De herdichting van 'Het
Spel van Krishna in Vraja en Mathurâ'
omvat op de twee eerste en de vijf laatste
verzen na de integrale tekst van de 1981 verzen
van hoofdstuk 1 tot en met 48 van het tiende
boek van het Bhâgavata Purâna. De
zeven niet opgenomen verzen zijn overgangsverzen
van en naar andere gedeelten van het
Bhâgavata Purâna.
Bij
mijn herdichting nam ik als Sanskrit-basistekst
die van Gita Press (1982, Gorakhpur, India). Ik
raadpleegde de daaraan gegeven prozavertaling
van C.L. Goswami. Daarmee vergeleek ik de
prozavertaling van N. Raghunathan (1976,
Vighneswara, Madras) en die van G.A. Taggare
(1978, motilal Banarsidass, Delhi). Tot en met
hoofdstuk 14 liet ik me leiden door de vertaling
van Srila A.C. Bhaktivedanta Swami
Prabhupâda, mijn geliefde geestelijk
leraar, die in Krishna's eeuwig Spel werd
opgenomen voordat hij zijn werk had kunnen
voltooien (1977, Bhaktivedanta Book Trust, Los
Angeles). Verder raadpleegde ik 'Het
Krishna-boek' (1981, Bhaktivedanta Book Trust,
Amsterdam), mijn Nederlandse vertaling van
Prabhupâda's eerder gepubliceerde en
rijkelijk met commentaar doorvlochten bewerking
van 'Het Spel van Krishna' zoals beschreven in
het tiende boek van de Bhâgavata
Purâna ('The Krishna Book', 1971,
Bhaktivedanta Book Trust, Los
Angeles).
Vele Sanskrit-woorden
hebben tal van uiteenlopende betekenissen. Zo
betekent het bekende woord âtmâ niet
alleen "ziel", maar ook "God", "geest",
"verstand", "lichaam" en nog veel meer. Het is
van belang vertrouwd te zijn met de context en
strekking van een Sanskrit-tekst, wil men zo'n
woord daaruit op de juiste manier vertalen. Waar
nu de drie eerstgenoemde auteurs zich in hun
vertaling van zulke plurivalente woorden over
het algemeen hebben laten leiden door de in
India zeer gezaghebbende maar heterodoxe
Shankara, die Krishna als spreekbuis van Brahman
beschouwt, heb ik me steeds laten inspireren
door de traditionele visie van Prabhupâda,
identiek aan die van Vyâsa, waarin Krishna
niet de spreekbuis maar het hart van Brahman
is.
Ik ben geen sanskritist.
Maar mijn dagelijkse lezing sinds 1975, in
tempel en âshrama, van Sanskrit-teksten
voorzien van Engelse woord-voor-woord-vertaling,
die ik in het Nederlands doorvertaalde, heeft
mij het nodige elementaire inzicht gegeven in de
structuur van het Sanskrit en de compositie van
een shloka. Wanneer mijn raadpleging van
genoemde proza-vertalingen me de precieze
betekenis van een vers onvoldoende duidelijk
maakte, wendde ik me om raad tot diverse
grammatica's en woordenboeken, zoals Arthur A.
MacDonnels 'A Sanskrit-Grammar for Students'
(1975, Oxford University Press) en M. Monier
Williams' 'A Sanskrit-English Dictionary' (1976,
idem).
Bij het maken van een
herdichting in een taal met een totaal andere
grammatica en klankkleur dan die van de
grondtaal kan de herdichter niet te werk gaan
zoals bij een herdichting van het Spaans in het
Portugees. Hij onderscheidt naar beste vermogen
de inhoudelijke en poëtische elementen van
zijn verzen en herschept ze in hun geheel. Mijn
herdichting is dus technisch gesproken dynamisch
van aard.
Vyâsa heeft zijn
duizenden shloka's van 'Het Spel van Krishna',
hoe elegant ook verwoord, niet uitdrukkelijk
geschreven om een artistieke prestatie te
leveren. Als dat zijn opzet geweest zou zijn,
zou de herdichting onbegonnen werk zijn geweest
wegens de noodzaak net zo lang aan ieder vers te
poetsen tot het zou blinken als het origineel.
De poëzie van het Bhâgavata
Purâna is bovenal verhalend en
onderrichtend. Aan deze omstandigheid ontleende
ik als mijn belangrijkste maatstaf de noodzaak
tot het nastreven van een hoofdzakelijk
onderhoudende en heldere stijl - en hierdoor was
het mogelijk de herdichting in een bemoedigend
tempo te verrichten.
De herdichting volgt het
wisselend metrum van de Sanskrit-verzen. De
overgrote meerderheid van de oorspronkelijke
verzen is geschreven in metra die op een heel
vanzelfsprekende manier in een licht aangepaste
Nederlandse versie kunnen worden aangehouden,
zoals anushtubh, trishtubh, vamshasthavila en
vasanta-tilâka. Hun ritme verleent door de
taalgrens heen zijn eigen aard en vaart aan de
inhoud van de shloka's.
Een gering aantal
Sanskrit-verzen met opsommingen van namen en
zaken of met een opeenstapeling van parallelle
beelden liet zich niet gedetailleerd overbrengen
in Nederlandse verzen van gelijke bouw. Ik zag
me hierbij gedwongen een of meer namen of zaken
of beelden opgenoemd of onovergebracht te laten.
Daar staat tegenover dat verzen die er direct op
volgen of er direct aan voorafgaan soms met zulk
economisch lettergreep-gebruik in een Nederlands
metrumequivalent konden worden overgebracht dat
daarin ruimte geboden kon worden voor eerder of
later onvermelde elementen. Over het algemeen
geldt dat elk Nederlands vers alle inhoudelijke
en beeldende elementen van het
Sanskrit-origineel bevat.
De Sanskrit-verzen
krioelen van de vele Namen van Krishna, zoals
Govinda, Hari, Syâmasundara,
Dâshârha, Mâdhava,
Gopâla, Mukunda, Giridhâri. Ze
hebben alle hun bijzondere betekenis, zoals
vermeld in de lijst van namen en woorden. Waar
nu een bepaalde Naam niet duidelijk om Zijn
specifieke betekenis wordt vermeld en dus door
een andere vervangen zou kunnen worden indien de
versmaat het zou toelaten, heb ik in de
herdichting waar het metrum erom vroeg een
andere Naam genomen.
Een aspect van mijn
dynamische benadering van de herdichting is dat
ik van het niet rijmende Sanskrit rijmend of
assonerend Nederlands heb gewrocht - dit in de
hoop het Nederlands de "verhoogde toon" te geven
die het Sanskrit zonder rijm al heeft. Door dit
rijm, aan het eind van regel 2 en regel 4 van
elk in vier regels genoteerd vers, wordt ook de
coiupletvorm van de oorspronkelijke verzen
gehonoreerd.
Ik scandeer hier de
verschillende licht aangepaste versmaten in
volgorde van hun opkomst in 'Het Spel van
Krishna':
anushtubh
(verheerlijking): 1.1:
. -- . -- . -- . -- (8
lettergrepen)
trishtubh (drievoudige
verheerlijking): 1.4:
. -- . . -- . . -- . . --
(11 lettergrepen)
vasanta-tilâka
(lentetooi): 1.14:
. -- . -- . . . -- . . --
. -- . (14 lettergrepen)
vamshasthavila
(suikerrietholte): 1.21:
. -- . . -- . . -- . -- .
-- (12 lettergrepen)
pushpitâgrâ
(bloesemtop): 7.24:
. -- . . -- . . -- . -- .
-- . (13 lettergrepen)
manda-krântâ
(loom-stap): 8.29
-- -- -- -- / . . . . . --
/ -- . -- -- . -- . (17 lettergrepen)
shârdula-vikridita
(tijgerspel): 13.15:
-- -- -- . . -- . -- . . .
-- / -- -- . -- -- . -- (17
lettergrepen)
shikharini (jasmijn onder
de vrouwen): 13.57:
. -- -- -- -- -- / . . . .
. -- -- . . . -- (17 lettergrepen)
ruchirâ
(schittering) 18.26:
. -- . -- . . . . -- . --
. -- (13 lettergrepen)
mâlini
(kransenrijgster) 47.12:
. . . . . . -- -- / -- .
-- -- . -- . (15 lettergrepen)
Het is me werkelijk
onmogelijk gebleken de laatste maat, de
mâlini, die eenmaal voorkomt in een reeks
van tien verzen, herkenbaar weer te geven. De
opeenvolging van zes onbeklemtoonde lettergrepen
aan het begin is in de Nederlandse prosodie een
ongehoord en onbestaanbaar fenomeen. Ik heb
ervan gemaakt:
-- . -- . -- . -- . -- .
-- . . -- . (15 lettergrepen)
Ook bij maten als
manda-krântâ en shikarini, waarin
vijf gelijkbeklemtoonde lettergrepen elkaar
opvolgen, heb ik soms - met een traan of met een
zucht - in het Nederlands een metrum moeten
accepteren dat even anders loopt, zij het met
zijn eigen regelmaat en met behoud van de
oorspronkelijke regellengte.
Om de lezer te helpen de
verzen vloeiend te reciteren of zingen heb ik er
de nodige metrische apostrofen doorheen
gestrooid. Dit verleent de shloka's iets van de
prosodische degelijkheid van het Sanskrit,
waarin de woorduiteinden bijna spoorloos in
elkaar kunnen overgaan (sandhi). (Zo herleide
men een Bhagavad-gîtâ-regeltje als
tatraivâvyaktasam-jnake tot
tatra-eva-avyakta- samjnake of een regeltje als
nidrâlasyapra-mâdottham tot
nidrâ-âlasya-pramâda-uttham.)
Ik heb de apostrofe niet
alleen gebruikt om er menige onbeklemtoonde e
van het Nederlands mee te elideren, maar ook
menige onbeklemtoonde a van het Sanskrit -
meestal aan het eind van een naam (Kams' ) en
soms in een binnenlettergreep van een naam
(Dev'ki), doch alleen waar een hedendaagse
Indiër dat ook zou doen. Ik weet dat ik
hiermee tegemoet kom aan de manier waarop de in
Nederland wonende Surinaamse Hindoes, die deze
tekst zouden willen zingen of reciteren, gewend
zijn met de onbeklemtoonde Sanskrit a's om te
gaan.
Ik heb ervan afgezien de
Sanskrit-namen en -woorden in de tekst te
transcriberen in het wetenschappelijk fonetisch
schrift. Dit preciseert ook verschillende
klanken die door een Nederlands spraakorgaan
alleen na lang en geduldig oefenen kunnen worden
gereproduceerd. Het leek me het meest praktisch
de eenvoudige spelling aan te houden die Engels
schrijvende indologen vòòr de
introductie van het fonetische schrift meestal
hanteerden. Daarin wordt onder meer geen subtiel
onderscheid gemaakt tussen velaren en dentalen,
tussen de velare en de palatale sibilant en
tussen open en minder open klinkers. De klinkers
en medeklinkers die volgens deze spelling anders
dan de gelijkgespelde Nederlandse worden
uitgesproken zijn de volgende:
a: als u in lotus;
â: als aa in altaar;
e: als ee in heen;
u: als oe in goed;
y: als j in juichen;
ch: als tj in tjingelen;
g: als G in het Engelse God;
j: als in het Engelse joy;
jn: als een genasaliseerde combinatie van g en
y;
sh: als sj in sjerp;
bh, chh, dh, jh worden alle duidelijk
geaspireerd uitgesproken;
ph niet als f, maar als ph in ophef.
Bij het schrijven van de
toelichtingen bij de verzen heb ik me laten
leiden door twee overwegingen: die van de
noodzaak tot uitleg van hetgeen een westerling
niet uit zichzelf kan begrijpen; en die van de
noodzaak tot oriëntering van de aandacht
waar de kans bestaat dat haar iets genietbaars
ontgaat. Bij het laatste heb ik me gaandeweg
steeds meer ingetoomd om de lezer de kans te
geven zijn eigen ontdekkingen te
doen.
De toelichtingen volgen de
opvattingen van auteurs in de traditie van
Vyâsa, met name van mijn persoonlijke
geestelijke leraren Srila Prabhupâda en
Srila Sridhara Mahârâja. De
beschrijvingen van de achttien struikelblokken
op het geestelijk pad zijn gebaseerd op het
onderricht van hun " Godbrother" prof. Nisikanta
Sanyal in diens werk ' Sree Krishna Chaitanya'
(1933, Sree Gaudiya Math, Madras). Liever dan de
herdichting steeds te onderbreken met
verklaringen van onvertaalde Sanskrit-termen,
die overigens meestal wel uit de context kunnen
worden b egrepen, heb ik er aan het eind een
verklaring van alle in de ekst voorkomende
Sanskrit-namen en -woorden aan
toegevoegd.
LITERATUUR:
Nârada:
Bhakti-sutra's
(vertaling met commentaar, 1988,
Chaitanya Cahiers, Amsterdam)
Lilâsuka
Bilvamangala:
Krishna's
Nectar for the Ear (herdichting van het
Krishnakarnâmrita, 1986,
Chaitanya Cahiers, Amsterdam)
Bhaktivinoda
Thâkura:
Jaiva
Dharma (Engelse vertaling, 1975, Sri
Gaudiya Math, Madras);
Sri Chaitanya
Shikshâmrita (Engelse vertaling,
1983, idem);
Bhaktisiddhânta
Saraswati Goswami:
Shri
Chaitanya's Teachings (1975, Sree Gaudiya
Math. Madras).
B.R. Sridhara Deva
Goswami:
The Golden
Volcano of Divine Love (1984, The
Guardian of Devotion Press, San Jose,
Californië);
The Hidden Treasure
of the Sweet Absolute
(Bhagavad-gîtâ-vertaling, 1985,
Sri Chaitanya Saraswat Math, Nabadwip Dham,
West Bengalen);
Ambrosia of Positive
and Progressive Imoortality (1987, Sri
Chaitanya Saraswat Math, idem);
Loving Search for
the Lost Servant (1987, The Guardian of
Devotion Press, idem);
Subjective Evolution
of Consciousness (1989, idem).
A.C.
Bhaktivedânta Swami
Prabhupâda:
De
Bhagavad-gîtâ zoals ze is
(1971, Bhaktivedanta Book Trust,
Amsterdam);
Het Krsna-boek (1981, idem);
Srimad-Bhâgavatam
(Bhâgavata Purâna), deel 1 en 2
(1983, 1985, idem);
De Nectarzee van Zuivere Liefde (1985,
idem).
Nisikanta
Sanyal:
Sree Krishna
Chaitanya (1933, Sree Gaudiya Math,
Madras).
O.B.L.
Kapoor:
The Philosophy
and Religion of Sri Caitanya (1977,
Munshiram Manoharlal, New Delhi).
Walther
Eidlitz:
Die Indische
Gottesliebe (1955, Walter Verlag, Olten
und Freiburg im Breisgau);
Krsna-Caitanya: Sein Leben und Seine Lehre
(1968, Almqvist & Wiksell,
Stockholm);
Der Glaube und die Heiligen Schriften der
Indier (1975, Walter Verlag,
idem).
Hendrik van
Teylingen:
Het Lied van
de Alvervulde (Bhagavad-gîtâ
herdichting, 1983, Mirananda,
Wassenaar).