1
|
|
|
De
Grote Tovenaar
|
|
|
Wanneer het niet zo goed gaat met de wereld, stuurt God
soms een redder. De ene keer stuurt hij een profeet, zoals Mohammed. De
andere keer stuurt hij een zoon, zoals Jezus. En de hindoes zeggen dat
hij soms zelf komt. Of denk je dat hij zelf
niet komen kan? God kan alles. Hij heeft het hele heelal gemaakt, de
sterren, de zon en de maan. Hij heeft de planten, de dieren en de
mensen gemaakt en ook de goden. Hij is de Grote Tovenaar. Hij hoeft
maar ergens aan te denken en het bestaat. Hij hoeft maar te zuchten en
er loopt een nieuw soort beest rond. Hij hoeft maar met zijn vingers te
knippen en de woestijn verandert in een oerwoud. Hij is almachtig.
Wat
hij ook kan is zelf van vorm veranderen. Of zichzelf vermenigvuldigen.
Hij kan eruit zien zoals hij wil: als man, als vrouw, als kind, als
dier, als berg, als rivier, als een hele kudde kalveren, als een
onafzienbare zee van zuiver licht. Maar hij heeft ook zijn eigen
gedaante en zijn eigen naam. Die naam is Vishnu. Dat betekent: de
Allergrootste.
Zijn
gedaante lijkt op het lichaam van een mens maar heeft vier armen. Als
je dat vreemd vindt, denk dan maar dat er op onze aarde ook wezens zijn
met meer ledematen. Vlinders en libellen met hun zes poten en hun vier
vleugels. Inktvissen met hun acht armen. Spinnen met hun acht poten.
Dat vindt niemand vreemd. De Grote Tovenaar heeft deze schepselen
gemaakt. Dus waarom zou hij ook niet zichzelf een paar extra armen
kunnen geven? Eén ding van hem is voor ons mensen ècht
vreemd. Dat is dat hij geen ouders heeft. Alle mensen en dieren hebben
ouders. Maar Vishnu heeft geen vader en geen moeder. Hij is nooit
geboren. Hij is er altijd geweest. En hij zal er altijd zijn. Dat is
een van de meest bijzondere dingen van God. Alle christenen, moslims en
hindoes zijn het daarover eens.
Hoewel Vishnu geen ouders heeft, heeft
hij wel een vrouw. Ze heet Lakshmî. Die naam betekent: Geluk of
Rijkdom. Ook Lakshmî heeft geen vader en moeder zoals wij mensen.
Ook zij zal er altijd zijn. Vishnu en Lakshmî zijn eeuwig samen.
Ze zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden: als God en Godin. In de
Bijbel van de christenen en in de Koran van de moslims lees je daar
niet over. Die hebben hun eigen mooie verhalen over God. Maar in de
Veda's en de Purâna's wordt er in geuren en kleuren over
Lakshmî en Vishnu verteld. De Veda's en de Purâna's zijn de
heilige boeken van de hindoes. Ze behoren tot de oudste geschreven
teksten van de wereld.
In zijn vier handen draagt Vishnu vier
voorwerpen. Een rijk versierde knots. Een bloeiende lotusbloem. Een
vlammende werpschijf. En een schelp of kinkhoorn. Deze vier voorwerpen
geven zijn grootheid aan. De knots betekent dat hij Heer en Meester is
van het heelal. De lotus betekent dat zijn hart vol zoete liefde is. De
werpschijf is het wapen waarmee hij het kwaad in de wereld vernietigt.
En de schelp of kinkhoorn - als hij daar op blaast, heerst er overal
vrede.
We hebben gezegd dat Lakshmî en
Vishnu eeuwig zijn. Je zou denken dat ze dan ook krom en gerimpeld
moeten zijn. Maar dat is niet waar. Ze zien er altijd uit alsof ze niet
ouder zijn dan zeventien of achttien jaar. 'Eeuwige jeugd' noemen
we dat. Voor ons is dat een wonder. Een ander wonder van Vishnu is dat
er in hem vele andere goddelijke personen wonen. Al die personen zijn
aan hem gelijk. Maar veel zien er anders uit dan hij. Als een van zulke
personen daalt hij soms op aarde neer. De twee beroemdste heten Krishna
en Râma. Het zijn de helden van alle hindoes. Ze hebben allebei
hun eigen verhaal, dat in verzen gezongen wordt. Het verhaal van
Râma staat in het Râmâyana: vierentwintigduizend
verzen. Het verhaal van Krishna staat in het Mahâbhârata,
het dikste boek van de hele wereld: honderdduizend verzen. Het staat
ook in een kleiner boek, van achttienduizend verzen: het beroemde
Bhâgavata Purâna. Daarin kun je ook lezen dat het eigenlijk
Krishna is die God Zelf is. Het Bhâgavata Purâna is voor
miljoenen hindoes wat de Bijbel voor de christenen is en de Koran voor
de moslims.
In dit boek, hier, vertellen we het
verhaal van Krishna zoals het in het Bhâgavata Purâna
staat. We zullen vertellen hoe Vishnu als Krishna op aarde verscheen.
Hoe hij als kind ter wereld kwam en onder koeherders opgroeide. Hoe hij
met de herdersjongens en -meisjes speelde en streken uithaalde. Hoe hij
met monsters en machtige magiërs vocht. Hoe hij een berg optilde.
En hoe hij de duivelse koning Kamsa en zijn bondgenoten versloeg. Dat
zullen we allemaal vertellen - en nog veel meer!
Van Vishnu zingen we dit lied:
God zelf, die als een herderskind
In 't oude India verscheen.
Geen kind dat het niet prachtig vindt.
(bron: S.B. 1.3 & 2.2)