10
|
|
|
De
Boterdief
|
|
|
Wanneer je boter wilt maken, moet je eerst een koe gaan
melken. Dan moet je van de melk de room afscheppen en in een karn doen.
Dat is een grote kruik met een dikke stok erin. Om het eind van de stok
dat uit de karn steekt wind je een touw. Daarvan neem je in elke hand
een uiteinde. Wanneer je die uiteinden heen en weer trekt, begint de
stok in de karn te draaien. Door dat gedraai en gekluts verandert de
room in boter. Makkelijk? Dat wel, maar ook vermoeiend hoor.
Op een dag stond moeder Yas'odâ
vrolijk te karnen. Ze zong er een liedje bij dat de mensen in het dorp
over Krishna zongen. Van het werken rolden de zweetdruppels over haar
mooie gezicht. Haar oorhangers en sieraden dansten. En de bloemen
vielen uit haar haar. Opeens stond kleine Krishna naast haar. Hij wilde
bij haar drinken. Met beide handjes pakte hij de karnstok en probeerde
hem stil te houden. Dat vond Yas'odâ zo leuk, dat ze haar jongen
gauw de borst gaf, die al druppelde. Maar even gauw als ze Krishna had
opgepakt, zette ze hem weer neer. Want ze zag dat de pap overkookte op
het vuur.
Zo gauw weer neergezet, terwijl hij nog
niets gedronken had … Krishna werd boos. Hij liep naar de karnpot en
sloeg hem aan diggelen. Hij graaide met zijn vingertjes in de boter en
propte zijn mondje vol. Toen moeder Yas'odâ terugkwam van het
vuur om Krishna weer de borst te geven, vond ze de gebroken karnpot.
Rondspeurend zag ze de kwajongen op een omgekeerd stampblok staan. Zo
kon hij bij een plank met kruiken. Uit een van de kruiken voerde hij
yoghurt aan een paar apen, die het huis waren binnen geslopen.
Yas'odâ pakte een stok. Niet om
Krishna ermee te slaan, maar om ermee te dreigen. Toen hij haar met de
stok zag zwaaien, schrok hij verschrikkelijk en sprong van het
stampblok. Denk je dat God ècht schrok? Als hij wilde, zou hij
ineens honderd armen kunnen hebben en met honderd stokken terugzwaaien!
Hij hoefde voor niemand bang te zijn … Waarom deed God dan
tòch alsof hij zo moest schrikken?
Krishna deed alsof hij schrok om
Yas'odâ te laten geloven dat hij een echte stoute jongen was. Dat
schrikken noemen we: het Spel van God. Ook het stelen van boter en
yoghurt, alsof hij vreselijk honger heeft, is Gods Spel. Want God hoeft
nooit te eten. Zijn lichaam is onsterfelijk. God speelt zijn Spel om
heel dicht bij de mensen te kunnen zijn. Hij houdt zielsveel van
iedereen. En hij wil ook graag dat iedereen zielsveel van hèm
houdt. Dat kunnen de mensen alleen wanneer hij één van
hen is. Of wanneer ze alleen maar dènken dat hij
één van hen is. Dan durven ze vrijuit met hem om te gaan
en van hem te houden en af en toe eens lekker boos op hem te zijn.
Zoals je boos kunt zijn op je beste vriend of vriendin, op wie je toch
nooit ècht boos kunt worden. Omdat je zo veel van ze houdt.
Stel je voor dat God niet in Gokula
woonde als het kleine ventje Krishna, maar als de grote Vishnu met zijn
vier armen. Dan zouden Nanda, Yas'odâ en de andere dorpelingen de
hele dag eerbiedig voor hem neerknielen. Ze zouden nauwelijks naar hem
durven opkijken. Ze zouden zich zo klein als mieren voelen. God is het
natuurlijk waard om aanbeden te worden. Hij is de Heer van het heelal.
Maar die verering kan hem niet zo veel schelen. Hij heeft de mensen
niet geschapen om door ze vereerd te worden, maar om door ze bemind te
worden. Hij hoopt dat ze hem liefhebben! Dan kan hij hun in ruil
zíjn liefde geven.
Dus
daarom komt hij op aarde als Krishna, die zó bij je op schoot
kan kruipen. Of die zulke gekke geluiden zit te maken dat je ontzettend
moet lachen. Of die een hap van je taartje wil. Toen Yas'odâ
dreigend haar stok naar hem ophief, holde Krishna weg. Zij erachteraan.
Hij was wel klein, maar vlug als water. Zij was groot, maar ze had
zware borsten en volle ronde heupen. Het was een toer om hem te pakken
te krijgen. Eigenlijk kan niemand God vangen. Je kunt hem alleen vangen
als hij het wil. En hij wil zich alleen laten vangen door iemand die
dol op hem is.
Toen Yas'odâ hem eindelijk beet
had, gooide ze de stok weg. 'Ik bind hem liever vast', dacht ze. 'Dan
kan hij geen gevaarlijke dingen meer doen.' Ze trok hem aan een armpje
mee om hem aan het stampblok vast te binden. Maar het touw waarmee ze
dat wou doen, was één vinger tekort. Ze knoopte er een
ander touw aan vast, maar ook daarna kwam ze één vinger
tekort. Ze bond alle stukken touw die ze vinden kon aan elkaar, maar
telkens kwam ze één vinger tekort … Dat was natuurlijk
ook Spel van God. Het was Krishna's geheime toverij.
Toen de Heer zijn lieve moeder zo zag
zwoegen om hem vast te binden, moest hij stilletjes lachen. Ze wilde
hem vastbinden om hem te beschermen, zag hij. Ze spande zich zo
verschrikkelijk in uit liefde voor hem. Dáárom zorgde hij
ervoor dat het laatste stuk touw dat ze aan de rest vastbond precies
lang genoeg was … Yas'odâ had God met haar liefde vastgebonden!
Dat zou zelfs Brahmâ, de machtige schepper, niet kunnen doen.
Zelfs Shiva, de grootste van alle goden, zou dat niet kunnen. Zo zie je
dat ware, diepe liefde voor God veel sterker is dan de grootste macht
van het heelal.
Het blok waaraan Krishna vastgebonden
was, werd gebruikt om rijst in te stampen. Het was een groot, log ding,
in de vorm van een zandloper. Krishna probeerde weg te kruipen. Maar
het touw om zijn middel trok strak. Het stampblok hield hem tegen. Let
nu òp wat er gebeurde … Hoe zwaar het blok ook was, Krishna
kroop ermee weg alsof het geen gewicht had. Hij sleepte het naar twee
hoge bomen toe die vlak naast elkaar op Nanda's erf stonden. Over die
bomen moeten we eerst wat vertellen.
Ze waren in hun vorige leven zoons van de
god Kuvera geweest. Maar ze hadden zich dom gedragen. Ze waren altijd
dronken en wilden steeds met een heleboel vrouwen tegelijk vrijen. Op
een dag zaten ze in hun blootje achter de godinnevrouwen aan, die in
een hemelrivier aan het baden waren. Ze waggelden op hun benen van de
drank. Terwijl ze zingend en lallend de blote vrouwen wilden pakken,
kwam net Nârada langs. De vrouwen verstopten zich haastig in de
struiken. Maar de zoons van Kuvera bleven lodderig staan.
Nârada - misschien weet je dat nog
- was de wijze leraar van de goden en een groot dienaar van Vishnu.
Toen Nârada de godenzoons zo zag, dacht hij: 'Die twee daar
hebben een lesje nodig. Kijk ze eens misbruik maken van hun hoge
afkomst. En kijk ze daar nu eens dom in hun blootje staan. Nou, ik
zàl ze dom in hun blootje laten staan. Als twee bomen. Op
het erf van vader Nanda … Maar na honderd godenjaren zal God zelf hen
daar komen verlossen.' En vóór de godenzoons het wisten,
waren ze in twee bomen veranderd. Op het erf van Nanda. Daar stonden ze
honderden mensenjaren voordat Krishna door Vasudeva naar het dorp werd
gebracht.
Toen Krishna de twee bomen zag, wist hij
dat het de
godenzoons waren. Want de woorden van de wijze Nârada waren hem
welbekend. God weet toch alles? Hij dacht: 'Nârada heeft beloofd
dat ik ze zal verlossen. Dan doe ik dat ook. Want de beloften van mijn
dienaars zal ik altijd vervullen.' Daarop kroop kleine Krishna met het
stampblok achter zich aan tussen de twee bomen door. Het blok bleef
tussen de stammen haken, maar Krishna trok en tròk … En daar
vielen de oude bomen donderend om.
Dadelijk kwamen er twee gouden gedaanten
uit te voorschijn. Dat waren natuurlijk de godenzoons. Ze waren hun
dronken kop voorgoed kwijt. Ze vouwden hun handen en dankten de Heer en
Meester van het heelal, die nog steeds als een stout jongetje aan het
blok zat vastgebonden. 'O God', stamelden ze. 'U bent de bron van alles
wat leeft. U bent Brahman, het Eeuwige Licht, waarin u uzelf verbergt.
En nu bent u hier neergedaald om alle wezens in het heelal te
verlossen. O Vishnu, zijn we nu vrij?'
Glimlachend zei de kleine Krishna: 'Kijk
maar eens goed naar me. Als jullie echt van me houden, zijn jullie
eeuwig vrij.' Daarop liepen de zoons van Kuvera drie keer eerbiedig om
het vastgebonden jongetje heen. Ze maakten de ene buiging na de andere.
'Nu mogen jullie gaan', zei Krishna. En heen zweefde het tweetal,
de godenhemel in.
Al doe je nog zo dom en vals,
Maar krijg je daarvan echt berouw
En buig je dan voor Krishna neer,
Dan buigt hij vrolijk neer voor jou.
(Bron: 10.9 & 10.10)
Artist painting - Unknown