Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayes'var Das | Krishna in Vraja en Mathurâ | Krishna in Dvârakâ | Bhagavad-gîtâ

Uddhava-gîtâ


S'rî Krishna Dvaipâyana Vyâsa

Uddhava-gîtâ

Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna en van aantekeningen voorzien.









             



Hoofdstuk 14


KARMA, JN'ÂNA en BHAKTI
 
Uddhava zei:

Tekst 1
De geschriften, o Lotusoog,
Van U, de Heer van al, bestaan
in aanbeveling en verbod
over handelen goed en kwaad …

Tekst 2
En kaste en levensfase en juist
en onjuist huwelijk en plaats,
omstandigheid en tijd en zaak,
over de hemel en de hel.

Tekst 3
Hoe kunnen zonder 't woord van U,
van aanbeveling en verbod,
dat goed en kwaad verduidelijkt,
de mensen 't hoogste heil ooit zien?

Tekst 4
Voor god en mens en voorouder
is toch Uw Veda 't heilrijk oog
waarmee ze 't ongeziene zien
en 't doel alsook de weg erheen?

Tekst 5
Verschil zien tussen goed en kwaad
leert ons Uw Veda, niet ons hart;
zegt dan Uw Veda: 'Géén verschil!'
dan komt daar toch verwarring van?

De Alvervulde zei:

Tekst 6
Drie wegen heb ik aangeduid
Waarlangs de mensheid òp kan gaan:
't jñ'âna-, 't karma- en 't bhakti-pad
- andere wegen zijn er niet.

Tekst 7
Jñ'ân' is voor hen die, 't streven zat,
van 't handelen staan afgewend
terwijl het karma-pad er is
voor hen die aan genot hechten.

Tekst 8
Maar wie gehecht of niet gehecht
gevoel begint te krijgen voor
hetgeen men over Mij verhaalt
wordt via 't bhakti-pad volmaakt.

Tekst 9
Men volge 't karma-pad zo lang
men onvoldaan blijft of zo lang
men nog niet gretig luistert naar
't verhaal van Mij, of 't zelf vertelt.

Tekst 10
Wie offert naar zijn plicht het wil
en daarvan geen genot verlangt
gaat niet omhoog en niet omlaag
of hij moet ervan afwijken.

Tekst 11
Zo'n plichtbetrachter, zondeloos
en rein, krijgt hier op aarde reeds
die jñ'ân'; of als vanzelf ontvangt
hij bhakti, toewijding tot Mij.

Tekst 12
Het helle- en zelfs het hemelvolk
verlangt naar 't aards bestaan waarin
bhakti en jñ'ân' te krijgen zijn,
waar men bij hen vergeefs naar zoekt.

Tekst 13
'n Verstandig mens verlangt niet naar
een hemelreis of hellevaart
noch naar een volgend leven hier,
opnieuw verbijsterd door een lijf …

Tekst 14
Dat, hoewel sterfelijk, hem toch
de kans op vervolmaking biedt:
derhalve streeft hij vóór zijn dood
klaarwakker boven 't lagere uit.

Tekst 15
Wanneer door knechten van de dood
de boom geveld wordt waarin hij
zijn nest gebouwd heeft, vliegt hij weg,
de vogel, vrij, want niet gehecht.

Tekst 16
Wie weet hoe lang een lichaam leeft
duchte de bijl van dag en nacht:
de Hoogste kennend, vindt hij vrij
van band en binding vrede alom.

Tekst 17
Wie met dit schaars lichaam, dat hij toch maar bezìt,
als zeer geschikt vaartuig, de leraar als het roer,
door Mij als hoogst gunstigste wind steeds voortgestuwd,
de levenszee níet wil doorkruisen, doodt zichzelf.

Tekst 18
Wie 't stoffelijke niets meer zegt
houde zijn zinnen in bedwang
alsook zijn geest, onwankelbaar,
door te oefenen van binnenuit.
Hier beschrijft Krishna het moeilijke pad van jñ'âna-yoga, waarbij alles op eigen concentratie aankomt.


Tekst 19
Wanneer de geest zich concentreert
maar plots weer aan het dwalen slaat
dient hij zorgvuldig, met beleid
opnieuw onder bedwang gebracht.

Tekst 20
Verlies de geest niet uit het oog:
tem de adem en de zinnen en
geleid hem door 't verstand, gesterkt
met zuiverheid, tot zelfbedwang.

Volgens de Bhagavad-gîtâ (3.42) zijn de zinnen hoger dan het lichaam, is de geest (manas) hoger dan de zinnen en het verstand (buddhi) hoger dan de geest. Een verstand dat van tamas en rajas vervuld is kan de geest niet boven tamas en rajas uit leiden, maar een verstand vervuld van sattva kan dat wel. Boven het verstand, daarvan gescheiden door de ahankâra (het valse zelf of materiële ego, het psychosomatisch magnetisme, dat haar omlaag probeert te trekken, tot ze voldoende tegenkracht zal hebben ontwikkeld), verwijlt de individuele ziel (jîvâtma), die weliswaar door lichaam en geest omkluisterd is, maar er nooit werkelijk door kan worden aangetast.


Tekst 21
Dat nu noemt men de hoogste weg:
't geheel beteugelen van de geest
alsof hij 'n paard is dat men leert
steeds trouw te doen wat men het zegt.

Tekst 22
Analyseer elk element
in dit aspect en dat aspect,
in zijn ontstaan en zijn vergaan,
totdat de geest tevreden is.

Bij deze innerlijke ontleding onderscheidt de geest vroeg of laat de vergankelijkheid van de elementen waardoor hij zich telkens weer op sleeptouw laat nemen, waarop hij tevreden afhaakt.


Tekst 23
De geest van wie, dit leven beu,
onthecht, zijn leraar goed begrijpt
verzaakt het valse zelf door steeds
weer te beseffen wat hij schouwt.

Tekst 24
Door yoga van 't achtledig pad,
door schouwende analyse of door
aanbidding, anders niet, moet men
de geest verbinden met het Doel.

De yoga van 't achtledig pad, ashthânga-yoga, bestaat uit:
1. yama (zelfbeteugeling);
2. niyama (naleving van voorschriften);
3. âsana (het aannemen van de juiste zithouding);
4. prânayama (adembeteugeling);
5. pratyâhâra (loskoppeling van de zinnen van de zinsobjecten);
6. dharanâ (concentratie);
7. dhyâna (doorlopende meditatie); en
8. samâdhi (mystieke eenheid).

Tekst 25
Wanneer men daarbij per abuis
een fout begaat, is het alleen
door yoga zelf en anders niet
dat men het kwaad van dien verzengt.

Tekst 26
Standvastigheid op 't eigen pad
wordt als verdienstelijk toegejuicht.
Ons werk is geenszins puur van aard:
aangeven wat er al dan niet
aan schort, laat zien: 'Daar ligt de grens',
zodat men zich onthechten kan.

Tekst 27
Heeft men, het werken moe, geloof
in wat men over Mij verhaalt,
maar kan men zich niet losmaken
van zijn genot, hoe schamel ook …

Tekst 28
Dan brengt men Mij toch vrolijk eer,
gelovig en vast overtuigd,
terwijl men bij 't genieten steeds
het smartelijke ervan betreurt.

Tekst 29
Elk aards verlangen van wie Mij
langs 't bhakti-pad steeds innerlijk
vereert, gaat zo te niet: Ik zorg
daarvoor vanuit een ieders hart.

Tekst 30
De knoop schiet los in 't hart van hem
die Mij als 't Zelf van al herkent,
hij heeft geen enkele twijfel meer,
zijn karma mindert en verdwijnt.

De knoop: van de ahankâra, het materiële ego.


Tekst 31
Dus zijn voor wie aan Mij gehecht
door bhakti zich verbindt met Mij
't verzakings-pad en dat van jñ'ân'
hier meestal geenszins zegenrijk.

Tekst 32
Wat men door karma-yog' en jñ'ân',
verzaking en barmhartigheid,
ascese en siddha-yoga en
nog veel meer zegenrijks bereikt …

Tekst 33
Bereikt Mijn bhakta met gemak
langs 't pad der toegewijde dienst
de hemel en verlossing en
Mijn Woning, wat hij zich maar wenst.

Krishna verklaart hier onomwonden, explicieter nog dan in de Bhagavad-gîtâ (6.46-47), dat bhakti-yoga het hoogste pad is. Het leidt immers voorbij de (fijnstoffelijke) godenhemel, het doel van karma-yoga, en voorbij algehele verlossing in het Brahman-licht, het doel van jñ'âna-yoga, naar Krishna's eigen Woning in het hart van Brahman, die voor de karma- en de jñ'âna-yogî onbereikbaar blijft.


Tekst 34
Rotsvast alleen Mij toegedaan
wensen Mijn toegewijden niets
van Mij, zelfs geen bevrijding uit
de kringloop van geboorte en dood.

Tekst 35
Begeerteloosheid noemt men wel
welzijn van 't opperste niveau.
Wie niets verlangt, vrijheid noch loon,
ontvangt zó toewijding tot Mij.

Karma-yoga vervult het zelfzuchtig verlangen naar het hoogste genot van de wereld; jn'âna-yoga vervult het zelfzuchtig verlangen naar definitieve verlossing uit de ellende van de wereld; bhakti-yoga vervult het zelfwegcijferend verlangen van absolute dienstbaarheid aan het genoegen van de Alvervulde, die zowel aan de hoogste wereldse sfeer als aan de dimensie der verlossing ontstegen is. Dat deze dienstbaarheid, zoals de bhakti-geschriften niet nalaten te onderstrepen, tot een geluk leidt waarbij de vreugde van de karma-yogî en de opluchting van de jñ'âna-yogî verbleken, lijkt een niet te versmaden bijeffect.


Tekst 36
Toegewijden, bedaard van geest
Mij toegedaan met hart en ziel,
uitgestegen boven 't verstand,
staan boven 't Vedisch goed en kwaad.

Met deze woorden grijpt Krishna terug naar Uddhava's vragen in vers 1-5.


Tekst 37
Zij die de paden volgen die
aldus zijn uitgelegd door Mij
vinden 't geluk in Mijn Domein,
dat ze als het Hoogste Brahman zien.



(Bron: S.B. 11.20)


       


                              




Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken