13
|
|
|
De
Schepper Gefopt
|
|
|
Nu komt het mooiste verhaal van de wereld. Het gaat over
de wonderbaarlijke macht van God, die groter is dan de macht van
Brahmâ, de schepper. Veel mensen denken dat God geen persoon kan
zijn. Dat hij alleen een grote kracht is of een zee van licht. Maar in
India geloven veel mensen dat hij allebei is. Ze zeggen: 'God is
èn een persoon èn een zee van licht.' Krishna zegt dat
hij het hart van de lichtzee is. Zonder God is er geen licht, zou je
denken. En zonder licht is er geen God. Waarom geloven veel mensen dat
God geen persoon kan zijn? Ze zeggen: 'Een persoon is maar iets kleins.
En hij ziet er maar op één bepaalde manier uit … Terwijl
God juist gróót moet zijn. En er niet alleen maar op
één bepaalde manier kan uitzien. Want God is grenzeloos.'
Dat laatste is natuurlijk waar. En dit verhaal, dat we nu vertellen,
laat zien dat God juist als persoon grenzeloos is. Luister goed.
Nadat het slangenmonster Agha was gedood,
duurde het een jáár voordat de dorpelingen van de
geschiedenis hoorden. Hoe kon dat? Je zou toch denken dat de jongens
hun mond vol hadden over dat grote avontuur? We zullen het je uitleggen.
Toen Agha's ziel in Krishna's lichaam was
opgegaan, strooiden de goden bloemblaadjes omlaag. Ook Brahmâ de
schepper. Brahmâ was heel verwonderd. Hij vroeg zich af wie dat
koeherdertje Krishna eigenlijk was. Hij herinnerde zich niet dat hij
hem ooit geschapen had. Als die kleine onbekende jongen zo'n reusactige
slang kon doden, moest hij een bijzonder wezen zijn. Wie was die
Krishna precies?
We hebben al eerder verteld dat de
schepper vier hoofden bezit. Om alles in het heelal te scheppen heeft
hij zo veel verstand nodig dat één hoofd het niet
allemaal kan bevatten. Maar met al zijn hoofden begreep hij niet wie
Krishna was.
Brahmâ bedacht een plan om erachter
te komen. Hij wilde de macht van het herdertje op de proef stellen. Hij
wachtte tot Krishna en zijn vrienden aan de oever van de Yamunâ
waren gaan zitten om hun van huis meegenomen ontbijt op te eten. En
daar zaten de jongens allemaal om Krishna heen. Hij leek het hart van
een grote lotusbloem en zij leken de blaadjes. Het mooie was dat elke
jongen dacht dat Krishna alleen naar hèm keek en alleen met
hèm praatte. Hoewel ze in een kring om hem heen zaten, zag niet
één jongen Krishna's rug. Allemaal zagen ze alleen zijn
betoverend mooie gezicht. Daaraan alleen al kun je zien dat God een
heel bijzondere persoon is.
Opeens riep een van de herdertjes:
'Hé, jongens, waar zijn onze kalveren gebleven? Ik zie ze
nergens meer!' Verschrikt sprong iedereen overeind. Maar Krishna riep:
'Blijf zitten allemaal! Gaan jullie maar lekker eten. Ik zal de beesten
wel even opzoeken. Ik ben zo weer terug!' En met het rijstballetje dat
hij in zijn mond had willen stoppen nog in de hand, verdween God tussen
de geurende struiken. Hij wist waar de kalveren waren. Hij wist dat
Brahmâ ze had verstopt. Maar om de machtige schepper te laten
denken dat hij een gewoon mensenkind was, deed Krishna net of hij
ijverig liep te zoeken.
Terwijl Krishna dus zogenaamd naar de
kalveren zocht, ontvoerde Brahmâ achter zijn rug alle herdertjes.
Ook dàt wist de alwetende Krishna. Hij moest er een beetje om
lachen. Brahmâ probeerde hem te foppen, maar nu zou God eens
laten zien hoe hij de schepper foppen kon. Terwijl Brahmâ de
jongens verstopte, deed Krishna het grootste wonder van de wereld. Hij
veranderde zich in honderden herdertjes en vele duizenden kalveren. De
herdertjes en de kalveren zagen er precies zo uit als de jongens en de
beesten die Brahmâ had weggehaald. Ze hadden precies dezelfde
neuzen, ogen en kleren en dezelfde snuiten en staarten. Ze lachten en
babbelden precies hetzelfde en graasden en snoven precies hetzelfde.
Maar ze waren allemaal Krishna. Krishna zelf wandelde er als Krishna
achteraan.
De hele dag hoedde Krishna met deze
Krishna-vrienden deze Krishna-kalveren. Toen de zon begon onder te
gaan, kwam hij met alle vrienden en kalveren thuis in Vrindâvana.
Dacht je nu dat de vaders en moeders van de jongens vreemd opkeken? Of
dat de koeien de kalveren niet herkenden? Dat had je dan verkeerd
gedacht! De vaders en moeders omhelsden de jongens alsof het de
gewoonste zaak van de wereld was. Ze dachten echt dat het hun eigen
lieve zoons waren. Ze hadden alleen het gevoel dat ze ontzettend veel
meer van ze hielden dan anders. Ze hielden opeens evengoed van ze als
van Krishna. Dat vonden ze geweldig!
Een jaar speelde Krishna zo voor makkers
en kalveren. Elke dag trok hij met de hele meute naar het bos. En elke
avond kwam hij met de hele meute in een stofwolk weer het dorp
in. Daar omhelsden alle vaders en moeders hun Krishna-zoons weer en
likten alle koeien hun Krishna-kalveren.
Wie van de kleine Krishna hoort
Hoe hij de slang te grazen nam
En vlak daarna de schepper ook,
Die raakt voor hem in vuur en vlam.
(bron: S.B. 10.13 & 14)