Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayes'var Das | Krishna in Dvârakâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Vraja en Mathurâ

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van
Krishna in Vraja en Mathurâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






 

             



Hoofdstuk 22


Waarin Krishna de kleren van de gopi's steelt.


Shukadeva zei:

Tekst 1
De meisjes aten offerspijs
In d' eerste weken van Hemant'
Ter ere van Kâtyâyani,
Rein levend in het dorp van Nand'.

Kâtyâyani is Durgâ, Mâyâ, de stoffelijke natuur in eigen persoon. In de Vedische cultuur bidden jonge meisjes Durgâ om een goede echtgenoot. Bhakta's en bhaktins respecteren Durgâ weliswaar, maar vragen haar niet om gunsten. Dat grote bhaktins als de gopi's desondanks tot Durgâ bidden is hun bij voorbaat vergeven, omdat ze de godin om Krishna vragen.


Tekst 2
Nadat ze zich bij 't ochtendrood
In de rivier hadden gebaad
Maakten z' een beeld van de godin
Van vochtig zand en eerden dat …

Tekst 3
Met sandelpulp en bloemenkrans,
Plengingen, wierook, lampjeslicht,
Geschenken groot en klein, vers groen,
Rijstkorrels en vrucht naast vrucht.

Deze zaken worden ook vandaag nog in Vedische tempels geofferd volgens een ritueel dat ârâtri wordt genoemd. De sandelpulp, welriekend en verkoelend, wordt met een bloem op de voeten van de Altaarbeelden gedept, waarna de ârâtri-gangers de sandelresten aan de bloem op elkaars voorhoofd aanbrengen. De plengingen bestaan in het herhaaldelijk leeggieten - onder het uitspreken van mantra's - van lepels graan met boterolie in het heilig vuur.


Tekst 4
"Kâtyâyani, Wereldgodin,
Vol yoga-kracht, aan U all' eer …
O Mâyâ, maak toch Nanda's Zoon,
Krishna, mijn Echtgenoot en Heer."
Zo loofd' elk meisje van het dorp
De grote godheid keer op keer.

Tekst 5
Een maand deden de meisjes zo,
Hun hart gericht op Krishn' alleen.
En smeekten Bhadrakâli steeds:
"Laat Nanda's Zoon mijn Meester zijn."

Tekst 6
Elk' ochtend, door elkaar gewekt,
Namen de dorpsmeisjes hun bad
In de Yamunâ hand in hand -
't Was Krishna waar elk 't over had.

Tekst 7
Krishna bezingend in hun lied
Maakten z' een keer zoals altijd -
Hun kleren lagen op de kant -
In het Yamunâ-water pret.

Tekst 8
Toen Krishna, d' Alvervulde Heer
Der grootste yogi's, dat zo zag
Kwam Hij, hun inspanning tot loon,
Er met Zijn vriendenstoet op af.

Het is in West-Europa tamelijk normaal dat mannen en vrouwen die niets met elkaar te maken hebben aan zee of in sauna's naakt gezelschap bieden. Niets is verder van de Vedische manier van omgaan verwijderd dan dit. Het is dus ongehoord dat Krishna niet alleen geen afstand van de badende meisjes houdt, maar er zelfs met Zijn vriendenstoet op afgaat. Krishna is echter boven de Vedische omgangsvormen verheven. Hij is Degeen die ze heeft ingesteld. Dus als Hij ervan afwijkt begaat Hij geen zonde. Maar omdat Hij er hier van afwijkt zonder Zich als de Allerhoogste te manifesteren geldt dit optreden onder onwetende mensen als infaam. Dat Hij Zijn vrienden in deze escapade betrekt is voor de oningewijde van een onbeschrijflijke verdorvenheid.

Tekst 9
Hij roofde, volgens het verhaal,
Hun kleren weg en schoot ermee -
De jongens lachten - in een boom,
Waarna Hij vrolijk tot hen zei:

Tekst 10
"Kom hier dan, meisjes, als je wilt,
Pak allemaal je kleren aan,
Ik meen het heus - na alles wat
Jullie om Mij hebben doorstaan.

Tekst 11
"De jongens hier weten dat Ik
Nooit lieg, dus, mooie meisjes slank,
Kom één voor één of tegelijk
En neem je kleren in ontvangst."

Een meisje mag alleen voor haar echtgenoot naakt verschijnen. De gopi's willen allen Krishna tot man, en Hij nodigt hen nu uit zich met Hem in de echt te verbinden door Hem hun naaktheid te tonen. Dat Zijn vrienden, "de jongens hier", daarbij aanwezig zijn stempelt hen tot hoogst uitzonderlijke huwelijksgetuigen.


Tekst 12
De gopi's raakten overstelpt
Door pure liefde voor de Guit,
Lachten elkaar verlegen toe,
Maar kwamen 't water toch niet uit.

Tekst 13
De meisjes stonden zielsverrukt
Van Krishna's grappenmakerij
Tot aan hun hals in 't koele nat
Te huiveren. Toen zeiden zij:

Tekst 14
O Krishna, doe ons dit niet aan!
O Nanda's Zoon, we kennen Jou
Als Vraja's Roem en onze Schat.
We rillen - geef die kleren gauw!

Tekst 15
Mooie Zwarte, Jij kent de Wet,
Jou dienen willen wij altijd …
Maar krijgen w' onze kleren niet
Dan komt de koning 't aan de weet!

De koning is Nanda Mahârâja, Krishna's vader, de herdersvorst van Vraja.


De Alvervulde zei:

Tekst 16
Als jullie alles willen doen
Wat Mij als jullie Heer belieft
Neem dan je kleren van Me aan
En lach Me daarbij toe - heel lief.

Shukadeva zei:


Tekst 17
Toen kwamen alle meisjes daar
Van koude rillend en gebukt
Uit de rivier naar Krishna toe,
Hun schaamte met een hand bedekt.

Tekst 18
Over hun zuiverheid voldaan
Toen Hij hen zo verlegen zag
Nam Krishna 't goed over Zijn arm
En zei met een verliefde lach:

Tekst 19
"Dat jullie zo naakt in het water bent gegaan
Wordt nergens gedoogd bij het hele godendom:
Hef biddend je handen omhoog dus, breng hun eer,
Dan krijg je die kleren vanzelf van Mij weerom."

Tekst 20
Elk meisje begreep dat haar zelftucht had gefaald,
Maar om toch haar wens in vervulling te zien gaan
Boog ieder voor Hem die de riten mild beloont
En door wiens genade geen zonde blijft bestaan.

Het is uiteindelijk niet zelftucht die de ziel tot Krishna brengt, maar Krishna's genade.


Tekst 21
Toen d' Alvervulde, Dev'ki's Zoon,
Hen zo gedwee gebogen zag
Gaf Hij hun kleren aan hen t'rug,
Voldaan en blij om hun gedrag.

Tekst 22
Hoewel flink bedrogen en van hun eer beroofd,
Bespot en als speelgoed gebruikt en ook nog naakt,
Werd geen van hen woedend - ze waren juist dolblij …
Zijn zalig gezelschap maakt' alles hoogst volmaakt.

Tekst 23
Weer aangekleed stonden ze star
Betoverd door d' aanschouwing van
Hun Lieveling nu zo nabij …
Ze blikten Hem verlegen aan.

Tekst 24
Toen Krishna hun verlangen ried -
Hoeveel hadden ze niet geboet
Uit liefde voor Zijn voetenpaar! -
Sprak Hij de herdersmeisjes toe:

De Alvervulde zei:

Tekst 25
Ja, jullie willen - 'K wist het wel -
Mij eer bewijzen allemaal:
Het zij zo, meisjes rein van hart,
'K beloof dat het gebeuren zal.

De echtgenote is weliswaar de betere helft van de man, maar toont zich daarom niet trots. Integendeel: ze gedraagt zich altijd als zijn nederige dienares, steeds bereid hem eer te bewijzen. Dat verplicht de man er uiteraard toe zijn vrouw in alle opzichten te beschermen en ter wille te zijn.


Tekst 26
Wie enkel nog naar Mij verlangt
Wordt nooit door aardse lust bestookt,
Zoals geen korrel meer ontkiemt
Van rijst die eenmaal is gekookt.

Tekst 27
Ga t'rug naar Vraja, jullie wens
Wordt nu door de godin vervuld.
Geen boete meer! Gauw komt de nacht
Waarin je met Mij spelen zult.

Shukadeva zei:

Tekst 28
Aldus bevolen door de Heer,
Die aan hun wensen had voldaan,
Slechts denkend aan Zijn voetenpaar,
Schoorvoetten z' op Gokula aan.

Tekst 29
Eens ging de Zoon van Devaki
Met heel de koeienkudd' op weg
Met alle herders en Zijn Broer
En liet het dorp ver achter Zich.

Tekst 30
Toen Hij de bomen zag die hen
Beschermden tegen 't heet geweld
Der zon, als reuzenparasols,
Zei Vraja's alvervulde Held:

De Alvervulde zei:

Tekst 31
O Stokakrishna, o Subal',
Sridhâmâ, Amshu, o Arjun',
O Devaprasth', Varuthapa,
Vishâla, Rishab', Tejasvin!

Tekst 32
Gezegend zijn die bomen hier,
Op andermans geluk bedacht:
Louter voor òns dulden ze storm,
Sneeuw, regen en de zonnekracht.

Tekst 33
Ze geven ieder 't nodige -
Hoe zegenrijk is hun bestaan!
Als aartsweldoeners laten zij
Niemand met lege handen gaan.

Tekst 34
Met lommer, blad, bloem, vrucht en bast,
Met wortel, houtskool, hars en hout
En zoet aroma komen zij
Aan onze wensen tegemoet.

Tekst 35
Mag iedereen zo nuttig zijn
Voor ieder ander hier op aard'
Met heel zijn leven, elke daad,
Heel zijn verstand en ieder woord.

Shukadeva zei:

Tekst 36
Zo sprekend tussen bloem en vrucht
En bladervracht van boom na boom -
De takken bogen voor Hem neer -
Kwam Hij bij de Yamunâ-stroom.

Tekst 37
De herders lieten daar het vee
Van 't water drinken, koel en zoet,
En dronken toen naar hartelust
Ook zelf van het Yamunâ-nat.

Tekst 38
Terwijl het vee aan de rivier
Rondgraasde tussen boom en haag
Kwamen de herders naar de Broers
Met danig rammelende maag.


(bron: S.B. 10.22)

 



       


                              




Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken