17
|
|
|
De
Saridief
|
|
|
Na de brandend hete zomer komt in India de mooie
regentijd. Dan gromt het onweer door de hemel. Al het water dat de zon
in de zomer uit de grond heeft gebrand komt met bakken tegelijk omlaag.
Zwarte wolken, door stormen heen en weer gesleurd, laten hun regen los
alsof ze medelijden met de aarde hebben. Verdroogde beekjes veranderen
opeens in rivieren. En op het land begint alles zo druk te groeien dat
de boer er rijk van wordt.
Hoe hard de regen de bergen ook ranselt,
ze blijven doodkalm. Zo rustig blijven ook gelovige mensen wanneer ze
door een ramp worden getroffen. Ze weten immers dat God ze niet in de
steek laat. Wanneer de pauwen de zwarte wolken zien verschijnen,
spreiden ze hun staarten en juichen het uit. Zo blij zijn gelovigen
wanneer ze hun wijze leraar zien komen.
Krishna zag de dieren om zich heen
opleven. Uit holle bomen, waarin bijen hun nesten hadden, zag hij
gouden honing druipen. Watervallen sprongen van de heuvel Govardhana.
Ze vulden kloof en spleet met hun geklater. Hoosde de regen neer, dan
kroop God met zijn vrienden in een grot. Daar smulden ze van knapperige
bosknollen en sappige vruchten.
Toen trok de regen weg. De hele aarde
bloeide. De boeren bouwden stevige dammen om het wegvloeiende water
vast te houden voor hun akkers. De zon verhitte de dagen weer, maar in
de avond bracht de maan koelte. Briesjes uit het zoemende woud
streelden mens en dier. Maar de meisjes van het dorp, die allemaal
verliefd op Krishna waren, koelden maar niet af. Hun hart stond aldoor
in vuur en vlam.
Krishna was nu echt een grote jongen. Hij
was de beste herder van het dorp en speelde als geen ander op zijn
bamboefluit. Zo trok hij met zijn broer en zijn makkers door het
bloeiende bos. Te midden van het gegons en gesjilp, het geroekoekoe en
gesjirp, hoorde je de zoete tonen van de fluit van de Allerhoogste. Met
elke voetstap die hij al spelend zette, maakte hij Vrindāvana een
beetje heiliger.
Wanneer ze Krishna's fluit in de verte
hoorden, hadden de dorpsmeisjes het gevoel dat de Heer in hun hart zat.
Dan omhelsden ze hem in hun binnenste alsof hij van hen alleen was.
Daarbij keken ze elkaar aan en zeiden: 'Wat een geluk hebben we, dat we
in hetzelfde dorp wonen als Krishna en Balarāma! Zo kunnen we
altijd hun mooie ogen zien. Zo kunnen we ze altijd zien dansen met hun
vrienden. En zo kunnen we altijd hun verrukkelijke fluitspel horen.'
'Kijk, de pauwen op de Govardhana
springen in de rondte van het geluid. Terwijl de andere dieren
stokstijf naar de pauwen staan te staren. En kijk, in de zachte bruine
ogen van de reeėn glimmen tranen. En de koeien steken hun oren
omhoog. Het lijkt wel of ze met die oren de fluittonen uit de lucht
willen opvangen. Dan stromen die tonen door naar hun buik en veranderen
daarbinnen vast en zeker in melk voor hun kalfjes
'
'En zien jullie die grote wolk? Hij
zweeft als een parasol boven Krishna en de kudde mee. Zo hebben hij en
zijn vrienden geen last van de hitte, hoe fel de zon ook brandt. Die
wolk is vast en zeker net zo dol op Krishna als wij! En kijk eens
naar onze groene heuvel Govardhana. Hij trakteert Krishna en
Balarāma en de koeien eerbiedig op water, vruchten, gras en
geheime grotten! En kijk de bomen eens &endash; die beginnen te
beven wanneer Krishna fluitspelend langs komt, met dat koeientouw om
zijn donkere lijf en die pauwenveer in zijn zwarte haar. De stenen
beven met de bomen mee
'
Zo verliefd waren de meisjes op Krishna,
dat ze tot Devī begonnen te bidden. Moeder Devī is
eigenlijk de godin Yogamāyā, die tegelijk met Vishnu en
Ananta op aarde was neergedaald. 'Ach, Moeder Devī', smeekten de
meisjes. 'Zorgt u er alstublieft toch voor dat Krishna met mij wil
trouwen!'
Wanneer
ze
zich
's ochtends in de Yamunā hadden gebaad, kneedden ze van
rivierklei een beeldje van de grote godin. En daar zetten ze allerlei
offergaven voor neer: vruchten, rijst, bloemen, boterolielampjes. 'O
grote moeder', zeiden de meisjes. 'Geef ons toch alstublieft Nanda's
mooie zoon tot echtgenoot!' Een hele maand lang kneedden ze elke
ochtend na hun rivierbad zo'n beeldje van Moeder Devī. En met
dezelfde smeekbeden offerden ze haar vruchten en water.
Krishna had het natuurlijk in de gaten.
Hij woont in ieders hart. Zo weet hij precies wat ieder schepsel in het
heelal denkt en voelt en verlangt. Hij weet het van de olifant en de
papegaai. Hij weet het van de kakkerlak en de luis. Dus hij wist het
ook van de meisjes in Vrindāvana. En wat deed hij?
Wanneer de meisjes in de rivier gingen
baden, wasten ze allemaal tegelijk hun sari. Dat is een gekleurde lange
lap van dunne stof, die ze als een soort jurk om hun lichaam wikkelden.
De sari's legden ze na het wassen op de oever in de warme zon te
drogen. Intussen spetterden ze in hun blootje in het water.
Op een ochtend sloop Krishna door de
struiken naar de rivier. Snel als een aap pakte hij alle sari's bij
elkaar en klom ermee een boom in. Hoog op een tak bleef hij lachend
zitten. 'Hé daar, lieve meisjes van me!' riep hij. 'Zijn jullie
soms jullie sari kwijt? Kom maar halen hier! Kom maar één
voor één het water uit. Dan krijgen jullie van mij je
beloning voor al je offers aan Moeder Devī.'
De schelm wilde dus dat de meisjes
één voor één in hun blootje voor hem kwamen
staan. Nu mag een meisje of vrouw eigenlijk alleen bloot staan voor
haar mąn. Tegenwoordig is dat soms anders, maar duizenden jaren
is het in India altijd zo geweest. De meisjes begrepen dus: 'Als ik
bloot uit de rivier kom, ben ik Krishna's vrouw.' Dat hadden ze
natuurlijk de hele tijd gewild. Niets liever dan dat! Maar toch
aarzelden ze. Want normaal werd je pas iemands vrouw na een bruiloft.
En niet door poedelnaakt voor zijn ogen uit het water te komen. Ze
bleven tot aan hun hals in de Yamunā staan.
'Gooi onze sari's omlaag, jij mispunt!'
riepen ze. 'En ga uit de buurt met die grote ogen van je. Je weet heus
wel dat we verliefd op je zijn. Daar hoef je toch geen misbruik van te
maken? Ach, lieveling, je weet dat ons hart helemaal van jou is. Ga nu
weg alsjeblieft, of we zeggen het tegen je vader! Ga gauw, want we
beginnen het koud te krijgen. We beginnen al te klappertanden'.
Vanaf zijn boomtak sprak Krishna ze
vrolijk toe. 'Als jullie echt mijn vrouw willen zijn', zei hij, 'moeten
jullie doen wat ik zeg. Ik ben jullie heer en meester. Kom dus
één voor één naar me toe. Dan krijgen
jullie netjes je sari van me terug. En denk erom dat je heel lief naar
me lacht
' Hij nam de bont gekleurde sari's over zijn arm. Hun
aarzeling maakte hem blij. Wat waren de meisjes zuiver! Met een
verliefd lachje zei hij: 'Denken jullie dat de grote god Varuna het
goed vindt dat jullie bloot de rivier in zijn gegaan? Het is
zķjn water! Kom eruit. Hef je handen naar de hemel en vraag
Varuna om vergeving. Dąn krijgen jullie je sari terug.'
Dat was heel grappig wat Krishna zei. De
meisjes wisten niet dat hij God is en dat Varuna maar een klein
dienaartje van hem is. Ze dachten dat Varuna veel machtiger dan Krishna
was. Daardoor lieten ze zich door Krishna's woorden bang maken. Met hun
mooie ogen ten hemel en hun slanke armen opgeheven, kwamen ze de rivier
uit. Zo kon Krishna vrijuit naar hun blote velletje kijken, dat
glinsterde van de waterdruppels
O, wat waren de meisjes van
Vrindāvana mooi! Jawel: hun lģchaam was óók
mooi, maar het móóiste van de meisjes was hun zuiverheid.
Wat ze hun lieveling eigenlijk lieten zien was niet hun mooie lijfje,
maar de zuiverheid van hun hart.
Denk je dat Krishna speciaal in mooie
meisjes geļnteresseerd is? Hij vindt ąlles mooi, omdat
alles bij hem vandaan komt - en hij is de mooiste. Hij kan trouwens zo
veel mooie meisjes maken als hij maar wil. Maar wat hij nķet kan
maken is zuivere liefde voor hem. Wel heeft hij ons zo gemaakt dat we
hem kłnnen liefhebben. Als we dat niet willen, mogen we gaan en
staan waar we willen. Maar als we uit onszelf van Krishna houden, drukt
hij ons aan zijn hart, zoals de meisjes van Vrindāvana.
'Lieve schatten', zei Krishna tegen ze,
'op een dag zal ik jullie allemaal stijf omhelzen.' Met die belofte
liet hij ze gaan. Schoorvoetend en al maar naar hem omkijkend gingen de
meisjes terug naar het dorp.
Hou je je hart voor Krishna dicht,
Dan kan dat, want hij dwingt je niet.
Maar ópen je je hart voor hem,
Dan weet je čcht niet wat je ziet!
(Bron: S.B. 10.21 & 22)
Artist painting - Lord Krishna
stealing cloths of gopis:
Kailash Raj.
©exoticindiaart.com.
Used
with
permission.