Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayes'var Das | Krishna in Dvârakâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Vraja en Mathurâ

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van
Krishna in Vraja en Mathurâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






 

             


Hoofdstuk 2


Waarin de Heer Devaki's moederschoot binnengaat en door de goden verheerlijkt wordt.

 

Shukadeva zei:

Tekst 1

Met Mushtik', Arisht', Dvivida,
Pralamba, Baka en Chânur',
Dhenuka, Keshi, Putanâ,
Trinâvarta en Aghâsur'...

Tekst 2

Met hen en menig duivels vorst
Als Bâna, Bhauma en zo meer,
Gesteund door Jarâsandh', ging Kams'
Tegen het Yadu-huis tekeer.

Al deze râkshasa's, zwarte magiërs en andere demonen zullen de een na de ander hun opwachting maken in Krishna's Spel.

Tekst 3

De Yadu's zochten toevlucht bij
De Kuru's, Kekay's, Panchâla's,
Vidarbha's, Shalva's, Nishada's,
Videha's en de Kosala's.

Tekst 4

Een enk'le naaste bloedverwant
Bleef Kamsa trouw in daad en woord...
Nadat hij uit zijn zusters schoot
Het zesde zoontje had vermoord...

Tekst 5

Kwam als een lichtstraal van de Heer
Een zevend' onder Dev'ki's hart,
Alom verheerlijkt als Anant' -
Haar vreugd wedijverde met smart.

Ananta is Vishnu's "eerste Godsdeel" genoemd in 1.21.

Tekst 6

Toen d' alvervulde Opperziel
Het Yadu-huis, welks Heer Hij was,
Zo bang voor Kamsa zag, gaf Hij
Zijn Yogamâyâ deze last:

Yogamâyâ is Vishnu's "begoochelende macht" genoemd in 1.22.

Tekst 7

Vertrek naar Vraja, Nanda's dorp,
Koeien en herdersvolk tot heil:
Daar is 't, godin, dat Rohini,
Een vrouw van Vasudev', verwijlt.
Ook and're vrouwen van hem, bang
Voor Kamsa, houden zich nu schuil.

Tekst 8

In Dev'ki's schoot verblijft als vrucht
Mijn Godsdeel, Sheshanâg' genaamd:
Verplaats Hem naar Rohini's schoot,
Nadat je 'M eerst uit Dev'ki neemt.

Sheshanâga is het reeds genoemde Godsdeel Ananta.

Tekst 9

Daarna word Ik in volle pracht,
O zegenrijke, Dev'ki's Kind,
Terwijl jijzelf bij Nanda's vrouw,
Yashodâ, als háár kind verschijnt.

Tekst 10

Met wierook, voedsel en geschenk
Word je vereerd door ieder mens
Omdat men j' als vervulster ziet
Van elk verlangen, elke wens.

Tekst 11

Zo kent men je dan her en der,
Waar men ter wereld ga of sta,
Als Bhadrakâli, Vaishnavi,
Als Durgâ en als Vijayâ...

Tekst 12

Als Kumudâ en Chandikâ,
Krishnâ, Kanyakâ, Mâdhavi,
Als Mâyâ en als Ambikâ,
Ishâni en Nârâyani.

De Moedergodin heeft in het katholieke christendom Maria als tegenhangster.

Tekst 13

Men zal Hem noemen Sankarshan'-
Van schoot naar schoot overgebracht -
En Râm', omdat Hij vreugde schenkt,
En Balabhadra om Zijn kracht.

Shukadeva zei:

Tekst 14

Na Vishnu's allerhoogst bevel
Zei de godin: "Zoals Ge 't zegt!"
Ze schreed een paar maal om Hem heen,
Daald' af naar d' aard en deed haar plicht.

Tekst 15

Toen Yogamâyâ Dev'ki's vrucht
Bij Rohini had ingebracht
Weerklonk alom in Mathurâ
De jammerklacht: "Een miskraam, ach!"

Telst 16

De welvervulde Wereldziel,
Wiens dienaars zijn verlost van vrees,
Ging in Zijn volle heerlijkheid
Binnen in Vasudeva's geest.

Tekst 17

Vervuld van Krishna's heilig licht
Was Vasudeva als de zon,
Ook even machtig en geducht:
Niemand die tot hem naad'ren kon.

Tekst 18

Toen bracht Vasudeva in Devaki's geest
Het Heil van de wereld, d'Onfeilbare, God,
En Devaki droeg d' Opperziel in zich om
Als 't Oosten de maan met haar zalige gloed.

Krishna komt niet langs geslachtelijke weg in de moederschoot. Dat betekent dat Zijn lichaam van andere aard is dan een mensenlichaam: wel vorm, zoals blijken zal, maar onstoffelijk.

Tekst 19

D' instandhoudster nu van d' Instandhouder Zelf,
In Kamsa's gevangenis, straalde niet uít,
Als vuur dat van alles steeds afgeschermd is
Of hogere kennis die niet wordt gespuid.

De verwijzing naar Devaki als Krishna's instandhoudster is een blijk van eerbiedige speelsheid.

Tekst 20

Toen Kams' haar zo zag, van d' Onkwetsbare doorgloeid,
Zo lachend en stralend, één licht in het paleis,
Bedacht hij benauwd: "Die Hari die mij straks doodt
Zit nu in haar buik, want zo was ze niet eertijds.

Tekst 21

"Wat moet ik bedenken? De dagen snellen voort!
Hij zal Zich gedragen als Held, zoals beloofd...
Mijn zùster, een zwàngere vróuw - als ik haar dood,
Kost mij dat mijn eer, mijn bezit en ook mijn hoofd.

Tekst 22

"Als iemand zeer wreed is in 't mensenbestaan,
Vervloekt iedereen hem zolang hij nog leeft;
En komt hij te sterven, dan wacht hem de hel:
Het lot van een mens aan zijn lichaam verkleefd."

Tekst 23

Aldus, hoe machtig Ka,s' ook was,
Verwierp hij zijn gemeen besluit
En zag, Hari steeds kwaad gezind,
Vergramd naar de geboorte uit.

Tekst 24

Of hij nu at, zat, lag of stond
Of rondliep in zijn ongeduld,
Steeds denkend maar aan Hrishikesh'
Zag hij 't heelal van Hem vervuld.

Tekst 25

Heer Brahmâ, Shiva, wijz' en god
En Nârad' in één groot gedrang
Verschenen toen en loofden Hem
Die ieder schenkt wat hij verlangt.

De goden zeiden:

Tekst 26

Waarachtige, Waarheid Zelf, drievoudig waar,
O Oorzaak van waarheid, in waarheid gegaan,
O Waarheid van waarheid, O Waarheid in woord,
O Waarheid in wezen, bescherm ons bestaan.

Drievoudig waar: als Hoogste Godspersoon, als Opperziel in al wat leeft en als het alles doorstralende Brahman.

Tekst 27

Eén stam en twee vruchten, drie wortels heeft Hij,
Vier sappen, vijf zinnen, zes fasen van zijn,
Zeven basten, acht takken en negen maal 'n gat,
Tien blaren, twee vogels - de Oerboom van 't zijn.

Van deze vergelijking van de Heer met de Oerboom kan de gebezigde symboliek als volgt worden verklaard: twee vruchten: materieel geluk en verdriet; drie wortels: de drie leibanden van de stoffelijke natuur (onwetendheid, hartstocht en zelfbewuste goedheid); vier smaken: de vier doeleinden van het leven (ritualisme ter bevordering van een hogere wedergeboorte, economische ontwikkeling, zinsbevrediging en verlossing); vijf zinnen: gezicht, gehoor, reuk, smaak, tastzin; zes zijnsfasen: ontstaan, groei, volwassenheid, voortplanting, verval, vergaan; zeven basten: huid, bloed, spierweefsel, vet, bot, merg, sperma; acht takken: aarde, water, vuur, lucht, ether, geest, verstand en vals ego; negen gaten: de lichaamsopeningen; tien blaren: de tien verschillende vormen van "lucht" in het lichaam (inademing, uitademing, oprisping, gassing enz.). De twee vogels zijn de individuele ziel en de Opperziel in ieders hart.

Tekst 28

O Ene, o Oorsprong van 't ganse heelal,
Behoud en Behoeder van alles zijt Gij,
Uw Mâyâ verhult U voor 't oog van elkeen,
Maar wijzen zijn van die kortzichtigheid vrij.

Tekst 29

Hoewel Ge slechts Geest zijt vertoont G' U in Vorm
Terwille van al wat beweegt en wat niet:
In pure gedaanten vervuld van geluk,
Tot heil van de vrome, de schurk tot verdriet.

Tekst 30

O Lotusoog, Gij die slechts zuiverheid zijt,
Voor d'enkeling die met Uw voeten tot boot
De levenszee af wil, zoals g'openbaard,
Is zij maar een plasj' in de prent van een poot.

Tekst 31

O Stralende, zij nu die zelf deze zee,
Zo gruwelijk kolkend, zijn overgegaan -
Uw gunst was het - legden de boot hier weer t'rug
Tot redding uit heel dit ellendig bestaan.

Tekst 32

Maar zij, Lotusoog, die beweren: "'k Ben vrij,
Onzuiver van hart en niet uit op Uw eer,
Door zelftucht hoog boven de wereld geraakt,
Uw voeten versmadend - die vallen weer neer.

Hier verklaren de goden dat het streven naar zelfverlossing (mukti) geen bestendig succes kan hebben, in tegenstelling tot het streven naar het liefdevol dienen van de Heer (bhakti).

Tekst 33

Zo vallen de Uwen, o Heer van het geluk,
Uit innige liefde tot U nooit van het pad:
Ze kennen geen angst, doordat Gij hen steeds behoedt,
En lopen hun vijanden over 't hoofd, o God.

Tekst 34

Geheel bovenaardse gedaanten neemt Gij aan,
De wezens tot heil in 't heelal door U geschraagd.
Ge leert hun de wegen van werk en zelfbedwang,
Van yog' en samâdhi, dat ieder U behaagt.

Genoemde wegen zijn zijwegen waarlangs men zich naar de hoofdweg van bhakti kan begeven.

Tekst 35

Als Gij Uw verheven gedaante niet ontvouwt
Gaat kennisgebrek noch vals onderscheid teniet.
Ge toont U, van iedere eigenschap vervuld,
Degeen uít en dòòr wie men eigenschappen ziet.

Zonder aanschouwing of kennis van Krishna's bovenzinnelijke gedaante, die in alle opzichten onweerstaanbaar aantrekkelijk is, komt niemand tot bhakti, die kennisgebrek en vals onderscheid wegvaagt.

Tekst 36

Getuige van alles, bespiegeling noch taal
Noch afleiding laat ook maar 't flauwste glimpje zien
Van Namen, gedaanten, geboort' en Spel van U:
Ze tonen zich slechts aan wie U volkomen dient.

Langs filosofisch theoretische weg (jnâna) leert niemand de Heer kennen zoals Hij is.

Tekst 37

Wie hoort en vertelt en voortdurend is vervuld
Van d' algoede Namen en vormen van de Heer
En opgaat in dienst aan Zijn lotusvoetenpaar
Keert nimmer naar deze benauwde wereld weer.

Tekst 38

Gelukkig deez' aarde, straks van haar last bevrijd,
Bestuurder, dankzij Uw verschijnen op haar grond!
Gelukkig ook wij: in de hemel en benee
Zien w' Uw zalig voetspoor straks overal in 't rond!

Tekst 39

Voor deze geboorte, geboorteloze God,
Ziet niemand een oorzaak dan Uw vermaak en Spel;
Dus geenszins onwetendheid, Heer die redt van angst:
De oorzaak die zielen in dit bestaan beknelt.

Ook al heeft Krishna ouders, Hij wordt niet uit hen geboren als een mensenkind, maar verschijnt, zoals de Bhagavad-gitâ zegt, uit eigen kracht (âtma-mâyayâ).

Tekst 40

Als Vis, als Schildpad, Paard en Zwaan, Everzwijn en Leeuwmens,
Brahmaan en Halfgod en ook Krijger kwam Gij beneden:
O Heer, red ons en de drie werelden als tevoren!
Verlos toch 'd aard', o grootste Yadu! Luidt onze bede.

In de genoemde goddelijke gedaanten en vele andere verscheen de Heer in vroeger tijden in de kosmos om de bewoners van de drie werelden (de helse, aardse en hemelse sferen) te redden.

Tekst 41

Gelukkig jij, moeder, want jij draagt in je schoot
Tot ons aller heil d' Alvervuld' in al Zijn macht.
Voor Kamsa geen angst dus: de Heer brengt hem ter dood,
De redder der Yadu's, die jij als Kind verwacht.

Krishna's ter dood brengen van een demon betekent dat Hij hem verlost van zijn lichaam en kwade geest, zodat de ziel het hogerop kan zoeken.

Shukadeva zei:

Tekst 42

Na hun gebeden tot het Kind,
De bovenzinnelijke Heer,
Keerden de goden achter Shiv'
En Brahmâ naar hun woning weer.



(bron: S.B.
10.2)

 



       

                              




Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken