Inhoud | Krishna in Vraja en Mathurâ | Krishna in Dvârakâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ | Over Hayes'var Das

Krishna voor Kinderen


Krishna Dvaipâyana Vyâsa

De Wonderbaarlijke Avonturen van
Krishna en Balarâma
Een bewerking voor de jeugd
van deze oeroude geschiedenis uit de Bhâgavata Purâna





           



             

10

De Boterdief


Wanneer je boter wilt maken, moet je eerst een koe gaan melken. Dan moet je van de melk de room afscheppen en in een karn doen. Dat is een grote kruik met een dikke stok erin. Om het eind van de stok dat uit de karn steekt wind je een touw. Daarvan neem je in elke hand een uiteinde. Wanneer je die uiteinden heen en weer trekt, begint de stok in de karn te draaien. Door dat gedraai en gekluts verandert de room in boter. Makkelijk? Dat wel, maar ook vermoeiend hoor.

Op een dag stond moeder Yas'odâ vrolijk te karnen. Ze zong er een liedje bij dat de mensen in het dorp over Krishna zongen. Van het werken rolden de zweetdruppels over haar mooie gezicht. Haar oorhangers en sieraden dansten. En de bloemen vielen uit haar haar. Opeens stond kleine Krishna naast haar. Hij wilde bij haar drinken. Met beide handjes pakte hij de karnstok en probeerde hem stil te houden. Dat vond Yas'odâ zo leuk, dat ze haar jongen gauw de borst gaf, die al druppelde. Maar even gauw als ze Krishna had opgepakt, zette ze hem weer neer. Want ze zag dat de pap overkookte op het vuur.

Zo gauw weer neergezet, terwijl hij nog niets gedronken had … Krishna werd boos. Hij liep naar de karnpot en sloeg hem aan diggelen. Hij graaide met zijn vingertjes in de boter en propte zijn mondje vol. Toen moeder Yas'odâ terugkwam van het vuur om Krishna weer de borst te geven, vond ze de gebroken karnpot. Rondspeurend zag ze de kwajongen op een omgekeerd stampblok staan. Zo kon hij bij een plank met kruiken. Uit een van de kruiken voerde hij yoghurt aan een paar apen, die het huis waren binnen geslopen.

Yas'odâ pakte een stok. Niet om Krishna ermee te slaan, maar om ermee te dreigen. Toen hij haar met de stok zag zwaaien, schrok hij verschrikkelijk en sprong van het stampblok. Denk je dat God ècht schrok? Als hij wilde, zou hij ineens honderd armen kunnen hebben en met honderd stokken terugzwaaien! Hij hoefde voor niemand bang te zijn …  Waarom deed God dan tòch alsof hij zo moest schrikken?

Krishna deed alsof hij schrok om Yas'odâ te laten geloven dat hij een echte stoute jongen was. Dat schrikken noemen we: het Spel van God. Ook het stelen van boter en yoghurt, alsof hij vreselijk honger heeft, is Gods Spel. Want God hoeft nooit te eten. Zijn lichaam is onsterfelijk. God speelt zijn Spel om heel dicht bij de mensen te kunnen zijn. Hij houdt zielsveel van iedereen. En hij wil ook graag dat iedereen zielsveel van hèm houdt. Dat kunnen de mensen alleen wanneer hij één van hen is. Of wanneer ze alleen maar dènken dat hij één van hen is. Dan durven ze vrijuit met hem om te gaan en van hem te houden en af en toe eens lekker boos op hem te zijn. Zoals je boos kunt zijn op je beste vriend of vriendin, op wie je toch nooit ècht boos kunt worden. Omdat je zo veel van ze houdt.

Stel je voor dat God niet in Gokula woonde als het kleine ventje Krishna, maar als de grote Vishnu met zijn vier armen. Dan zouden Nanda, Yas'odâ en de andere dorpelingen de hele dag eerbiedig voor hem neerknielen. Ze zouden nauwelijks naar hem durven opkijken. Ze zouden zich zo klein als mieren voelen. God is het natuurlijk waard om aanbeden te worden. Hij is de Heer van het heelal. Maar die verering kan hem niet zo veel schelen. Hij heeft de mensen niet geschapen om door ze vereerd te worden, maar om door ze bemind te worden. Hij hoopt dat ze hem liefhebben! Dan kan hij hun in ruil zíjn liefde geven.

Dus daarom komt hij op aarde als Krishna, die zó bij je op schoot kan kruipen. Of die zulke gekke geluiden zit te maken dat je ontzettend moet lachen. Of die een hap van je taartje wil. Toen Yas'odâ dreigend haar stok naar hem ophief, holde Krishna weg. Zij erachteraan. Hij was wel klein, maar vlug als water. Zij was groot, maar ze had zware borsten en volle ronde heupen. Het was een toer om hem te pakken te krijgen. Eigenlijk kan niemand God vangen. Je kunt hem alleen vangen als hij het wil. En hij wil zich alleen laten vangen door iemand die dol op hem is.

Toen Yas'odâ hem eindelijk beet had, gooide ze de stok weg. 'Ik bind hem liever vast', dacht ze. 'Dan kan hij geen gevaarlijke dingen meer doen.' Ze trok hem aan een armpje mee om hem aan het stampblok vast te binden. Maar het touw waarmee ze dat wou doen, was één vinger tekort. Ze knoopte er een ander touw aan vast, maar ook daarna kwam ze één vinger tekort. Ze bond alle stukken touw die ze vinden kon aan elkaar, maar telkens kwam ze één vinger tekort … Dat was natuurlijk ook Spel van God. Het was Krishna's geheime toverij.

Toen de Heer zijn lieve moeder zo zag zwoegen om hem vast te binden, moest hij stilletjes lachen. Ze wilde hem vastbinden om hem te beschermen, zag hij. Ze spande zich zo verschrikkelijk in uit liefde voor hem. Dáárom zorgde hij ervoor dat het laatste stuk touw dat ze aan de rest vastbond precies lang genoeg was … Yas'odâ had God met haar liefde vastgebonden! Dat zou zelfs Brahmâ, de machtige schepper, niet kunnen doen. Zelfs Shiva, de grootste van alle goden, zou dat niet kunnen. Zo zie je dat ware, diepe liefde voor God veel sterker is dan de grootste macht van het heelal.

Het blok waaraan Krishna vastgebonden was, werd gebruikt om rijst in te stampen. Het was een groot, log ding, in de vorm van een zandloper. Krishna probeerde weg te kruipen. Maar het touw om zijn middel trok strak. Het stampblok hield hem tegen. Let nu òp wat er gebeurde … Hoe zwaar het blok ook was, Krishna kroop ermee weg alsof het geen gewicht had. Hij sleepte het naar twee hoge bomen toe die vlak naast elkaar op Nanda's erf stonden. Over die bomen moeten we eerst wat vertellen.

Ze waren in hun vorige leven zoons van de god Kuvera geweest. Maar ze hadden zich dom gedragen. Ze waren altijd dronken en wilden steeds met een heleboel vrouwen tegelijk vrijen. Op een dag zaten ze in hun blootje achter de godinnevrouwen aan, die in een hemelrivier aan het baden waren. Ze waggelden op hun benen van de drank. Terwijl ze zingend en lallend de blote vrouwen wilden pakken, kwam net Nârada langs. De vrouwen verstopten zich haastig in de struiken. Maar de zoons van Kuvera bleven lodderig staan.

Nârada - misschien weet je dat nog - was de wijze leraar van de goden en een groot dienaar van Vishnu. Toen Nârada de godenzoons zo zag, dacht hij: 'Die twee daar hebben een lesje nodig. Kijk ze eens misbruik maken van hun hoge afkomst. En kijk ze daar nu eens dom in hun blootje staan. Nou, ik zàl ze dom in hun blootje laten staan. Als twee bomen.  Op het erf van vader Nanda … Maar na honderd godenjaren zal God zelf hen daar komen verlossen.' En vóór de godenzoons het wisten, waren ze in twee bomen veranderd. Op het erf van Nanda. Daar stonden ze honderden mensenjaren voordat Krishna door Vasudeva naar het dorp werd gebracht.

Toen Krishna de twee bomen zag, wist hij dat het de godenzoons waren. Want de woorden van de wijze Nârada waren hem welbekend. God weet toch alles? Hij dacht: 'Nârada heeft beloofd dat ik ze zal verlossen. Dan doe ik dat ook. Want de beloften van mijn dienaars zal ik altijd vervullen.' Daarop kroop kleine Krishna met het stampblok achter zich aan tussen de twee bomen door. Het blok bleef tussen de stammen haken, maar Krishna trok en tròk … En daar vielen de oude bomen donderend om.

Dadelijk kwamen er twee gouden gedaanten uit te voorschijn. Dat waren natuurlijk de godenzoons. Ze waren hun dronken kop voorgoed kwijt. Ze vouwden hun handen en dankten de Heer en Meester van het heelal, die nog steeds als een stout jongetje aan het blok zat vastgebonden. 'O God', stamelden ze. 'U bent de bron van alles wat leeft. U bent Brahman, het Eeuwige Licht, waarin u uzelf verbergt. En nu bent u hier neergedaald om alle wezens in het heelal te verlossen. O Vishnu, zijn we nu vrij?'

Glimlachend zei de kleine Krishna: 'Kijk maar eens goed naar me. Als jullie echt van me houden, zijn jullie eeuwig vrij.' Daarop liepen de zoons van Kuvera drie keer eerbiedig om het vastgebonden jongetje heen. Ze maakten de ene buiging na de andere. 'Nu mogen jullie gaan',  zei Krishna. En heen zweefde het tweetal, de godenhemel in.

Al doe je nog zo dom en vals,
Maar krijg je daarvan echt berouw
En buig je dan voor Krishna neer,
Dan buigt hij vrolijk neer voor jou.

(Bron: 10.9 & 10.10)
Artist painting - Unknown


       


                             




  Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Zoeken