De Alvervulde zei:
Tekst
1
't Heelal als zuivere eenheid ziend
van prakriti en purusha
zal men andermans aard en doen
berispen noch verheerlijken.
Tekst
2
Want wie andermans aard en doen
verheerlijkt of berispt raakt snel
van zijn belang vervreemd daar hij
't onwerkelijke is toegedaan.
Iemands
natuur en handelen worden immers bepaald door
de leibanden.
Tekst
3
Zoals de ziel tijdens de slaap
ofwel begoocheling ofwel
de dood ervaart, beleeft degeen
die veelheid ziet diezelfde twee.
De
ziel ervaart begoocheling tijdens de droom en
dood tijdens de droomloze slaap. De dualist
ervaart beide in de waaktoestand.
Tekst
4
Hetgeen de tong tot uiting brengt
en wat de geest bedenkt is vals.
Hoezeer is iets dan goed of slecht
in 't dualistische bestel?
Tekst
5
Schaduw en echo, hoewel vals,
creëren nochtans een effect.
Zo zorgen 't lichaam enzovoort
voor schrikeffecten tot de dood.
Tekst
6
Het Zelf, de Heer, manifesteert
zowel de wereld als Zichzelf,
Hij handhaaft haar gelijk Zichzelf,
en trekt haar terug gelijk Zichzelf.
Tekst
7
Behalve 't Zelf kan men dan ook
niets aanwijzen dat los bestaat.
De drieërlei wereld is aldus
aanwijsbaar loze schijn in 't Zelf.
Ken haar met haar drie leibanden
als uit illusie slechts gewrocht.
Tekst
8
Wie door en door begrijpt en voelt
wat Ik hier onderricht, Mijn vriend,
hekelt of looft geen mens en gaat
vrij door de wereld als de zon.
Tekst
9
Wie 't valse kent van 't eindige
uit waarneming, uit afleiding,
uit Schriften, uit doorvoeld besef,
gaat hier geheel onthecht zijn weg.
Uddhava zei:
Tekst
10
Het aards bestaan raakt ziel noch lijf,
die waarnemer en object zijn,
stralend bewust en onbewust.
Op welk van beide werkt het in?
Tekst
11
De ziel is eeuwig, vrij en rein,
vol licht en onverhuld, als vuur,
maar 't lichaam is zo doods als hout.
Wie van de twee kent dan samsâr'?
De Alvervulde zei:
Tekst
12
Zolang de ziel zich binden laat
door lichaam, zinnen, levenskracht
blijft iemand die geen inzicht heeft
in dit bestaan, hoe zinloos ook.
Tekst
13
Hoewel samsâr' onwezenlijk is
blijft hij maar doorgaan net zoals
't onwezenlijke dromen van
een mens verdiept in 't stoflijke.
Tekst
14
Zoals een droom een slapend mens
niets dan onwezenlijks laat zien,
wijkt de begoocheling ervan
wanneer hij eruit wakker wordt.
Tekst
15
Verdriet en vreugde, woede en vrees,
begeerte, dwaasheid, hunkering,
geboorte en dood ziet men als zaak
van 't ego slechts, niet van de ziel.
Tekst
16
De ziel, die zich met geest en lichaam
één waant,
het zelf, doch in valse aard en doen
verborgen,
doorkruist samsâra, dat men soms mahat
noemt
en ook wel sûtra, door de tijd
gedreven.
Tekst
17
't Geheel van geest, spraak, levenskracht, lijf,
karma,
van grond verstoken, doch in schijn
veelvormig,
doorklieft de wijze met het zwaard der
kennis
en trouwe dienst: zo gaat hij kalm door 't
leven.
Tekst
18
Klaar onderscheid, de Veda's en
Purâna's
ascese en logica voeden de kennis
dat slechts wat vóór 't begin en
na het eind is,
de grond en aanzet, ook ertussenin is.
Tekst
19
Als goud dat goud is vóór zijn
transformaties
alsook erna, en tussendoor ook goud is,
al kent men 't onder nòg zovele
namen,
zo blijf ook Ik Mijzelf in deze wereld.
Tekst
20
De Transcendentie die de geest in waken
en droom en slapen en het drietal guna's
en het heelal als grond, gevolg en wrochter
direct en indirect doorvaart, is
wáár slechts.
Tekst
21
Wat vóór 't begin niet was noch is
na 't einde
noch tussen die twee in, bestaat in naam
slechts.
Iets dat verwekt wordt of aan 't licht gebracht
door
iets anders, ìs dat andere, naar Mijn
oordeel.
Tekst
22
Hoewel niet echt bestaand, verschijnt de
wereld
als transformatie, door de leiband
hartstocht,
van 't stralend Brahman, dat Zichzelf slechts
uitdrukt
in heel de warreling van zinnen, geest en
dingen.
Tekst
23
Door klaar en logisch Brahman te
onderscheiden
en 't andere bekwaam steeds te negeren
krijgt men scherp zicht op 't Zelf en laat men
alle
genotsverlangen zielstevreden varen.
Tekst
24
Niet-Zelf zijn 't stoflijk lichaam en de
zinnen,
hun goden, levensadem, lucht, vuur, water,
de grove geest, het brein, 't extern
bewustzijn,
het ego, de ether, de aarde, elk ding en de
oerbrij.
Tekst
25
Kan iemand Me in Mijn glorie onderscheiden,
wat maakt het dan nog uit of hij zijn
zinnen,
die stoflijk zijn, beteugelt of laat waaien?
Bewolkt of niet, de zon blijft altijd
stralen.
Tekst
26
Zoals de lucht door de elementen noch door
wat komt en gaat noch door 't seizoen beroerd
raakt,
zo blijft het Hoogste vrij van guna-smetten
van 't ego, dat de ziel bindt aan
samsâra.
Tekst
27
Toch dient men omgang met de zinsobjecten,
verwekt door de drie guna's, te vermijden
totdat door toewijding tot Mij, standvastig,
de geest van 't vuil van rajas is gereinigd.
Tekst
28
Zoals een ziekte, die slecht is behandeld
steeds weer de kop opsteekt en leed
veroorzaakt,
belaagt een geest die vol met karmisch vuil
is
de yogî die nog aan van alles vastzit.
Tekst
29
Zo'n aspirant, gehinderd door obstakels
in mensenvorm, van hogerhand gezonden,
verbindt zich krachtens heel zijn vroeger
streven
nadien in yoga weer en niet in karma-zaken.
Tekst
30
Het lichaam werkt en ondergaat bewerking
door dit en dat gedreven tot zijn sterven.
Zo niet de wijze, die, hoewel in 't lichaam,
in zijn verrukking elke drang laat varen.
Tekst
31
Wie zijn bewustzijn op het Zelf gericht
houdt
weet van zijn lichaam niet of 't staat of zit
of
beweegt of ligt of watert, voedsel opneemt
of wat voor ander lijflijk werk ook
uitvoert.
Tekst
32
Wanneer een schrander mens het valse
waarneemt
zal hij 't op grond van heldere overlegging
als afgescheiden van het Zelf afwijzen
als droombeelden ontwaard kort voor 't
ontwaken.
Tekst
33
De onwetendheid met al zijn karm' en guna's
waarmee men 't Zelf eerst identificeerde,
Uddhava, wijkt wanneer de kennis aangloort.
Maar 't Zelf wordt aangenomen noch
verworpen.
Tekst
34
Zoals voor 't oog de zonsopgang het duister
verwijdert zonder wat dan ook te scheppen,
verwijdert kundige realisatie
van Mij de duisternis uit het bewustzijn.
Tekst
35
Het Zelf straalt uit Zichzelf, eeuwig,
onpeilbaar,
in absolute kennis steeds alwetend,
één, ongeëvenaard en
onuitsprekelijk,
Oorsprong van 't spraakvermogen en het
leven.
Tekst
36
De idee van veelheid in het Zelf
stoelt op verwarring van de geest,
want buiten de eigen geest is er
geen basis voor zulk onderscheid.
Tekst
37
Dat heel de veelheid van de stof,
die slechts in naam en vorm bestaat,
een onweerlegbaar feit zou zijn
is loze en eigenwijze praat.
Tekst
38
Een onvolkomen aspirant
op 't yoga-pad wiens lijf nog last
van vlagen van verwarring heeft
gelieve als volgt te handelen:
Tekst
39
Nu eens door concentratie of
door âsana's en ademtucht,
dan weer door mantr' of medicijn
kunnen ze worden weggevaagd.
Tekst
40
Sommige doodt hij langzaamaan
door heugenis van Mij of door
Mijn Naam te loven of in 't spoor
van grote yogî's voort te gaan.
Tekst
41
'n Enkeling legt zich zus of zo
zeer streng op 't sterk en jong houden
van 't lichaam toe en tracht daarbij
zich van de siddhi's te voorzien.
Tekst
42
Maar wijzen zien daarin niet meer
dan ijdele inspanning omdat
het lichaam even eindig is
als fruit dat aan een boom verschijnt.
Tekst
43
Van regelmatige oefening
wordt iemands lichaam soms wel sterk
maar 'n schrander mens, Mij toegedaan,
stelt daarin zijn vertrouwen niet.
Tekst
44
Wie Mij tot toevlucht neemt terwijl
hij zich aldus aan yoga wijdt
ontmoet geen hindernissen meer
en vindt onthecht geluk in 't Zelf.
(Bron: S.B.
11.28)