n sautrâmani of
Een dierenoffer, gaat vrijuit.

Het is onwellevend voedsel dat aan Vishnu of een god zal worden aangeboden voordat deze het tot zich genomen heeft aan een ander te geven. Dus men kan alleen voedsel aannemen dat nog niet geofferd is, wil men zich niemands ongenoegen op de hals halen, of dat reeds geofferd is en dat men dan als genade aanneemt. Een bhakta nuttigt overigens nooit voedsel dat niet aan de Alvervulde is geofferd. De herders willen het voedsel waarom ze vragen dan ook aan Krishna en Balarâma offeren.

Het sautrâmani is een Vedisch offer waarbij een zoon zich van zijn plicht jegens zijn moeder kwijt.

Mensen kunnen geen dieren eten tenzij deze aangeboden zijn aan een godheid die dierenoffers aanneemt, zoals Kâli. Van deze godheid kunnen ze het geofferde dier, dat nooit een koe mag zijn, daarna als genade accepteren, met bepaalde welomgeschreven karmische gevolgen. Dit soort genade is dus niet verlossend.


Shukadeva zei:

Tekst 9
De priesters hielden zich stokdoof
Hoewel 't verzoek van Krishna kwam
En sloofden zich kleingeestig uit
Met hun geoffer, trots en dom.

Tekst 10
Hoewel Sri Krishna plaats en tijd
Van 't offer is en d' offerwaar,
Gebed en rite, 't vuur, 't gewin,
Goden en priesters, d' offeraar …

Tekst 11
Beschouwden de brahmanen Hem,
D' alom geprezen Opperheer,
In dof bewustzijn nog gekooid,
Als sterveling en als niets meer.

Tekst 12
Toen ze de herders dus geen "ja"
Ten antwoord gaven, zelfs geen "nee",
Kwam 't hele stel verdrietig t'rug
En deelde 't Krishn' en Râma mee.

Tekst 13
Van hun verhaal schoot d' Opperheer
Van 't universum in de lach
En wees Zijn kameraden op
Het wereldse van zulk gedrag.

Sri Krishna zei:

Tekst 14
Ga naar hun vrouwen en vertel
Dat Ik er ben met Balarâm':
Dan geven ze wat je maar wilt,
Goedhartig en Mij toegedaan.

Shukadeva zei:

Tekst 15
De herders togen naar de plek
Waar alle vrouwen fraai en vroom
Verbleven, knielden voor hen neer
En zeiden op bescheiden toon:

Tekst 16
"O priestervrouwen, hoor ons aan:
We brengen u van harte eer,
Gestuurd door Krishna, die met Râm'
De kudde hoedt niet ver van hier.

Tekst 17
"Hij is ver weg van huis gegaan
Op stap met ons en met het vee.
Hij heeft nu honger: toe geef ons
Voor ieder wat te eten mee."

Tekst 18
Hoe graag wilden ze Krishna zien,
De vrouwen, door Zijn roem bekoord -
D' onfeilbaar' Eeuw'ge, zo nabij …
Meteen waren z' in rep en roer.

Tekst 19
Met zalig eten, kruiken vol,
Vier soorten voedsel, snelden zij
Naar hun Geliefde toe zoals
Rivieren stromen naar de zee.

Vier soorten voedsel: kauwbaar, slikbaar, likbaar, drinkbaar.


Tekst 20
Man, broers en zoons trachtten vergeefs
Hen te weerhouden van hun vlucht …
Elk had zo vaak Zijn lof gehoord
Dat z' eeuwig aan Hem was verknocht.

Tekst 21
Bij de Yamunâ zagen ze 'M
Langs d' oever met vers groen gespreid
De koeien hoeden met Zijn Broer,
Door alle herders begeleid:

Tekst 22
Hun Zwart', in 't goud met bloemenkrans, pauweveer en blaadjes,
Bekleurd met heuvelklei, een Danser, Zijn beurt afwachtend,
Eén hand bij 'n makker op de schouder, in d' ander 'n lotus,
Een lelie in Zijn losse lokken, Zijn ogen lachend!

Tekst 23
Hoe dikwijls had Govinda's roem hun gehoor verzaligd
En hen vervuld … Nu kon Hij binnengaan door hun ogen,
Diep in hun hart, waar ze 'M omhelsden totdat de pijn week,
Zoals, zodra de wijsheid komt, 't ego is gevlogen.

Tekst 24
Hij die elk wezen kent en wist
Dat z' om d' aanschouwing slechts van Hem
Hun eerbaarheid hadden verspeeld
Verhief daarop lachend Zijn stem.

Een vrouw die zonder mannelijke familiebegeleiding van huis gaat is haar eer kwijt. Nog steeds geldt onder vele hindoes dat een ongetrouwd meisje dat een nacht alleen van huis is geweest onhuwbaar is.


Sri Krishna zei:

Tekst 25
Gezegenden, welkom bij ons.
Zet u. Wat kan Ik voor u doen?
Dat u Mij hier zo graag wilt zien
Is niet in strijd met het fatsoen.

Een vrouw die de gelegenheid aangrijpt om ongechaperonneerd met Krishna om te gaan gedraagt zich volgens de hoogste fatsoensnormen, omdat Hij God is. Wie zo'n gelegenheid onbenut voorbij laat gaan heeft geen manieren.


Tekst 26
Ook wijzen schenken Mij hun hart,
Zonder begeert' en zonder eind,
Als aan hun dierbaar' eigen Zelf
Omdat z' hun heil in Mij slechts zien.

Tekst 27
Ja, wat is liever dan dat Zelf
Waardoor verstand en geest en lijf,
Familie, vrouw, zoons en bezit
Een mens zo dierbaar zijn en lief?

Tekst 28
Ga daarom nu naar d' offerplaats
En help uw mannen, weer tezaam,
Het offer te beëindigen
Zoals het huislieden betaamt.

De vrouwen zeiden:

Tekst 29
Ach Opperheer, hoe kunt Ge zoiets ontzettends zeggen:
Zo breekt G' Uw heilige belofte … 't Was uit begeerte
De tul'si-kransjes die Uw voeten ons mochten schenken
In 't haar te dragen dat we d' onzen de rug toekeerden.

Krishna's heilige belofte houdt in dat Hij iedereen die tot Hem komt eeuwig bij Zich opneemt in Zijn gelukzalige Woning.


Tekst 30
Noch man noch vader, zoons noch broeders noch bloedverwanten
Willen ons t'rug, dus wie ter wereld zal ons nog moeten?
Daarom, Heldhaftige, voor wie we zijn neergevallen,
Schenk ons als enige bescherming Uw lotusvoeten.

De Alvervulde zei:

Tekst 31
Niemand is boos op u, geen mens,
Al of niet van uw eigen bloed,
Want u bent Mij immers gevolgd?
De góden vinden het zelfs goed!

Tekst 32
Lichamelijk contact met Mij
Brengt niemand hier het waar geluk,
Maar zoekt u Mij van ziel tot Ziel,
Dan vindt u 't in één ogenblik.

Wie lichamelijk naar Krishna verlangt doet zichzelf te kort. Krishna, wiens gedaante louter Ziel is, laat het weliswaar in een enkel geval toe dat iemand Hem met armen van vlees en bloed omhelst, zoals Drieknakje het mocht doen (48: 1-11), maar laat haar door Shukadeva "wel zeer traag" van begrip noemen.




Shukadeva zei:

Tekst 33
De priestervrouwen keerden t'rug,
Zoals gezegd, naar 't offeroord.
Hun mannen brachten daar met hen
Hun taak ten einde, onverstoord.

Tekst 34
Eén, vastgehouden door haar man,
Omhelsde Krishna in de geest -
Wat had z' al niet van Hem gehoord! -
En gaf haar karma-lichaam prijs.

Tekst 35
Nadat Govinda, d' Opperheer,
De herders volop had voorzien
Van de vier soorten etenswaar
Genoot Hij 'r Zelf tenslotte van.

Tekst 36
Zo speelde Krishna rond als Mens
Die door de mensenwereld ging,
Vol van 't genot dat Hij bezorgd'
Aan koe, kalf, herder, herderin.

Tekst 37
De priesters kregen nu berouw:
"Dat we die Twee, Elk ieders Heer,
Al doen Ze Zich als mensen voor,
Zo zondig hebben afgeweerd!"

Tekst 38
Toen z' inzagen hoe bovenaards
Hun vrouwen hielden van Govind'
Terwijl 't hun zelf aan liefd' ontbrak
Voelden de priesters zich verblind.

De priesters zeiden:

Tekst 39
Waarvoor zijn wij ooit ingewijd?
Wee onze wijsheid, ons geleerd
Geoffer, ons geslacht! Wee ons,
Die niet eens acht slaan op de Heer …

Tekst 40
Voorwaar, door Krishna's Mâyâ raakt
Een yogi zelfs de kluts soms kwijt
En weten wij, brahmanen, niet
Waar alles eigenlijk om draait.

Tekst 41
Hoe houden onze vrouwen niet
Van Krishna, die 't heelal beweegt -
Zo diep dat zelfs de band met thuis,
Die strop des doods, aan flarden vliegt!

Tekst 42
Z' ontvingen nooit d' heilige draad,
Kregen geen guru-onderricht,
Kennen geen inkeer en geen tucht,
Geen goedheids- en geen reinheidsplicht.

Vedische brahmanen houden zich aan zoveel specifieke plichten dat ze gevaar lopen niet meer te begrijpen waarom ze dat doen. Door de bomen zien ze soms het bos niet meer en dus ook niet de Bosbewoner, Govinda.


Tekst 43
Onfeilbaar is hun liefde voor
Govinda, d' Opper-yogaheer …
Wij kennen zulke liefde niet,
Hoe hoog w' ook zijn geïnitieerd.

Tekst 44
Hoe mild dat Hij, het heilig Doel,
Ons, in ons thuisbestaan verstrikt,
Door het verzoek dat Hij liet doen
Herinnerd' aan de hoogste plicht!

Tekst 45
Wat anders kan het zijn dan Spel
Dat Hij, de Heer, die niets begeert
En elk verlost, om voedsel vroeg
Aan ons, die Hij volmaakt regeert.

Tekst 46
Dat d' Enige die Lakshmi dient -
Van wispelturigheid geen zweem! -
Opdat Zijn voetenpaar Haar streelt,
Om voedsel vroeg verwart elkeen.

Lakshmi is bekend om Haar wispelturigheid: het geluk dat Ze stervelingen schenkt is steeds kortstondig. De Enige die Ze altijd dient is Vishnu, die één met Krishna is. Hoe kan Krishna, van wiens zijde het volmaakte geluk geen ogenblik wijkt, de brahmanen om wat eten vragen, alsof Hij Zich zonder dat eten niet gelukkig voelt?


Tekst 47
We hadden overal gehoord
Dat Vishnu, Heer der yogi-schaar,
Die tijd en plaats van 't offer is
Gebed en vuur en offerwaar…

Tekst 48
De offerrite, 't offer zelf,
De goden en het vuur ineen -
Dat Hij als Yadu bij ons was …
Maar dwaas, zagen we 't niet meteen.

Tekst 49
Met zulke vrouwen als van ons
Stijgt onze zaligheid ten top:
Dankzij hun bhakti gaan ook wij
Onwankelbaar in Krishna op.

Tekst 50
Aan d' alvervulde Krishna eer,
Wiens inzicht eeuwig helder is.
Begoocheld door Zijn Mâyâ steeds
Gaan wij door karma's duisternis.

Tekst 51
Ach moge Hij, d' Eerste Persoon,
Ons, door Zijn Mâyâ zo verdwaasd,
Onkundig van Zijn heerlijkheid,
Vergeving schenken voor ons kwaad.

Shukadeva zei:

Tekst 52
"Wat hebben we Hari veracht!"
Bekenden z' elkaar schuldbewust.
Maar ook al wilden ze 'M nu zien,
Uit angst voor Kams' bleven ze thuis.

Het lijkt of de ritualisten hun domheid werkelijk beseffen, maar het feit dat hun angst voor Kamsa hen van Krishna kan weghouden betekent dat ze meer ontzag hebben voor een demon dan voor Hem die de demonen in de pan hakt en hun ziel verlost. Hun vrouwen dàchten niet eens aan Kamsa toen ze met hun tractaties naar Krishna stoven.



(bron: S.B. 10.23)
De naam van de artiest van het schilderij is onbekend.

 



       


                              




Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken