Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayes'var Das | Krishna in Vraja en Mathurâ | Krishna in Dvârakâ | Bhagavad-gîtâ

Uddhava-gîtâ


S'rî Krishna Dvaipâyana Vyâsa

Uddhava-gîtâ

naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna en van aantekeningen voorzien.









             



Hoofdstuk 21


HET BEELD
 


Uddhava zei:

Tekst 1
Verklaart U me alstublieft, o Heer
der toegewijden, hoe U door
Uw dienaars wordt vereerd. Op wat
voor wijze aanbidden ze U daarbij?

Tekst 2
Want wijzen zoals Nârada,
de welvervulde Vyâsa en ook
mijn âcârya, Brihaspati,
zien dat als 't beste voor de mens.

Tekst 3
Gij die Uw toegewijden eert,
die kennis, uit Uw lotusmond,
gaf Brahmâ door aan al zijn zoons
en S'iv' aan vrouwe Pârvatî …

Tekst 4
'k Beschouw haar als de beste weg
naar 't hoogst geluk van iedereen
in elke levensfase en stand,
sûdra's en vrouwen meegeteld.

De weg van liefdevolle toewijding tot de Alvervulde kan door letterlijk iedereen worden begaan. Kaste noch geslacht doet iets ter zake. Daarom is bhakti aan de andere Vedische paden ontstegen, universeel.


Tekst 5
O Lotusoog, Meester van al,
schenk toch die kennis die verlost
van onze karma-binding aan
Uw toegewijde, aan U gehecht.

De Alvervulde zei:

Tekst 6
O Uddhava, de voorschriften
op dit gebied zijn zonder tal.
Ik zeg het je allemaal in kort,
maar wel precies en stap voor stap.

Tekst 7
Van de drie wijzen waarop men
Mij eren kan - de Vedische,
de Tantrische, de tussenvorm -
kiest men de meest aansprekende.

'Tantrische' heeft hier betrekking op teksten als van de Pan'carâtra-canon, die in ouderdom niet voor de Veda's onderdoen. Ze bevatten onder meer tal van precieze praktische aanwijzingen over de aanbidding van de Hoogste Godspersoon in Zijn mûrti- of altaarbeeld-gedaante.


Tekst 8
Hoor nu van Mij hoe iemand die
zoals de Veda 't aanbeveelt
zijn geestelijke geboorte ontvangt
Me vol geloof en liefde aanbidt.

Met de term 'geestelijke geboorte' wordt hier dvijatâ vertaald, dat letterlijk tweede-geboorte-staat (dvi-ja-tâ)  betekent. De eerste - lichamelijke - geboorte is die uit de moederschoot, de tweede - de geestelijke - die uit de mantra's van de geestelijk leraar. Bij die gelegenheid krijgt een jonge brahmaan de heilige draad omgehangen.

 


Tekst 9
Met al het nodige eert hij Mij,
zijn Heer, vol liefde en klaar van geest
als Altaarbeeld, als Offergrond,
als Vuur, Zon, Water en in 't hart.

Tekst 10
Hij loutert zich lichamelijk
door reiniging van mond en bad
waarbij hij mantra-prevelend
zich siert met klei en dergelijke.

Het hoofd, de armen en het verdere bovenlichaam worden volgens vast patroon getooid met een teken van heilige klei, dat veelal een lotusvoet van de Alvervulde representeert. Bij het aanbrengen van elk teken afzonderlijk wordt een mantra gepreveld, zoals bij voorbeeld bij het aanbrengen van het teken op het voorhoofd om kes'avâya namah (eer aan de bovenzinnelijke Rijkgelokte (Krishna). Het lichaam kan tevens worden ingewreven met zand of stof van grond aangeraakt door de lotusvoeten van een avatâra of zuivere toegewijde of met as van het heilig offervuur.


Tekst 11
Zoals Mijn Veda 't onderricht
brengt hij Me op de drie tijdspunten
vol aandacht eer en doet wat moet,
waardoor zijn karma het begeeft.

De drie 'tijdspunten' of sandhyâ's zijn de overgang van nacht naar dag (rond zeven uur 's  ochtends), het middaguur en de overgang van dag naar nacht (rond zeven uur 's avonds). Tijdens deze sandhyâ's prevelt de tweemaal-geborene in uiterste concentratie de gâyatrî-mantra, die zijn guru hem gegeven heeft.


Tekst 12
Het Beeld waarin men Mij aanbidt
is er steeds één van acht: mentaal,
van steen, metaal, hout, edelsteen,
van zand, geschilderd of gekneed.

Tekst 13
Zo'n Beeld, waarin de Heer verblijft,
is òf verplaatsbaar òf staat vast.
Als 't vaste eenmaal verwelkomd is
zegt de vereerder 't nooit vaarwel.

De Heer verblijft in al wat is, dus ook - en met bijzonder verlangen naar de liefde van Zijn dienaars die Hem daarin zoeken - in Zijn Beeld of mûrti, die door een toegewijde kunstenaar is vervaardigd volgens het in de geschriften vastgelegde getuigenis van grote zielen die de Alvervulde in levenden lijve hebben aanschouwd. Is de mûrti eenmaal op gepaste wijze op een vaste plaats, meestal een tempel- of huisaltaar, geïnstalleerd, dan is dat voortaan Zijn plek, waar de toegewijden Hem komen dienen. Vele zijn de verhalen van de beantwoording van de mûrti van de liefde van Zijn dienaars - door tot ze te spreken, voor ze te dansen of anderszins persoonlijk met ze om te gaan.


Tekst 14
Een Beeld geschetst in zand, soms ook
een los, zegt men steeds weer vaarwel.
Men baadt alle - níet die van klei:
die worden netjes schoongemaakt.

Een in zand getekende mûrti van de Alvervulde moet na gedane verering met de nodige afscheidsgebeden worden uitgewist om te voorkomen dat mens en dier er overheen zullen lopen.


Tekst 15
Mijn dienaar zal Me in ieder Beeld
van mâyâ vrij vereren met
het beste dat hij krijgen kan;
in 't Beeld-in-'t-hart met liefde slechts.

Tekst 16
Voor 't Altaarbeeld, o Uddhava,
zijn bad en sier Me altijd het liefst,
tattva-vinyâs' voor 't Beeld-in-'t-zand
en graan en boter voor het Vuur …

Tattva-vinyâsa: aanbrenging van de tekening van het te vereren Godsprincipe.


Tekst 17
De Zon schenkt men gebeden liefst
en 't Water biedt men water aan.
De bhakta geeft liefst met geloof,
al is 't een beetje water maar.

Tekst 18
Gaven waarmee 'k word overstelpt,
doch zonder liefde, doen Me niets,
maar wierook of het lichtje van
een toegewijde maakt Me al blij.

Tekst 19
Rein en van 't nodige voorzien,
op kus'a-gras, dat oostwaarts ligt,
eert men Mij oost- of noordwaarts of
recht naar Mijn Beeld, als 't anders staat.

Kus'a is heilig gras, waarvan matjes worden gevlochten, die de toegewijde bij de verering van de mûrti tot zitplaats dienen. Bij mentale verering, zoals tijdens meditatie op de gâyatrî-mantra, zit hij tijdens de ochtend- en middag-sandhyâ naar het oosten en tijdens de avond-sandhyâ naar het noorden. Bij directe verering van een vaste mûrti wiens rug niet naar het oosten of noorden is gericht, zit de toegewijde recht voor de mûrti.


Tekst 20
Na nyâs' en nyâsâ reinigt men
mijn Beeldgedaante met de hand
en maakt de sprenkelpot gereed
zoals dat altijd wordt gedaan.

Nyâsa en nyâsâ zijn louteringshandelingen waarbij aan (de verschillende lettergrepen van) de mantra's die bij de verering worden gebruikt hun vaste plaats op de hand en andere delen van het lichaam wordt toegekend, zodat de toegewijde als het ware door heilige klank raakt ingesponnen. Zulke mantra's ontvangt de toegewijde bij zijn initiatie.


Tekst 21
Daarmee besprenkelt men 't altaar
en de offeranden en zichzelf.
Men maakt drie waterpotten klaar
met dit en dat ingrediënt.

De drie waterpotten bevatten voetwaswater (pâdya), begroetingswater (arghya) en mondwaswater (âcamanîya), elk met hun geëigende toevoegingen.


Tekst 22
Met hart- en hoofd- en kruin-mantra
loutert men na elkaar voetwas-,
verwelkomings- en mondwas-pot
en alle met de gâyatrî.

De hart-mantra: hridayâya namah; de hoofd-mantra: s'irase svâhâ; de kruin-mantra: s'ikhâyai vashat.


Tekst 23
In 't lichaam rein door lucht en vuur
stelt men Me als 't lichtste in 't hart zich voor -
als een verloste ziel aan 't eind
van 't OM - als Bron van al wat leeft.

Het 'lichtste' of subtielste  'in 't hart' is Krishna als Paramâtmâ of Opperziel, op wie de bhakta mediteert.


Tekst 24
Vol van dat lichtste als 't eigenste in
zichzelf eert men de Heer, waarna
men Hem met mantra's nodend in
het Beeld doet opgaan en aanbidt.

Tekst 25
Men kent Me 'n troon toe, welversierd
met dharma's en de s'akti's ook,
waarop een achtblad-lotus prijkt
met oplichtend saffraangeel hart …

De dharma's: deugd, kennis, onthechting en majesteit en hun tegendelen ondeugd, onwetendheid, gehechtheid en geknechtheid; de sakti's of vermogens: zuiverheid, verhevenheid, wijsheid, daadkracht, bovennatuurlijk vermogen, nederigheid, eerlijkheid, macht en gratie.


Tekst 26
Waarna men Mij 't drievoudig nat
en de andere offergaven schenkt,
Vedisch of Tantrisch, waardoor men
verlossing en geluk ontvangt.

Tekst 27
Achtereenvolgens eert men dan
Mijn werpschijf, kinkhoorn, scepter, zwaard,
Mijn pijlen, boog, ploegijzer, knots,
kaustubha, bloemenkrans, s'rîvats'.

Het ploegijzer is het machtsteken van Krishna-Nârâyana's Expansie Sankarshana; de kaustubha is het bovenzinnelijk juweel aan Nârâyana's halsketen en de s'rîvatsa is de gouden krul op Zijn borst, waarop S'rî of Lakshmî, de Geluksgodin, Haar wondermooie hoofdje mag laten rusten.


Tekst 28
Nanda, Sunanda, Garuda,
Pracanda, Canda eert men ook,
Mahâbal', Bal' en bovendien
Kumud' en Kumudekshana.

Deze persoonlijkheden zijn directe metgezellen van Nârâyana.


Tekst 29
Met water enzovoort eert men,
elk op zijn plek, Mij toegewend,
Durgâ, Ganesha alsook Vyâs',
Vis'vakshena, leraar en god.

De zinsnede 'Mij toegewend' geeft aan dat deze grote persoonlijkheden zich ten opzichte van Krishna-Nârâyana in ondergeschikte positie bevinden.


Tekst 30
Met mantra's overgiet men 't Beeld
iedere dag naar draagkracht met
water waarin sandel, us'îr',
kamfer, kunkuma, aloë …

Al deze substanties zijn geurig, kleurig of beide.


Tekst 31
En zingt er Veda-zangen bij
als Svarna-gharm', Purusha-sûkt',
Mahâpurusha-vidyâ en
de Râjan' uit de Sâma Ved'.

Al deze gezangen loven de Hoogste Godspersoon.


Tekst 32
Vol liefde tooit Mijn dienaar Mij
gepast met kleren, heilige draad,
sieraden, tilak', bloemenkrans
en wrijft Me met reukolie in.

Tilaka is een heilig teken dat met klei of kleurige balsem op de huid wordt aangebracht.


Tekst 33
Gelovig biedt hij Mij dan aan:
voetwas- en mondwaswater en
ook reukwaar, bloemen, breukvrij graan,
wierook en lichtjes en zo meer.

Tekst 34
En naar vermogen offert hij
Me rijstebrij en suikerwerk,
rijstekoekjes en fijn gebak,
yoghurtspijzen en groentensoep.

Tekst 35
Op feestdagen of dagelijks
houdt hij Me een spiegel voor, zalft Me,
reinigt Mijn tanden, geeft Me een bad
en voedt Me en danst en zingt voor Me.

Tekst 36
Een richel en een geul rondom
vervaardigend, ontsteekt hij in
een holte een offervuur, dat hij
dan eigenhandig aanwakkert.

Tekst 37
Hij spreidt er kus'a-gras omheen,
besprenkelt het, doet hout in 't vuur,
besprenkelt de offerwaar, waarna
hij Me in de geest aldus aanschouwt:

Tekst 38
Mijn huid zo licht als vloeibaar goud;
in Mijn vier handen heel gracieus
wiel, kinkhoorn, lotus, knots; sereen;
Mijn kleed geel als een lotushart …

Tekst 39
Met hoofdtooi even stralend als
boven- en onderarmbanden
en gordel; s'rîvats' op Mijn borst
met kaustubha en bloemenkrans.

Tekst 40
Na deze meditatie en eer
voedt de intelligente offeraar
met houtspaanders gedrenkt in ghî
het vuur voor beide âghara's …

Âghara's zijn boterolie-sprenkelingen, de ene van noord naar zuid en de andere van zuid naar noord.


Tekst 41
En homa's met Purusha-sûkt'
en basis-mantra's waardoor hij
de zestien goden na elkaar
met boterplengingen gedenkt.

De homa's, âjyabhâga's genaamd, bestaan in volle ghî-plengingen in het vuur. Het Purusha-sûkta bestaat uit zestien delen, elk ter ere van een der goden in dienst van Krishna-Nârâyana, die ieder met een basis-mantra verbonden zijn.


Tekst 42
Na al deze eer vergast hij voorts
Mijn metgezellen op een maal
en zegt de hoofd-mantra waarbij
hij Brahman als Nârâyan' ziet.

De hoofd-mantra is hier om nârâyanâya namah (eer aan de boven-zinnelijke Nârâyana).


Tekst 43
Hij schenkt Me mondspoelwater en
geeft Vis'vakshena de offerrest
waarna hij Me iets wat kruidig ruikt
om op te knabbelen aanbiedt.

Vis'vakshena, naaste metgezel van de Heer, ontvangt Zijn prasâda of genade, namelijk datgene wat Hij van het offermaal overlaat.


Tekst 44
Hij zingt het uit en danst erbij
en voert Mijn daden op als spel
en spreekt van Mij en hoort van Mij
en blijft daar tijden van verrukt.

Tekst 45
Na allerlei gebed en zang
uit de geschriften oud en nieuw
smeekt hij neervallend als een stok:
'O Alvervulde, schenk me Uw gunst!'

Tekst 46
Zijn hoofd vlak voor Mijn voetenpaar,
dat hij met beide handen grijpt,
bidt hij: 'Heer, red Uw dienaar uit
de angstwekkende oceaan des doods!'

Tekst 47
Eerbiedig plaatst hij de offerrest
door Mij geschonken op zijn hoofd
en haalt, als 't moet, het licht dat hij
in 't Beeld liet gaan terug in zichzelf.

'Als 't moet': namelijk in geval van bepaalde verplaatsbare mûrti's (zie vers 13).


Tekst 48
Hij kiest de Vorm waarin hij Mij
aanbidden wil naar zijn geloof:
Ik, Ziel van al, verwijl in al
't geschapene alsook in hemzelf.

Tekst 49
Wie Me eert volgens de regels van
het Vedisch of het Tantrisch pad
bereikt èn nu alsook hierna
de vervolmaking die hij zoekt.

Tekst 50
Hij bouwt een sterke tempel voor
Mijn Beeld en daaromheen legt hij
lieflijke bloementuinen aan
voor eredienst en heilig feest.

Tekst 51
Om te allen tijde de eredienst
voortgang te laten vinden schenkt
hij gul grond, nering, dorp en stad
en wordt zo even rijk als Ik.

Tekst 52
Al wie Mijn Beeld opstelt ontvangt
de hele wereld; het heelal
wie 'n tempel bouwt;  en Brahmâ's oord
wie daaglijks de eredienst verricht -
en wie dit àlles doet ontvangt
een staat gelijk aan die van Mij.

De belofte van 'een staat gelijk aan die van' Nârâyan verwijst naar een bijzondere staat van verlossing waarin men een gedaante ontvangt gelijk aan de Zijne of rijkdom bezit gelijk aan de Zijne en zo meer


Tekst 53
Wie Me zijn toewijding bewijst
zonder begeerten komt tot Mij.
Die ware toewijding ontvangt
al wie Me aanbidt zoals gezegd.

Tekst 54
Wie 't offer steelt - van derden of
hemzelf - aan godheid of brahmaan
komt honderd miljoen jaren terug
als worm die kronkelt in de drek.

Tekst 55
Al wie daarbij betrokken is -
dief, helper, heler, profiteur
of aanstichter - krijgt na zijn dood
het loon dat met zijn aandeel strookt.



(Bron: S.B. 11.27)


       


                              




Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken