19
|
|
|
De
Heuveldrager
|
|
|
Op een dag wilden de herders van Vrindâvana een
offer aan Indra brengen. Indra is een van de grootste goden. Hij is de
baas over de godenhemel en over de donder, de bliksem en de regen.
Hoewel Krishna eeuwig is, was hij in dit verhaal zeven jaar oud. Hij
begon vader Nanda eigenwijze vragen te stellen. 'Is dit offer aan Indra
zomaar een oud gebruik, pa? Of heeft het echt wat te betekenen?
'Jongen', zei Nanda, 'wij herders moeten
het van de regen hebben. Zonder regen groeit er geen gras. En zonder
gras gaan onze koeien dood. Omdat Indra de regen stuurt, offeren we aan
hem. We hopen dat hij ons vanwege ons offer genadig zal zijn.'
'Aha', zei Krishna. En toen hield hij een
ingewikkeld verhaal, dat je van een jongen van zijn leeftijd niet
verwachten zou. Hij zei dat het door onze eigen daden komt of we boffen
of pech hebben. En dat die regen vanzelf wel valt, als we maar flink
werken. Als je maar je best doet, komt alles vanzelf terecht.
Daar heb je geen hulp van een god als Indra bij nodig.
'De wereld draait omdat ze dat zelf wil',
zei hij. 'En de wolk gooit zijn regen uit zichzelf omlaag. Denkt u nu
echt, pa, dat Indra daaraan te pas komt? Nanda zag zijn jongen verbaasd
in de lotusogen. 'Weet u wŕt?' zei Krishna. 'Laten we met alle
spullen voor Indra liever een offer brengen aan onze brave koeien en
onze vrome priesters. En vooral aan onze bovenstebeste heuvel
Govardhana. Laten we soep en rijstebrij koken. En laten we broodjes en
koekjes bakken. Dan kunnen de priesters alles met gebeden en gezang aan
de heuvel offeren. Daarna lopen we in onze mooiste kleren met z'n allen
om de heuvel heen!'
Het gekke was dat de herders meteen deden
wat Krishna zei, al was hij nog maar een jongen. Zoveel hielden ze van
hem dat ze hem alles gunden wat hij vroeg. Ze dachten er niet eens over
na wat Indra van het afpakken van zijn offer zou vinden. Ze hadden geen
idee dat Krishna de trotse Indra een toontje lager wou laten zingen.
Ze brachten het offer zoals Krishna het
gezegd had. Bergen lekkers stapelden ze tegen de heuvel op. Daarna
gingen ze met hun vrouwen en kinderen om de Govardhana heen. De hele
kudde wandelde snuivend en loeiend mee. Onderweg zongen ze over hun
lieve Krishna, terwijl de priesters alles liepen te zegenen.
Opeens stond er bovenop de heuvel een
reus van een Krishna. Het was alsof de heuvel in die reusachtige
Krishna veranderd was. 'Ik ben de heuvel Govardhana', hoorden de
dorpelingen de reus met diepe stem zeggen. Toen zagen ze hoe hij het
lekkers opat. Zijn gesmak klonk boven het loeien van de koeien uit.
Iedereen juichte de reusachtige Krishna toe. De 'gewone' Krishna, die
tussen de dorpelingen in stond, juichte dapper mee. 'Kijk toch eens hoe
geweldig onze heuvel is!' riep hij. 'Wie hem niet eert, krijgt op zijn
kop! Laten we dus allemaal voor hem buigen. Dat is goed voor de koeien
čn voor onszelf.'
Iedereen deed met overgave wat Krishna
daar had gezegd. Daarna togen de dorpelingen en hun loeiende
viervoeters terug naar Vrindâvana.
Intussen zat Indra boven in de godenhemel
zich ongelooflijk kwaad te maken. Hij dacht dat hij de heer van het
heelal was. Daarom kon hij het niet hebben dat een gewone herdersjongen
zijn offer verknoeid had. Onmiddellijk riep hij zijn ergste
onweerswolk, die Wervelstorm heette, bij zich. 'Kijk die dwaze herders
daar beneden eens', gromde Indra. 'Kijk ze doen wat die snotneus
Krishna zegt! Ze weten opeens niet meer wie ik ben. Ze lopen naast hun
sandalen van trots. Erop af, Wervelstorm, en neem al je donderwolken
mee! Maak er een orkáán van! Ik rijd op mijn
oorlogsolifant achter jullie aan! Donder en bliksem nog aan toe!'
En daar hoosde de regen neer over het
dorp: niet in stralen maar in zuilen. De bliksem hakte erop los en de
donder ratelde en dreunde. Het hagelde geen korrels maar keien. In
korte tijd was het heuvelland helemaal bedolven en overstroomd. Niemand
zag meer waar het hoog of laag was. De zonnewarmte had plaatsgemaakt
voor een ijzige kou.
De koeien dromden met hun kalveren om
Krishna samen. De dorpelingen stonden met hun armen om hun hoofd. Onder
hun voorovergebogen lijf beschermden ze hun kinderen. 'Ach, Krishna',
smeekten ze, 'red ons van Indra's woede.'
Eigenlijk was het vreemd dat grote mensen
hulp zochten bij een jongen van zeven. Maar af en toe, wanneer ze in
nood waren, begrepen ze dat Krishna geen gewone jongen was. Toen hij
mens en dier zo radeloos zag, deed Krishna een van zijn grote wonderen.
Zoals een kind een paddestoel plukt,
plukte hij de hele heuvel Govardhana van de grond. Hij zette hem op
zijn linkerpink. En met dat zwakste vingertje hief hij de miljoenen
kilo's rots in de lucht. Met bomen en struiken en watervallen. Zonder
ook maar éven te wiebelen…
'Wie komt er onder mijn heuvel!' riep
God. 'Niet bang zijn dat hij van mijn pink afvalt! Mens en dier zijn
hier volkomen veilig!' Meteen verloor iedereen zijn angst. De
dorpelingen brachten hun beesten en karren gauw onder de heuvel in
veiligheid: de heuvel waarmee Krishna
één was…
Sommige herders waren bang dat Krishna de
Govardhana niet alleen kon dragen. Vlug hielden ze hun stokken eronder.
Krishna knikte ze dankbaar toe. Eén ogenblik wiebelde de heuvel.
Dat kwam doordat Krishna in de war raakte van de mooie ogen van de
meisjes. Ze keken hem zó lief aan… Balarâma, die het zag,
moest erom lachen. Krishna, die dŕt zag, bloosde van schaamte.
Of denk je soms dat God niet in de war kan raken of zich schamen!
Krishna's schaamte zou spel kunnen zijn. Maar zijn verwarring was vast
echt. Want ware liefde, zoals die van de dorpsmeisjes voor Krishna, is
het sterkste dat er bestaat. Ware liefde is sterker dan de hele wereld.
Zelfs God kan niet tegen zulke liefde op.
Een week lang raasde de orkaan. Al die
tijd hield Krishna de heuvel op zijn pink in evenwicht. Hij dronk geen
slok en hij at geen hap. Zo zou hij de heuvel in alle eeuwigheid kunnen
dragen en nooit moe worden.
Eindelijk begreep Indra wie de jongen die
hem zo dwars zat eigenlijk was. En hij gaf Wervelstorm en de andere
donderwolken bevel de verwoesting te staken. Tegenover de oppermachtige
Krishna stond hij machteloos.
Toen de heuveldrager de zon weer stralen
zag als vanouds, zei hij: 'De orkaan is uitgeraasd, beste mensen. En de
rivier is weer in zijn bedding teruggestroomd. Naar huis allemaal!'
Juichend dreven de herders de koeien
onder de Govardhana vandaan. Grootvaders, grootmoeders, vrouwen en
kinderen kwamen tevoorschijn. En allemaal zagen ze met open mond hoe
Krishna de heuvel weer neerzette. Precies waar hij gestaan had.
Ze drongen naar hem toe om hem te
omhelzen. De goden en de andere hemelingen bliezen op hun kinkhoorns en
roffelden op hun trommen. Ze juichten Krishna toe en strooiden wolken
bloesems omlaag. De meisjes van Vrindâvana kregen er tranen van
in hun ogen.
De herders stonden weer eens versteld van
alles wat ze met Krishna doormaakten. Ze herinnerden elkaar eraan hoe
hij Pűtanâ onschadelijk had gemaakt. De volgeladen kar had
omgeschopt. De wervelwind had gekeeld. De twee bomen omver had
getrokken. De reuzenkraanvogel in tweeën had gereten. Het
monsterkalf in een boom had gegooid. De dolle ezels had weggesmeten.
Hoe Balarâma de loggerik Pralamba tot moes had geslagen. Hoe
Krishna de gifslang Kâliya op zijn koppen had gezeten. En hoe hij
nu op z'n eentje de hele heuvel Govardhana had opgetild en netjes
teruggezet.
De herders zeiden: 'Nanda, zulke dingen
kan een gewone jongen toch niet?' Toen kon Nanda zijn mond niet meer
houden. Overlopend van liefde vertelde hij de herders wat de wijze
priester Garga hem over Krishna had verteld. 'Deze jongen doet in
grootheid niet onder voor Vishnu', had Garga gezegd. 'Daarom moet je
niet verbaasd zijn over de wonderen die hij allemaal zal doen.' De
herders konden hun oren niet geloven… God zelf was in hun dorp en
beschermde hen allemaal! Ze huilden van geluk.
Intussen was Indra uit de godenhemel
omlaag gekomen om
Krishna te eren. Hij wilde niet dat iedereen dat zag. Daarom deed hij
het op een stil plekje. 'Door uw genade', fluisterde hij tegen Krishna,
'hebt u mijn trots gebroken. U bent mijn leraar, mijn heer en mijn
redder.'
'Ga heen, Indra', zei Krishna met een
stem zo diep als de donder. 'Zeg je godentrots vaarwel. Ik wens je het
allerbeste toe.'
Toen stapte de moeder van alle koeien op
Krishna toe. Ze heette Surabhi. Dat betekent Sappige, omdat haar uier
tjokvol melk zat. Eerbiedig loeide ze: 'Eerst zagen wij, koeien, Indra
voor onze meester aan. We dachten dat de regen bij hem vandaan kwam en
dat hij ons gras liet groeien. Maar nu zien we dat de regen bij
ú vandaan komt. Want alles en iedereen komt bij u vandaan. Ook
Indra zelf. Daarom bent u onze Heer en Meester.' Surabhi kwam met haar
uier boven Krishna staan en gaf hem een lekkere melkdouche.
Indra, die op zijn oorlogsolifant
geklommen was, zei tegen het beest: 'Spuit je slurf maar leeg.' En de
olifant spoot zijn hele slurf over Krishna leeg. Die slurf zat vol
water van de heilige rivier de Ganges. 'U bent de Heer en Meester der
koeien', zei Indra plechtig tegen Krishna. 'Uw naam is Govinda.'
Krishna heeft ontelbare namen. Misschien
is Govinda wel de mooiste. Hij betekent: Hij die vreugde geeft aan mens
en dier. Wat een verrukkelijke naam, alleen om de klank al - Go-vin-da!
Niets bleef er over van de trots
Van Indra, vorst van 't godenrijk.
Een zevenjarig knulletje,
Govinda, zette hem te kijk.
(Bron: S.B. 10.24,25 & 27)
Artist painting - Lord Krishna Lifts Mount Govardhana:
Kailash Raj.
©exoticindiaart.com.
Used
with permission.