Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayes'var Das | Krishna in Vraja en Mathurâ | Krishna in Dvârakâ | Bhagavad-gîtâ

Uddhava-gîtâ


S'rî Krishna Dvaipâyana Vyâsa

Uddhava-gîtâ

naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna en van aantekeningen voorzien.









             



Hoofdstuk 7


HET LIED VAN DE ZWAAN
 


De Alvervulde zei:

Tekst 1
Sattva, rajas, tamas - die drie
raken 't verstand en niet de ziel.
Door sattva dode men de rest
waarna door sattva sattva zelf.

Sattva - goedheid of zuiverheid - is leiband doordat hij altijd enigermate is omstrengeld door rajas en tamas - hartstocht en dofheid. Sattva moet zich uit eigen kracht van elk spoor van de andere leibanden ontdoen.


Tekst 2
Groeit sattva, dan groeit dharma mee,
en wel als toewijding tot Mij.
Sattvisch gedrag brengt sattva voort
en daar ontspringt dan dharma aan.

Dharma betekent hier zoveel als religieuze gerichtheid.


Tekst 3
Wordt sattva, de allerbeste, 't sterkst
dan doodt dharma de mindere
en zijn die grondig weggevaagd,
dan is adharma gauw geveld.

Adharma is het tegenovergestelde van dharma: de antireligieuze gezindheid.


Tekst 4
Geschriften, water, al wat leeft,
plaats, tijd, geboorte, activiteit,
mantra's, reflectie, 't ritueel -
die tien wekken de leibanden.

Tekst 5
Wat hiervan sattva is wordt door
de grote wijzen toegejuicht,
wat tamas is wordt afgekeurd,
wat rajas is wordt genegeerd.

Tekst 6
Wie sattva sterker maken wil
doet louter hetgeen sattvisch is,
met dharm' en kennis tot gevolg,
waarna 't verlossend licht opstraalt.

Tekst 7
Van 't eigen bamboewrijven brandt
het bamboebos en is niet meer:
zo branden door hun eigen vuur
ook geest en lijf, en wèg zijn zij.

De brand in het bamboebos van de geest ontvonkt aan onderlinge wrijving van de verschillende geesteselementen onder invloed van de wind van de drie leibanden. Wanneer de brand van de geest volkomen is uitgewoed -  dat wil zeggen: na beëindiging van alle materiële verlangens - is de geest niet meer en moet hij de ziel, die door hem in het lijf gevangen is gehouden, in vrede laten gaan.


Uddhava zei:

Tekst 8
Een mens weet over 't algemeen
dat zingenot tot rampspoed leidt
en toch, Krishna, jaagt hij 't maar na,
net als een ezel, geit of hond!

De Alvervulde zei:

Tekst 9
Een dwaas verwelkomt in zijn hart
het valse idee van 'Dit ben ik'
en felle rajas grijpt daardoor
zijn geest, hoewel die sattvisch is.

De geest is sattvisch van 'substantie' maar raakt door de lagere leibanden beïnvloed.


Tekst 10
Door rajas zint de geest steeds op
genieten en de weg daartoe.
Terwijl hij daar verdwaasd op broedt
wordt zijn begeerte ondragelijk.

Tekst 11
Door rajas' woelen van de wijs
streeft iemand die zich niet beheerst
naar zingenot, al ziet hij goed
tot hoeveel narigheid dat leidt.

Tekst 12
Zelfs een wijs mens loopt soms weer vast
in de twee lagere leibanden;
maar schouwt hij 't kwaad van dien dan rukt
hij zich weer los en temt zijn geest.

Tekst 13
Zonder verwarring richte hij
zijn geest geleidelijk op Mij
waarbij hij zonder inzinking
adem en houding vast beheerst.

Tekst 14
Sanak' en medeleerlingen
leerden van Mij de weg als volgt:
'Leid zó de geest van alles af:
vervul hem helemaal van Mij.'

Uddhava zei:

Tekst 15
Wanneer en hoe hebt Gij de weg,
o rijkgelokte Heer, getoond
aan Sanaka en de anderen?
Ik ben daar hevig naar benieuwd.

Sanaka, Sanâtana, Sanandana en Sanatkumâra, de vier oudste zoons van Heer Brahmâ, zijn zonder tussenkomst van een moeder geboren, en wel uit Brahmâ's geest.


De Alvervulde zei:

Tekst 16
Sanaka en de andere zoons
geboren uit Heer Brahmâ's geest
vroegen hun vader 't fijne van
het allerhoogste strevenspad.

Sanaka en de anderen zeiden:

Tekst 17
De geest omknelt de leibanden
en die omknellen weer de geest:
hoe komt hij die verlossing zoekt
uit die dubbele houdgreep vrij?

De Alvervulde zei:

Tekst 18
De grote schepper van 't heelal,
de zelfgeborene, dacht na,
doch steeds op werken maar gericht
drong hij niet tot het antwoord door.

Brahmâ's opgaan in zijn ononderbroken scheppingswerk, dat niets dan rajas is, verhinderde hem tot zuivere sattva te komen, waarin men kennis van alle dingen ontvangt. Hij heet 'zelfgeboren' omdat hij zonder tussenkomst van een moeder verscheen in de lotus die bij de schepping van de kosmische ruimte aan Heer Vishnu's navel ontbloeide.


Tekst 19
Omdat hij 't zelf ook kennen wou
heugde de grote god zich Mij,
waarop Ik aan hem zichtbaar werd
in de gedaante van een Zwaan.

Tekst 20
Toen ze Me zagen bogen zich
de wijzen voor Mijn voeten neer
waarna ze, achter Brahmâ staand,
Me vroegen: 'Zeg ons, wie zijt Gij?'

Tekst 21
Hoor nu van Mij, o Uddhava,
wat Ik tot deze wijzenkring
begerig op de waarheid uit
in antwoord op die vraag toen zei.

Tekst 22
'Vraagt u Me dat met het idee
dat er geen veelheid is in 't Zelf,
wat heeft dan deze vraag voor zin?
Waar staat de vrager? Waar sta Ik?

Als het Zelf geen veelheid zou kennen, geen verscheidenheid aan individualiteiten, zoals menige eenheidsfilosofie beweert, maar slechts één ongedifferentieerde eenheid, dan zou het stellen en beantwoorden van vragen even zinledig zijn als een spelletje schaak met zichzelf.


Tekst 23
'Vraagt u 't met het idee dat elk
louter vijf elementen is,
ook dan is uw "Wie zijt Gij?"-vraag
van zin ontbloot, loze inspanning.

De vijf elementen: aarde, water, vuur, lucht, ether.


Tekst 24
'Al wat door geest en tong en oog
en de andere zinnen wordt bevat
ben Ik. Er is niets buiten Mij.
Begrijp dat zonder omwegen.

Tekst 25
'De geest kleeft aan elk zinsobject,
elk zinsobject kleeft aan de geest …
Zowel het een als 't ander is
omhulsel slechts van't Zelf, van Mij.

Zowel dat wat de geest en de zinsobjecten bevatten (vers 24) als de geest en de zinsobjecten zelf zijn elementen van de materiële wereld. Hoewel de hele materie niets dan energie van de Alvervulde is, beneemt ze door haar specifieke werking de zuivere ziel het zicht op het Zelf, waarvan ze integraal deel uitmaakt.


Tekst 26
'De geest heeft zich door zingenot
met zinsobjecten volgestouwd:
wie hen alsook de geest herkent
als één in Mij, laat beide los.

Tekst 27
'De waak- en droom- en slaaptoestand
Zijn leibandstaten van de geest.
De ziel heeft er niets mee van doen:
Ze is er alleen getuige van.

De ziel, ons eigenste zelf, is bewustzijn zo ongerept als het helderste water. Alle waarnemingen die we doen en alle gedachten en gevoelens die we hebben met betrekking tot de stoffelijke wereld zijn niets dan vertroebelingen van het zuivere zielebewustzijn.


Tekst 28
'Zolang de ziel hecht aan de geest
bewerken haar de leibanden,
'maar leeft ze in 't Zelf, als vierde staat,
dan wijken geest en zinsobject.

De vierde staat is het niveau van zelfverwerkelijking, ontstegen aan de drie niveaus van gebondenheid: de slaap-, de droom- en de gewone waaktoestand. In deze vierde staat laat elk zinsobject zijn macht over de geest en de hele geest zijn macht over de ziel varen. De geest heeft slechts macht zolang de ziel in hem opgaat. Zodra de ziel haar vereenzelviging met de geest beëindigt, wordt de geest haar gewillig werktuig.


Tekst 29
'De ziel die ziet hoe de ego-geest
haar afhoudt van haar waar belang
gaat vrij op in de vierde staat
en laat samsâra achter zich.

Tekst 30
'Wie al maar rondholt als een dwaas
en zich niet welbewust vereent,
die droomt slechts dat hij wakker is:
hij gaat slechts rond als in een droom.

Tekst 31
'Toestanden die naar grond en zin
als los van 't Zelf worden gedacht
berusten op onwerkelijkheid:
ze zijn onecht, als droombeelden.

Tekst 32
'Wie, wakker, 't vluchtige bestaan door zijn zinnen waarneemt
en dromend iets wat daarop lijkt in zijn hart ziet leven
en zich in slaap van alles terugtrekt, is steeds dezelfde,
de heer van 't lichaam, zegt zijn heugenis der drie staten.

Tekst 33
'Wie aldus ziet dat de drie staten waarin de geest leeft
in Mij verwekt zijn door de leibanden van Mijn mâyâ,
snijdt met het kenniszwaard der rede en gewijde teksten
heel de verwarring uit zijn hart, waarin hij Mij eer brengt.

De oorzaak van alle verwarring is het vals ego: de vereenzelviging van de ziel met geest en lichaam.


Tekst 34
'Men zie de wereld als illusie, een geesteskronkel:
ze is even vluchtig als de vuurring bij 't fakkel draaien.
't Ene bewustzijn openbaart zich in schijn meervoudig.
Het hele leibandenheelal is een droomverbeelding.

Tekst 35
'Men wende 't oog daarvan dan af en zij vrij van streven;
zijn waar geluk ziend, zij men stil en van drang verstoken;
móet men iets waarnemen, daarbuiten, dan zonder hechting:
zo blijft men vrij, hoewel de heugenis nimmer afsterft.

De woorden 'móet men iets waarnemen' in de uiterlijke wereld hebben betrekking op de noodzaak tot het verrichten van zintuiglijke handelingen in de stof  ter wille van het noodzakelijk onderhoud van het lichaam, dat nu eenmaal tot de stof behoort.


Tekst 36
'Zoals een dronkaard die niet nagaat of hij gekleed is
bemerkt de ziel niet in de vreugde van haar volmaaktheid
of 't vege lijf nu overeind staat of is gezeten,
of 't komt en gaat, overeenkomstig haar oude karma.

Tekst 37
'Het lijf blijft ademen zolang 't hoger leidingwezen
het karma waaruit het ontstond nog niet uitgeput acht.
Een zelfverwerkelijkte op 't hoogste niveau van eenheid
zal zich aan 't droomachtige lijf niet meer overgeven.

Bedoeld wordt hier het prarabdha-karma, het thans gemanifesteerde karma, in de vorm van het huidige lichaam en zijn begeleidende eigenschappen en omstandigheden.


Tekst 38
'Zo schenk Ik u 't geheimenis
van kennis en 't verbindingspad.
Ik, Vishnu, ben hier neergedaald
ter openbaring van uw plicht.

Tekst 39
'Ik ben de Schrager en de Kracht
van kennis en vereniging,
van zelfbeheersing, rite en roem,
van waarheid, schoonheid, heerlijkheid.

Tekst 40
'Al wat verheven is eert Mij,
de Ontstegene, volmaakt onthecht,
de Vriend, de Dierbaarste, het Zelf,
alom, vrij, onafhankelijk.'

Tekst 41
Zo nam Ik alle twijfel weg
bij Sanaka en de anderen,
waarop ze Mij verheerlijkten
met liederen vol liefde en lof.

Tekst 42
Op deze wijze diep geëerd
door de allerhoogste wijzenkring
begaf Ik Me onder Brahmâ's blik
naar Mijn verheven Woning terug.



(Bron: S.B. 11.13)


       


                              




Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken