Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayes'var Das | Krishna in Dvârakâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Vraja en Mathurâ


Srî Krishna Dvaipâyana Vyâsa

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van

Krishna in Vraja en Mathurâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






             


Nawoord


Krishna's Spel in het koeienparadijs Vraja, waarvan het hoogtepunt Zijn dans met de gopi's is, wordt door zuivere bhakta's in de lijn van Vyâsa als "allervolmaaktst" beschouwd. Zijn Spel in de stad Mathurâ, waar Hij Kamsa verlost en de jonge dames aan Zich bindt, geldt als "zeer volmaakt".

Het Bhâgavata Purâna (Srîmad Bhâgavatam) beschrijft nog een derde gedeelte van Krishna's Spel, waarin de Hoogste Godspersoon optreedt als Koning van Dvârakâ. Dit Speldeel heet kortweg "volmaakt". Het is naar tekstlengte even omvangrijk als het Spel in Vraja en Mathurâ bij elkaar.

In Zijn Spel in Dvârakâ verlost Krishna de mensheid van alle demonische vorsten die er na Kamsa's verlossing nog op aarde tekeer gaan. Uit de kerkers van een van hen bevrijdt Hij 16.100 prinsessen, die Hij op Hun smeekbede allen tot vrouw neemt naast de acht overige gemalinnen die Hij de een na de ander huwt. Hij woont met elke vrouw afzonderlijk in een paleis, dus bij elkaar in 16.108 paleizen, waartoe Hij Zich in 16.108 Krishna's expandeert. Deze 16.108 Krishna's versmelten dagelijks tot Eén wanneer de Heer vanaf de landstroon Zijn vorstelijke plichten heeft te vervullen.

De grote Slag van Kurukshetra, waarbij Krishna de Bhagavad-gîtâ uitspreekt en waar het hele Mahâbhârata met zijn meer dan 100.000 verzen om draait, wordt in het Dvârakâ-gedeelte van het Bhâgavata Purâna slechts in het voorbijgaan vermeld. Voordat de slag er plaatsvindt ontmoet Krishna te Kurukshetra, te midden van zijn koninginnen, nog eenmaal Zijn innig beminde gopî's.

In het elfde boek beschrijft S'ukadeva hoe Krishna en Balarâma, naar menselijke berekening ongeveer Honderdvijfentwintig jaar oud maar uiterlijk nog even jong als toen Ze Vraja verlieten, uit de wereld gaan. Eerst roeit naar Krishna's wil het hele Yadu-huis zichzelf in dronkenschap uit, opdat er niemand in de wereld zal overblijven die zich er uit eerzucht of winstbejag op beroemen kan dat hij een rechtstreekse afstammeling van de Alvervulde is. Uiteraard keren de Yadu-zielen allen met Krishna naar Zijn Woning terug.

Van het heengaan van Balarâma zegt het Bhâgavata Purâna (11.30.26):

Waar d' oceaan het land ontmoet
Verliet Srî Râm' de mensensfeer
Door Zich in eenheid met Zichzelf
Te voegen in Zichzelf, de Heer.

Het heengaan van Krishna wordt als volgt beschreven (11.31.6):

Zijn lichaam, vreugde van 't heelal,
't Genot van al wie mediteert,
Steeg naar Zijn Oord, in evenwicht,
Zonder door vuur te zijn verteerd.

Hoewel een bhakta, zelfs een nieuweling als de herdichter van 'Het Spel van Krishna in Vraja en Mathurâ', met pijn in het hart naar het heengaan van de Heer verwijst, geef ik deze verzen toch door. Ze maken namelijk duidelijk dat de Hoogste Godspersoon Krishna en Balarâma, in tegenstelling tot wat er beweerd wordt door miljoenen Hindoes die Hen als geincarneerde Brahman-vonken willen zien, geen stoffelijk overschot in de wereld hebben achtergelaten. De zinsnede "zonder door vuur te zijn verteerd" heeft betrekking op de manier waarop een grote yogi zich soms van zijn lichaam ontdoet, namelijk door het van binnenuit te laten ontbranden, zodat het in het zelf-ontbrandingsvuur verast. Krishna is echter geen yogî, maar Yogesh-vareshvara, de Meester van alle yoga-meesters - God Zelf. In Zijn onverasbare, hoogstpersoonlijke, bovenzinnelijke gedaante is Hij opgevaren naar Zijn Woning, zoals Hij er vijfduizend jaar geleden uit neerdaalde om de wereld Zijn Spel te openbaren.

 

 

       

                              




Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken