Het was nacht. De hemel flonkerde van de sterren. De
rivieren stroomden klaar en helder naar de zee. Poelen en vijvers
stonden vol bloeiende lotussen. Een zacht windje woei hun geur overal
rond. Het offervuur in ieder huis zond kalm zijn vlam in de hoogte.
Plotseling bonkten er trommen in de
hemel. De goden begonnen te zingen. De godinnen en andere hemelvrouwen
dansten. En de wijzen strooiden bloemblaadjes over de aarde neer. Als
bij toverslag was alle angst voor de gruwelijke Kamsa verdwenen.
Precies te middernacht verscheen uit moeder Devakî Heer Vishnu.
Het was alsof uit donkere wolken in het Oosten plotseling de maan
tevoorschijn kwam.
Een stralende jongen zag vader Vasudeva
voor zich, met wonderzoete ogen en vier armen. In zijn vier handen
droeg hij de knots, de kinkhoorn, de vlammende werpschijf en de witte
lotus van God de Heer. Zijn lange golvende haar was diepzwart. Om zijn
heupen glom een geelzijden doek. Hij droeg een blinkende gordel en
gouden armbanden en oorhangers, met edelstenen bezet.
Toen Vasudeva zag dat God zelf zijn zoon
was geworden, vielen zijn ogen bijna uit zijn hoofd van verbazing. En
wat was hij blij! Als hij niet gevangen had gezeten, zou hij dadelijk
tienduizend koeien aan de priesters van de stad hebben gegeven. Nu deed
hij hun die koeien in gedachten cadeau.
'Ik zie u hier met mijn eigen ogen',
stamelde de gelukkige vader. 'U bent hoog verheven boven deze wereld,
die u zelf gemaakt hebt. En nu bent u in uw zelfgemaakte wereld
geboren. Maar uw lichaam is niet van deze wereld. Het is niet van vlees
en bloed zoals bij ons mensen. Uw lichaam is onstoffelijk. Om de wereld
te redden bent u hier bij mij gekomen. O Heer van het heelal en van
alle heelallen hierbuiten! Het zal u niet de minste moeite kosten om de
roversbenden van die ellendige vorsten te vernietigen.'
'Toen Kamsa hoorde dat u mijn zoon zou
worden, heeft hij in blinde woede al uw oudere broers gedood. Straks
vertellen zijn wachters hem dat u verschenen bent. Dan komt hij
aanstormen met zijn zwaard …'
Moeder Devakî begon haastig te
bidden. 'O Heer, u bent de Allerhoogste, over wie de Veda's vertellen.
U bent Vishnu zelf, de Bron van het Eeuwig Licht. Na miljoenen eeuwen
wordt het heelal verwoest. Maar u zult altijd blijven bestaan. U
bestuurt de hele wereld door middel van de tijd, die alles laat
beginnen en eindigen. Ik buig me voor u neer. Gewone mensen zijn bang
voor de dood, die als een slang toebijt. Maar nu zijn uw lotusvoeten
hier op aarde. Daardoor is iedereen vrij van angst. De enige die nu
bang is, is de dood! O Heer. U bevrijdt uw dienaars van vrees. Bescherm
ons alstublieft voor die verschrikkelijke Kamsa. Laat die schurk toch
niet merken dat u hier bent! O Ziel van alle zielen, o Opperziel.
Verberg toch alstublieft uw vier armen met die knots en die schelp en
die lotus! Anders ziet Kamsa dat ú het bent en valt hij u aan …
O Allerhoogste, als ik eraan denk dat u het hele heelal in uw buik
draagt … En dat u met dat hele heelal in uw buik nu uit míjn
buik tevoorschijn bent gekomen! Alsof u een gewoon mensenkind bent! Dat
kŕn toch haast niet …' Haar stem beefde van verbijstering.
Toen zei Vishnu: 'Al eerder ben ik uw
zoon geweest. Dat was in andere tijden. Vader en u zaten toen in andere
lichamen. Nergens ter wereld zag ik zulke goede en zuivere mensen als
u. Daarom verscheen ik als úw zoon. Ik sta nu met mijn vier
armen voor u, zodat u begrijpt dat ik God ben. Want zag u me als een
gewoon mensenkind, hoe wist u dan: "Dat is Vishnu de Heer!" Zo dadelijk
zult u me gewoon kunnen zien als uw zoon. En u zult van me kunnen
houden als van uw eigen kind. En uw liefde voor mij zal u naar mijn
Koninkrijk leiden. Omdat ěk het ben van wie u houdt: God Zelf.'
Na die woorden zweeg Vishnu. En voor de ogen van Vasudeva en
Devakî veranderde de Almachtige in een mensenkind.
Toen gebeurde er nog een wonder. De
ijzeren gevangenisdeuren draaiden vanzelf open. En de boeien vielen van
Vasudeva's armen af. Dat kwam door Vishnu's wonderkracht
Yogamâyâ. Die was zojuist als meisje in het herdersdorp
geboren. Van daaruit begon ze dadelijk te toveren.
Vasudeva nam zijn zoontje op en vluchtte
ermee de nacht in. Tegelijk brak er een onweer los. Het donderde en
bliksemde en de rivier de Yamunâ stond plotseling bol van de
golven. Maar toen Vasudeva er met zijn jongen aankwam, weken de golven
uiteen en maakten een pad. Zo werkt Vishnu's wonderkracht.
Intussen hoosde de regen omlaag. Achter
Vasudeva, die zijn zoon op zijn schouders droeg, verscheen plotseling
Ananta. Niet als mensenkind maar als slang. Hij spreidde zijn koppen
als een scherm over vader en zoon uit, zodat de neerrazende regen hen
niet doorweekte. Zo was God zichzelf van dienst. In het dorp aan de
overkant lagen de herders slapend op hun rug. Vasudeva sloop het huis
van herder Nanda binnen. Die wist nog niet dat zijn vrouw een
dochtertje had gekregen. Het meisje was volkomen onverwacht geboren. De
moeder, Yashodâ, wist zelf nog niet eens dat haar kind een meisje
was! De bevalling had haar zo uitgeput dat ze de baby nog niet had
kunnen bekijken …
Ongemerkt verwisselde Vasudeva de
kinderen. Hij holde naar de gevangenis terug en stopte het meisje,
Yogamâyâ, in Devakî's bed. Daarna deed hij zichzelf
de boeien weer om, alsof hij nooit was weggeweest.
Wie heeft er ooit zoiets
gehoord?
Is dat geen schitterend verhaal?
En nog veel mooier wordt het straks.
Bij Vishnu kan dat allemaal.
(bron: S.B. 10.3)