Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayes'var Das | Krishna in Vraja en Mathurâ | Krishna in Dvârakâ | Bhagavad-gîtâ

Uddhava-gîtâ


S'rî Krishna Dvaipâyana Vyâsa

Uddhava-gîtâ

naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna en van aantekeningen voorzien.









             



Hoofdstuk 19


DE DRIE LEIBANDEN
 


De Alvervulde zei:

Tekst 1
Allerbeste, begrijp van Mij
terwijl Ik je onderricht hierin,
hoe elk der leibanden apart
invloed op iemand uitoefent.

Tekst 2
Beteugeling van geest en zin,
verdraagzaamheid, juist onderscheid,
plichtbetrachting en eerlijkheid,
mededogen, aandachtigheid …

Tekst 3
Tevredenheid, vrijgevigheid,
onthechtheid, schroom, barmhartigheid
en wat daar verder nog bij komt,
geloof, behagen in het Zelf …

Tekst 4
Genotzucht en activiteit,
begeerte, hoogmoed, winstbejag,
vals onderscheid en vals geluk,
eerzucht, mannetjesputterij,
leedvermaak en heldhaftigheid
alsook felle ondernemingslust …

Tekst 5
Woede, hebzucht, wreedheid, bedrog,
bedelzucht en schijnheiligheid,
moeheid, twistzucht, gejeremieer,
neerslachtigheid, ellendigheid,
somberheid, dronkenschap en slaap,
dwaze hoop en lamlendigheid …

Tekst 6
Zo heb Ik je globaal verklaard
wat successievelijk 't effect
van sattva, rajas, tamas is.
Hoor nu over hun samengaan.

Vers 2 en 3 beschrijven de effecten van sattva, vers 4 die van rajas en vers 5 die van tamas. Het is leerzaam deze gegevens te vergelijken met Krishna's onderricht over de leibanden in hoofdstuk veertien van de Bhagavad-Gîtâ.

Tekst 7
Hecht men gelijkelijk belang
aan plichtbetrachting, winstbejag
en zingenot, dan geeft dat aan
dat de drie leibanden tezaam
actief zijn door hun opwekking
tot vroomheid, geldvergaring, lust.

Religieuze plichtbetrachting, streven naar materieel voordeel en zich overgeven aan zingenot - respectievelijk dharma, artha en kâma - worden de drie purushârtha's genoemd, oftewel de drie doeleinden van het mensenleven. Wie ze nastreeft blijft gevangen in de drie leibanden. De vierde purushârtha, mukti, verlossing, wordt pas nagestreefd wanneer men geheel op dharma, artha en kâma is uitgekeken. Hoger echter dan mukti is bhakti, waardoor men niet alleen mukti ontvangt maar tevens wordt opgenomen in het paradijs van de Alvervulde.


Tekst 8
Denkt iemand slechts aan geld en goed
terwijl hij leeft in 't huisgezin
en komt zijn dharma pas daarna,
dan gaan bij hem de guna's saam.

Tekst 9
Men kent iemand in sattva aan
zijn zelfbeheersing enzovoort,
in rajas aan zijn vurigheid,
in tamas aan zijn boze geest.

Tekst 10
De man of vrouw die liefdevol
en zonder enig winstoogmerk
Me in elke handeling vereert
kent men als sattvisch van natuur.

Tekst 11
Wie in de hoop op voordeel slechts
Mij door zijn plichtbetrachting eert
zit vol met rajas; en wie naar
geweld dorst is een tamas-mens.

Tekst 12
Slechts het levend wezen en niet Ik
wordt door de leibanden beroerd,
doordat ze 't via zin en geest
hechten en binden aan de stof.

Tekst 13
Wint sattva - stralend, zegenrijk
en puur - het van de lagere twee,
dan blijkt dat uit begiftiging
met kennis, deugd, vreugde enzovoort.

Tekst 14
Wint rajas het van de andere,
hechtziek, vol dualisme, actief,
dan leidt dat voor de mens tot werk,
rijkdom en faam gepaard aan leed.

Tekst 15
Krijgt daarop tamas de overhand,
vol dwaasheid, traagheid, wazigheid,
dan leidt dat tot verwarring, slaap,
geweld, gejammer, valse hoop.

Tekst 16
Is het bewustzijn klaar en wijkt
de zinnelijke activiteit,
zijn lijf en geest vreesloos en vrij,
weet: dat is sattva, Mij nabij.

Tekst 17
Raakt van 't werk 't verstand van streek,
en zijn de zinnen rusteloos,
trilt het lichaam, wankelt de geest,
weet dan dat rajas bezig is.

Tekst 18
Als het bewustzijn, dof, verflauwt,
't verstand niets op kan nemen meer,
de geest tot duisternis vervalt,
weet dan dan tamas dat bewerkt.

Tekst 19
Bij 't oprijzen van sattva komt
het godenvolk het sterkst te staan,
bij rajas het titanenslag,
bij tamas het demonendom.

a. Wie sattvisch leeft, kan in aanraking met de goden komen, zoals de herdichter van deze verzen beschrijft in zijn op waarheid berustende 'roman' De verschijning van de godin Saràsvati in Hellevoet (1995, De Bezige Bij).
b. Onder titanen (asura's) worden o.a. machtige persoonlijkheden in de mensenwereld verstaan, zoals bij voorbeeld staatshoofden, popsterren, toplieden van multinationals, die geheel in de ban van rajas zijn.
c. Elke 'alternatieve' therapeut kan bevestigen dat mensen die tamasisch leven, met name drinkers en drugsgebruikers, een makkelijke prooi voor demonische geesten (râkshasa's) vormen.


Tekst 20
Weet dat uit sattva 't waken is
en dat van rajas 't dromen komt
en voorts van tamas diepe slaap.
De vierde staat doorstraalt die drie.

De vierde staat (turîya) is het aldoorvarende Zelf, ook wel s'uddha-sattva, zuivere sattva, genoemd. Sattva als leiband is altijd tot op zeker hoogte vermengd met rajas en tamas. Svâmî B.R. S'rîdhara, s'iksha-guru van de herdichter, thans uit de wereld heengegaan, placht te zeggen dat de leiband sattva bestaat uit 65% pure sattva, 25% rajas en 10% tamas.


Tekst 21
Zij die de Veda's volgen gaan
door sattva al maar hoger voort;
door tamas daalt men allerdiepst;
door rajas gaat men op noch neer.

Tekst 22
Wie sterft in sattva gaat naar Svar,
in rajas naar het mensenoord,
in tamas echter naar de hel.
Wie guna-vrij sterft komt tot Mij.

De hel is het geheel van lagere existenties waarin de ziel zwaar karma wegteert tot ze weer geschikt is voor het hoopvolle mensenleven.


Tekst 23
Werk tot Mijn eer, onthecht verricht,
is sattvisch; werk waarvan men loon
verwacht rajasisch; terwijl werk
vol woede en nijd tamasisch is.

Tekst 24
Sattvisch is kennis over 't Zelf;
rajasisch 't veelheidsonderscheid;
tamasisch 't blinde van de stof;
doch guna-loos: kennis van Mij.

Tekst 25
Sattvisch verblijfoord noemt men 't bos;
rajasisch noemt men dorp en stad;
tamasisch noemt men 't dobbelhol;
maar Mijn Verblijf is guna-loos.

Tekst 26
In sattva werkt men steeds onthecht,
in rajas van verlangen blind,
in tamas zonder nadenken
en guna-loos alleen voor Mij.

Tekst 27
Sattvisch is geloof in het Zelf,
rajasisch is geloof in werk,
tamasisch is geloof in 't lage
en guna-vrij is dienst aan Mij.

Tekst 28
Sattvisch is voedsel dat gezond,
zuiver en ruim verkrijgbaar is,
rajasisch wat de tong behaagt,
tamasisch 't vuile, dat verziekt.

Sattvisch voedsel is altijd vegetarisch. Guna-vrij voedsel, zo moge hieraan worden toegevoegd, is eveneens vegetarisch en wordt liefdevol aan de Alvervulde geofferd, waarna men de overblijfselen als Zijn genade (prasâda) dankbaar tot zich neemt.


Tekst 29
Geluk in sattva komt van 't zelf,
rajas-geluk van zingenot,
tamas-geluk van domheid, kwaad,
doch guna-loos vindt men 't bij Mij.

Tekst 30
Zo worden dingen, plaats en tijd,
loon, kennis, werkverrichter, werk,
geloof, bewustzijn, levenslot
door de drie leibanden bepaald.

Tekst 31
Mijn beste, zo wordt ieder ding,
gezien, gehoord of overdacht,
beheerst door purush' en de stof,
door de drie leibanden geleid.

Tekst 32
't Is niets dan 't leiband-handelen
waardoor de ziel al maar verhuist.
Wie nu die banden, door de geest
heen werkend, overwint, Mijn vriend,
door bhakti-yog' aan Mij gewijd,
bereikt Mijn zuivere liefdesstaat.

De laatste regel wordt door drie van de geraadpleegde vertalers als volgt vertaald:
1. 'Is ervoor geschikt om in Mij op te gaan.'
2. 'Wordt ervoor geschikt om met Mij één te worden.'
3. 'Wordt geschikt voor Mijn toestand.'
Alle drie suggereren algehele eenwording van de ziel met de Alvervulde. Dat is echter in strijd met het doel van zuivere bhakti, dat bestaat in eeuwige liefdevolle omgang. Omgang vereist relatie, terwijl eenwording zowel de relatie als de opperste gelukzaligheid die ervan uitgaat tenietdoet. Het Sanskriet van de laatste regel luidt: mad-bhâvâya prapadyate. Dat betekent letterlijk: 'Hij gaat voort' (prapadyate) 'tot Mijn bhâva.' Of ook: 'Hij gaat voort naar bhâva tot Mij.' Het woord bhâva heeft diverse betekenissen, zoals ding, wezen, staat, toestand, emotie, zuivere liefde, extase. Het ligt gezien het doel van bhakti-yoga voor de hand bhâva hier met liefde te vertalen. Vandaar de keuze voor: 'Bereikt Mijn zuivere liefdesstaat.' Ziel en Alvervulde worden zo niet één in wezen, maar in liefde. Een ziel kan nooit God zijn of worden, doch wel volledig deel hebben aan Zijn liefde. De drie vertalers, allen Indiër, accepteren zowel hier als elders kennelijk de monistische zienswijze van S'ankarâcârya, voor wie God onpersoonlijk is, zonder eigenschappen, nirguna-brahman, waarmee een ziel heet te kunnen versmelten. Het Bhâgavata Purâna verkondigt echter evenals de Bhagavad-gîtâ de monotheïstische saguna-brahman, de persoonlijke God met niets dan eigenschappen, van wie nirguna-brahman de kwasi-onpersoonlijke uitstraling is. Een vierde vertaler, in de zuivere bhakti-lijn van S'rî Caitanya, vertaalt terecht: 'Komt tot zuivere liefde tot Mij.'

Tekst 33
Laat een wijs mens dus in dit lijf,
dat kennis alsook inzicht schenkt,
zich van de guna's losmaken
en zich slechts toewijden aan Mij.

Het mensenlichaam is een zeldzaam kostbaar goed. Alleen in menselijke conditie kan de ziel, via de taal, aan geestelijke kennis komen en volgens die kennis handelend tot inzicht geraken. Dat kan met geen mogelijkheid in een der miljoenen overige levensomstandigheden in het dieren- en plantenrijk. Wie het bestaan als mens niet voor Godsrealisatie benut en slechts voor wereldse zaken leeft, kan tot tamas vervallen en daarmee in sub-menselijke regionen wegzakken, waaruit een ziel niet makkelijk opstijgt.


Tekst 34
'n Wijs mens verere Mij onthecht,
helder van geest en welbeheerst.
Door sattvisch leven late hij
rajas en tamas achter zich.

Tekst 35
Vrij van verlangen en bedaard
worde hij sattva óók de baas.
Zo, van de guna's los, bereikt
hij los van 't stoflijk ego Mij.

Tekst 36
Verlost van 't guna-woelen in
Zijn geest, vervuld van Brahman, Mij,
Laat hij het zinnelijk bestaan,
Buiten en binnen, achter zich.



(Bron: S.B. 11.25)


       


                              




Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken