Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayes'var Das | Krishna in Vraja en Mathurâ | Krishna in Dvârakâ | Bhagavad-gîtâ

Uddhava-gîtâ


S'rî Krishna Dvaipâyana Vyâsa

Uddhava-gîtâ

Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna en van aantekeningen voorzien.









             



Hoofdstuk 15


HET GEHEIM VAN DE VEDA
 


De Alvervulde zei:

Tekst 1
Wie flauw en wankel zingenot
verkiest boven de bhakti, jñ'ân'
en karma door Mij onderricht
blijft in samsâra ronddraaien.

Tekst 2
Standvastigheid op 't eigen pad
wordt als verdienstelijk toegejuicht,
het tegendeel als schadelijk:
zo luidt het oordeel op dit punt.

Tekst 3
'k Heb deze dingen vastgesteld
opdat wie 'n plicht vervullen moet
bij eendere zaken nagaan kan
wat zuiver is of niet, Mijn vriend …

Tekst 4
Opdat hij 't meest geschikte kiest
of deugdelijke of heilzame
voor 't geestelijke en 't wereldlijke
en 't dagelijks levensonderhoud.

Tekst 5
Aarde, water, vuur lucht, ether
zijn de vijf elementen van
elk lichaam hier - van Brahmâ tot
en met een boom - waarin de ziel.

Tekst 6
Hoewel dus alle lichamen
elementair gelijk zijn, spreekt -
voor ieders bestwil, Uddhava -
de Veda van naam zus, vorm zo.

Tekst 7
Opdat het karma van elkeen
in goede banen wordt geleid
verklaar Ik welke plaats of tijd
ergens geschikt voor is of niet.

Tekst 8
Onrein is 't oord waar 'n priester niet
geëerd wordt en geen damhert woont
of damhert wel doch heilige niet
of dat als Kîkat' vuil is, kaal.

Krishna geeft hier een voorbeeld van een Vedische verklaring aangaande de ongeschiktheid van bepaalde plaatsen voor het wegwerken van karma. Als men weet dat de huid van damherten (krishna-sârah, gevlekte antilopen) als bedekking van de meditatie-zitplaats van brahmacârî's wordt gebruikt, doet de uitspraak dat een damhertenloze omgeving als onrein moet worden beschouwd geenszins vreemd aan. De wetenschap voorts dat Krishna met Zijn weemoedig fluitspel niet alleen de gopî's van Vraja tot Zich aanlokt maar ook de damherten, die daarom als toegewijden van Zijn fluitspel mogen worden gezien, draagt ertoe bij de aanwezigheid van zulke dieren als zegenrijk en geestelijk inspirerend op te vatten.


Tekst 9
Tijd rijk aan juiste middelen
of gunstig is voor 't handelen goed
maar tijd die 't handelen belet
of waarin het niet mag, is slecht.

Dit vers is een pendant van vers 8 ten aanzien van tijd.


Tekst 10
Rein- of onreinheid van een zaak
bepaalt men door een andere zaak,
een uitspraak, 't ritueel, de tijd,
de omvang ervan, de nietigheid …

'Een andere zaak', namelijk waarmee de te beoordelen zaak in aanraking komt; 'een uitspraak', namelijk van een terzake kundige, zoals een brahmaan; 'de tijd', namelijk door hoe de tijd erop inwerkt; enzovoort.


Tekst 11
De sterkte of zwakheid, kennis ook,
welstand van de betrokkene …
Al naar omstandigheid en plaats
brengen ze goed of kwaad teweeg.

Tekst 12
De zuiverheid van graan, hout, bot,
textiel, vloeistof, metaal, huid, leem
ontstaat door tijd, lucht, vuur en grond
en water, samen of apart.

Graan wordt zuiver door wassing met water en bereiding op vuur; hout door groei onder invloed van de tijd, wassing met water en afschraping met metaal; textiel door wassing met water en droging in lucht; enzovoort.


Tekst 13
Wat van een ding de onreine staat
en kwade reuk verdrijft zodat
het zijn natuurlijke aard hervindt
wordt als zijn reiniger beschouwd.

Tekst 14
Men reinigt zich door bad en gave,
ascese al naar niveau, kracht, plicht
en rite en heugenis van Mij:
dan pas doet een brahmaan zijn werk.

Tekst 15
Goed begrip maakt een mantra rein,
werk wordt rein als men 't wijdt aan Mij …
Deze zes brengen dharma voort,
hun tegendeel verwekt adharm'.

Een mantra is rein noch onrein. Het hangt af van de geestesgesteldheid van degeen die hem reciteert of hij al dan niet als rein wordt ervaren. 'Goed begrip' (parijn'âna: kennis omtrent elk aspect) van de mantra houdt in dat men niet alleen de volledige betekenis ervan kent, maar tevens beseft in welke gemoedsgesteldheid men hem reciteren moet en welke overtredingen ertegen beslist niet mogen worden begaan, wil men kans maken op de genade van de Heer of Vrouwe van de mantra. Zo is bij voorbeeld de mantra hare krishna hare krishna krishna krishna hare hare / hare râma hare râma râma râma hare hare alleen rein wanneer men hem reciteert in het besef dat men Râdhâ en Krishna erin aanroept als de allergenadigste en - liefdevolste Vrouwe en Heer van al wat is en daarbij op aanwijzing van de geestelijk leraar, die een zuivere toegewijde van Hen moet zijn, een leven leidt dat Hun in alle opzichten welgevallig is. Mede als gevolg hiervan wordt deze mantra dan de klankbelichaming van Hun prema of zuivere geestelijke liefde, die de reciteerder met bhâva's, golven van bovenzinnelijke verrukking, doorvaart. 'Deze zes', waarvan het vers verder spreekt, zijn de zes zaken die zuiver dienen te zijn, zoals vermeld vanaf vers 8: zuiverheid van plaats, tijd, zaak, handelende persoon, mantra's en werk.


Tekst 16
Deugd is soms ondeugd en soms ook,
in 't licht der Schrift, is ondeugd deugd.
Wat de Veda hierin bepaalt
doet zo elk onderscheid te niet.

Het is een ondeugd te doden, maar doodt de beul een volgens de regels veroordeelde moordenaar, dan is dat deugd. Het is een deugd een gift te doen aan een sannyâsî, maar doet men een gift aan een dronkelap, dan is dat een ondeugd.


Tekst 17
Een daad naar eigen peil - als seks
voor een brave echtgenoot - is voor
wie laag gevallen is niet slecht:
wie eenmaal ligt, valt verder niet.

Seks is laag voor een brahmacârî of sannyâsî. Voor een grihastha echter is seks, mits bedreven ter verwekking van kinderen, die geestelijk dienen te worden grootgebracht, een daad waar niets op aan te merken valt. Zo is voor een vleeseter, die, anders dan een oppassende grihastha, tot de laagste categorie van mensen behoort, een activiteit die binnen deze categorie bedreven wordt evenmin verfoeilijk.


Tekst 18
Van wat men afwijst, komt men los:
dat is de dharma die de mens
tot welzijn leidt en hem bevrijdt
van leed, begoocheling en angst.

Tekst 19
Waardering voor een zinsobject
maakt dat men er gehecht aan raakt;
uit deze binding ontstaat lust;
die leidt tot onderlinge twist.

Tekst 20
Uit twist rijst woede, ondragelijk,
die iedereen met blindheid slaat,
waardoor 't bewustzijn, eens zo breed,
vernauwd en snel verduisterd raakt.

Tekst 21
Daarvan beroofd raakt men zichzelf
volkomen kwijt en heeft zoals
een dwaas of een gestorvene
geen idee waartoe 't leven dient.

Vers 19-21 vormen een luide echo van de Bhagavad-gîtâ-verzen 2.62-63:'Beschouwing van de objecten leidt voor iedereen tot aantrekking; aantrekking tot begeerte en lust; terwijl daaraan weer woede ontspringt. Uit woede komt verdwazing voort; verdwazing verdrijft heugenis; zonder heugenis geen verstand; verstand verloren - alles mis.'


Tekst 22
Verslaafd aan zingenot kent men
zichzelf niet meer noch 't Hogere
en leeft voor niets zoals een boom
en haalt slechts adem als een balg.

Tekst 23
De Schrift die ons genot voorhoudt
biedt niet het hoogste, doch zet aan -
vergulding van de bittere pil -
tot streven naar het hoogste goed.

Het karma-yoga-gedeelte van de Veda's, dat de geluk zoekende mens de weg wijst naar een genotrijk leven in de godenhemel, heeft in feite tot bedoeling hem tot een verder gedeelte van de Veda's te leiden, de upâsana-kânda, dat hem naar het hoogste geluk brengt, gelegen in liefdevolle toewijding aan de Alvervulde.


Tekst 24
Nauwelijks is men geboren of
men raakt gehecht aan zingenot,
genoegens en het huisgezin,
waardoor 't bestaan zijn nut verliest.

Tekst 25
Onbekend met hun waar belang
dwalen de mensen steeds maar weer
bedrijvig over 't hachelijk pad
dat hen de duisternis in voert.
Hoe zou de wijsheid hen daarin
tot ondersteuning willen zijn?

Tekst 26
Met hun bedoeling onbekend
loven dwazen het bloemrijk deel
der Veda's over 't vruchtgenot:
zo spreken Veda-kenners níet.

Tekst 27
Kleingeestige genotzoekers
die 'n bloem al aanzien voor een vrucht,
door vuur gelokt, stikken in rook,
waarbij ze 't eigen zelf niet zien.

Tekst 28
Genietend van de lofzangen,
Mijn vriend, zijn ze onbekend met Mij,
in ieders hart, Schepper van al,
doordat hun blik vertroebeld is.

Tekst 29
Wie doden wil kan dat alleen
bij 't dierenoffer: dat is geen
bevel maar 'n aanwijzing van Mij,
nogal vertrouwelijk van aard.

Bij Vedische dierenoffers, in dienst van het welzijn van de samenleving, wordt het offerdier geacht verjongd uit de dood te herrijzen ten teken van het welslagen van het offer. Alle andere vormen van doden leveren de slachter karma op.


Tekst 30
Onwetende geweldzoekers
vermoorden echter uit zichzelf
in schijnoffers aan ouder, god
en geestenmeester dier na dier.

Tekst 31
Ze dromen van een wereld die
zo fraai is als men haar beschrijft
maar die zo loos is als een droom
en steken daarin hun bezit.

Tekst 32
Gevangen in de leibanden
vereren ze Indra's godenvolk
dat met die leibanden omgaat -
en dat nog fout ook - en niet Mij.

Tekst 33
'Door offers aan de goden hier
genieten we in de hemel straks
en daarna komen we fijn terug
als rijkaard of als edelman.'

Tekst 34
Aldus rijst door de fraaie taal
der Veda's in 't verbijsterd hart
gezwollen van begeerte en trots
geen honger naar wat Mij aangaat.

Tekst 35
De Veda, die drie delen telt,
behandelt Brahman en het Zelf
en doet dat in verholen taal:
die verholenheid is Me lief.

Tekst 36
Brahman-in-klank, grenzeloos diep,
even onpeilbaar als de zee,
werkend door prâna, zinnen, geest,
is uiterst moeilijk te verstaan.

De Veda wordt ook wel s'abda-brahman, Brahman-in-klank, genoemd. De ziel in zuivere staat vat s'abda-brahman onmiddellijk. Maar ze wordt omgeven door de filters van prâna of levensadem, de zinnen en de geest. Pas als die gezuiverd zijn, hetgeen een zuiverende levenswijze vereist, kan de Veda onverkort en onverzwakt tot de ziel doordringen, waarop ze verlost raakt.


Tekst 37
Gesterkt door Mij, die Brahman ben,
dat zonder eind is, ook van kracht,
doorvaart Het elk als 't OM zoals
een nerf een lotussteel doorvaart.

De lezer merke op dat Brahman hier beschreven wordt als zijnde in het bezit van eindeloze kracht, dus niet als eigenschaploos, zoals veel hindoes Het wensen te zien. Brahman is in hoogste instantie dan ook geen abstracte, neutrale entiteit, maar de uitstraling van de Alvervulde, het persoonlijke Opperwezen, dat Zich hier als Krishna met Brahman één verklaart.


Tekst 38
Zoals een spin vanuit haar hart
haar web spreidt door haar opening
ontvouwt de Levensheer in klank
door de ether met Zijn geesteskracht …

Tekst 39
Gezangenrijk en nectarrijk
uit OM in duizend richtingen
met klinkers, medeklinkers en
hun tussenklanken welverlucht …

Tekst 40
Voorzien van tal van uitspraken
in ingenieuze versmaten
de Veda, die geen einde kent,
en windt hem dan weer in Zich terug:

Tekst 41
Gâyatrî, ushnik, anushthup,
brihatî, pankti en daarbij
trishthup, jagatî, aticchand',
atijagatî, ativirâth.

Elk van deze Vedische versmaten heeft vier lettergrepen meer dan de voorgaande: zo heeft de gâyatrî er 24 en de atijagatî 52.


Tekst 42
Wat hij aanbeveelt, openbaart,
met redenen omkleed bepleit,
daarvan weet buiten Mij niet één
wat er de diepste kern van is.

Tekst 43
De Veda openbaart slechts Mij,
beveelt Mij aan, bepleit slechts Mij,
slechts dàt is zijn betekenis,
terwijl hij de dualiteit
slechts als illusie ziet en zo
verwerpt - aldus is hij voldaan.



(Bron: S.B. 11.21)


       


                              




Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken