Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayes'var Das | Krishna in Dvârakâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Vraja en Mathurâ

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van
Krishna in Vraja en Mathurâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






 

             



Hoofdstuk 19


Waarin de Heer opnieuw een bosbrand opslokt.


Shukadeva zei:

Tekst 1
Eens ging de groep zo op in 't spel
Dat heel de beestenkudde, los,
Door malse grassen aangelokt
Verdween in 't dichte zomerbos.

Tekst 2
Van bomengroep tot bomengroep
Zwierf alles rond - koe, buffel, geit -
Tot na een poos, door dorst gekweld,
De kudde binnendrong in 't riet.

Tekst 3
Toen Krishna, Râma, iedereen
Te langen lest' aan 't vee weer dacht
Vond niemand ergens meer een beest,
Hoe er, vol angst, ook werd gezocht.

Tekst 4
Bang om zijn levensonderhoud
Volgd' elk het spoor van poot en tand
Waar 't gras erdoor was aangetast
En van de hoeven in het zand.

Tekst 5
Nadat de kudde was ontdekt
Waar 't riet geen dier liet verder gaan
Brachten de jongens alles t'rug,
Door dorst en moeheid aangedaan.

Tekst 6
Toen d' Alvervulde met een stem
Diep als de donder elk dier riep
Riep 't als 't zijn naam vernam weerom
Terwijl 't van vreugde overliep.

Tekst 7
Toen smeulde 't en rookte 't opeens in het rond
En alles in 't bos was meteen in doodsgevaar;
De wind maakte 't vuur tot een laaiende brand,
Die dier en ding aanviel met bulderend misbaar.

Tekst 8
De herders en koeien, besprongen door het vuur,
Geen uitweg meer ziend, zochten hulp bij Krishn' en Râm',
Zoals men zich hulpeloos vastklampt aan Hari
Uit angst voor de dood in het menselijk bestaan.
De herders zeiden:

Tekst 9
O Krishna, Krishna, grote Held,
O Râm', met J' onbegrensde macht,
Redt ons, Jullie zo toegedaan,
Van deze brand die ons belaagt!
Ach Krishna toe, Je wilt toch niet
Dat heel Je vriendenschaar zo lijdt?
O Jij die weet hoe alles moet,
Zijn wij Jou, Heer, niet toegewijd?


Shukadeva zei:


Tekst 11
Lachend zei d' alvervulde Heer
Bij 't horen van hun jammerklacht:
"Waarom zijn jullie toch zo bang?
Kom, doe meteen je ogen dicht."

Tekst 12
"Goed," antwoordden z' en deden het
En d' alvervulde Yoga-heer
Slokte de brand op in Zijn keel,
Hen zo bevrijdend van 't gevaar.

Tekst 13
Opkijkend weer hervonden zij
Zowel de koeien als zichzelf
Tezaam bij de bhândira-boom,
Daarheen gebracht, gered en wel.

Tekst 14
Zo zagen ze zich vrij en blij
Door 'n staaltje van betovering
Door Krishna's wonderkracht gewrocht
En hielden Hem voor 'n hemeling.

Eindelijk zijn de vrienden van Krishna zo ver dat ze Hem niet meer als mens zien maar als een god. Ze beseffen dus weliswaar dat Hij niet tot de mensenwereld behoort, maar hebben nog steeds geen idee van Zijn absolute verhevenheid.


Tekst 15
In d' avond spelend op Zijn fluit
Dreef Krishna met Zijn Broer Sri Bal',
Door alle herdertjes geëerd
De koeienkudde naar de stal.

Tekst 16
De gopi's kenden geen geluk
Zo groot als d' aanblik van Govind':
Eén ogenblikje zonder Hem
Leek hun een tijd toe zonder eind.



(bron: S.B.
10.19)
Het schilderij op deze pagina is van Indra Sharma.

 



       


                              




Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken