Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayes'var Das | Krishna in Dvârakâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Vraja en Mathurâ

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van
Krishna in Vraja en Mathurâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






 

             



Hoofdstuk 21


Waarin Sri Krishna's fluit weerklinkt.


Shukadeva zei:

Tekst 1
Met vee en vrienden trok Achyut'
Door 't bos, waar 't zoet aroom rondwoei
Van lotussen, in 't water klaar
Van najaarsregen aan de bloei.

Tekst 2
Met herders en koeien en met Zijn Broeder Râm'
Vermaakte Sri Krishna Zich in het bloeiend woud,
Waarin luid gegons en gesjilp rond stroom en poel
En berghelling opklonk - en speelde 'r op Zijn fluit.

Tekst 3
Sommige meisjes prezen bij
Het horen van dat zoet geluid,
Waar 't hart van smelt, in het geheim
Met hun vriendinnen Krishna's lied.

Tekst 4
Maar nauw'lijks roerden ze hun tong
Of, denkend aan Govinda's Spel,
Schoten ze propvol zaligheid
En stokte 't spreken in hun keel.


Tekst 5
Zo zagen ze 'M: met pauweveer in 't haar,
['n Danser, bloemen om d' oren;
Als vloeibaar goud sloot de zijd' om Zijn lijf;
['n bloemenkrans hing van voren …
Zijn fluit doorstroomd met nectar uit Zijn mond,
[steeds verheerlijkt door d' herders,
Schreed Krishna, d' aarde wijdend met Zijn tred,
[vrij door 't Vrindawoud verder.

Tekst 6
De klanken horend van Zijn fluit,
Waar iedereen door wordt bekoord,
Omhelsd' elk meisje van het dorp,
Hem lovend, Krishna in haar hart.

De gopi's zeiden:

Tekst 7
Vriendinnen, dìt is het geluk dat we kunnen kijken:
Dat w' al maar staren naar 't gezicht van de Zoons van Nanda,
Zoals Ze spelend op Hun fluit en met zoete blikken
De kudde hoeden in gezelschap van al Hun vrienden.

Tekst 8
Beeldschoon getooid met pauweveren en bloesemtrosjes,
Met mooie kleren, mangoblaadjes en prille kransen,
Lijken de Twee daar in de kring van Hun herdersvrienden
Op spelers, weergaloos bedreven in 't sierlijk dansen.

Tekst 9
Die bamboefluit - wat heerlijks deed ze dat zij de nectar
Van Krishna's lippen - òns behorend! - zo vrij mag drinken
En niets dan zoetheid overlaat … De rivieren rillen …
D' eerzame bomen laten vreugdevol tranen blinken.

De bomen zijn de ouders van de bamboe waarvan de fluit gemaakt is. De dauwdruppels op hun lover zijn daarom niet alleen vreugdetranen maar ook tranen van oudertrots.


Tekst 10
Vriendinnen! Vraja laat de wereld in luister groeien
Door 't heil dat Krishna's lotusvoeten er alom brengen
En door de roerloosheid waarmee op de berg de dieren
De pauwen dronken van Zijn fluit in het rond zien springen.

Tekst 11
De hinden lijken wel onnozel maar zijn gezegend
Zoals ze Krishna's fluit beluisteren met hun bokken
En Nanda's Lieveling, gekleed in Zijn mooiste kleren,
Hun eer betuigen met van liefde gesmolten blikken.

Tekst 12
Naar Krishna starend, die een feest is voor hart en ogen,
En half bezwijmend van het zoet, uit Zijn fluit gedropen,
Zitten godinnen in hun zweefgondels, liefdedronken -
En bloemen vallen uit hun haar, hun gewaad glijdt open.

De Purâna's beschrijven op vele plaatsen dat de goden zich door de ruimte verplaatsen in vimâna's, Zweefgondels of luchtvaartuigen.


Tekst 13
De koeien drinken met hun gretig getuite oren
Govinda's fluitspel, dat vol nectar komt aangebuiteld,
Terwijl hun spruiten, met het zog van hun snuiten druipend,
In tranen Krishna in hun kalverhart willen sluiten.

Tekst 14
Ach moederlief, de vogels hier - het zijn oude wijzen,
Stil neergestreken op de boomtakken tussen 't lover,
Om Krishna fluit te horen spelen met eigen oren
En om Hem starend aan te zien - sprakeloos, betoverd …

Tekst 15
Wanneer de fluit klinkt van Hari zie je de rivieren,
Wier liefde blijkt uit hun gekolk, 't snelle stromen laten
En onder 't mom dat ze 'M haar lotussen willen schenken
Kust elk van hen Murâri's voetenpaar met haar water.

Tekst 16
Die wolk, die Krishna met zijn fluit samen met Zijn vrienden
Het vee ziet hoeden in de hitte langs alle wegen -
Ze wordt uit liefde 'n parasol, die Zijn lijf beschaduwt,
Terwijl ze 'M bovendien verkoelt met een bloesemregen.

Tekst 17
Vol is de liefde van de bosmeisjes voor Govinda!
De pijn, geboren toen ze 't kunkum' van Zijn Vereerde
Op 't gras ontdekten, waar Hij ging op Zijn lotusvoeten,
Hield op zodra ze 't op hun wangen en borsten smeerden.

Krishna's Vereerde is Râdhâ. Haar Heilige Naam wordt nergens in de tekst genoemd: er wordt steeds indirect naar Haar verwezen. In dit vers verschijnt Râdhâ voor het eerst in het Spel van Krishna. De bosmeisjes behoren tot een niet-Vedisch natuurvolk. Even verliefd op Govinda als de gopi's, voelen ze de pijn van hun gescheidenheid van Hem wanneer ze in het bosgras sporen ontdekken van het kunkuma dat twee meisjesborsten sierde, namelijk die van Râdhâ, die in heilige liefde Krishna's voeten aan Haar hart had gedrukt.


Tekst 18
En deze heuvel is Mukunda's volmaakte dienaar:
Verrukt door 'd aanraking van Râm's en van Krishna's voeten,
Eert hij de Broers en alle herders en alle koeien
Met water, wortels, knollen, gras en verscholen grotten.

De bedoelde heuvel is de Govardhana


Tekst 19
Hoe prachtig is het dat de bomen ineens gaan rillen
En mens noch dier zich meer verroert bij het zoete fluiten
Van Krishna, melktouw om Zijn lijf, als Hij met de herders
Het vee van 't ene bos naar 't andere loopt te leiden.

Shukadeva zei:

Tekst 20
Steeds maar zo pratend over 't Spel
In Vrindavân', het koeiendorp,
Van Krishna, d' alvervulde Heer,
Gingen de gopi's erin op.


(bron: S.B. 10.21)
Het schilderij op deze pagina is van Indra Sharma.

 



       


                              




Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken