|
S'RI
KRISHNA DVAIPÂYANA
VYÂSA
|

|
BHAGAVAD GÎTÂ
|

|
Integrale
vertaling naar het oorspronkelijk Sanskrit met
enige contextuele uitleg
door
Hendrik van Teylingen

|
INLEIDING
Eer aan S'rî Sarasvatî
Devî, Moeder van het Sanskrit en de Vedische
kennis, eer aan de grootste aller wijzen S'rî
Krishna Dvaipâyana Vyâsa, die de
Bhagavad-gîtâ dicteerde aan S'rî
Ganes'a, aan wie ook eer, omdat hij de geest van een
oprecht aspirant verlost van onbegrip.
In de Thora spreekt de Allerhoogste
via Mozes en de profeten; in het Evangelie via Jezus en
de apostelen; in de Koran via Mohammed. In de
Bhagavad-gîtâ echter, het Lied van de
Alvervulde, wordt Hij geacht in Eigen Persoon te spreken.
Dat maakt de Gîtâ in principe tot de
gewichtigste theïstische openbaringstekst waarover
de mensheid beschikt.
Met haar lengte van slechts
zevenhonderd verzen is de Gîtâ onder de
heilige boeken van de wereld een dwerg; maar in het
bereik en de diepte van haar onderricht en in haar
klaarheid en consistentie torent ze op eenzame hoogte. De
Gîtâ is allerminst slechts een handleiding
tot zelfverlossing en ook niet alleen een aansporing tot
het dienen en eren van een onnaspeurlijke God. Ze is
vooral een boek van kennis - gedegen kennis - over
lichaam en ziel, de natuur en haar leibanden, bindend en
verlossend handelen, reïncarnatie, de tijd, Gods
Eeuwig Licht (Brahman), de Opperziel
(Paramâtmâ), de Hoogste Persoon
(Bhagavân) en het onvergankelijk pad van
liefdevolle toewijding, bhakti, dat naar haar oordeel de
andere paden van levensverheffing te boven
gaat.
Er bestaan enkele duizenden
vertalingen van de Bhagavad-gîtâ in de
wereld, waarvan enkele honderden in het Engels en enkele
tientallen in het Nederlands, van onder meer 'Het
Heilandslied' (1912), van de koloniale leraar Javaans D.
van Hinloopen Labberton, tot 'De
Bhagavad-gîtâ zoals ze is' van mijn vereerde
diksha-guru, Om Vishnupâda S'rî S'rîmad
A.C. Bhaktivedânta Svâmî (1896-1977).
De meeste van deze vertalingen zijn op het belangrijkste
punt eendrachtig onbetrouwbaar. Dat punt is de identiteit
van Krishna, de Gîtâ-Leraar, in Wie ze niet
meer dan een boodschapper van het Licht willen
zien.
Zoals gezegd: volgens de tekst van
de Bhagavad-gîtâ zelf spreekt God in
Hoogsteigen Persoon. Hij zegt 'Ik', 'Mij', 'Mijn'.
Nergens zegt Hij dat dit 'Ik', 'Mij', 'Mijn' moet worden
opgevat alsof de Grote Stilte van Licht en Vrede,
Brahman, Zich via Zijn mond op persoonlijke wijze kenbaar
maakt aan de gewone mens die de Gîtâ
aanhoort. Dat God Zelf door zo onwaarschijnlijk veel
Gîtâ-'vertalers' wordt verkleind tot
menselijke spreekbuis van Brahman is extra wonderlijk,
omdat Hij duidelijk zegt dat Brahman aan Hem
ondergeschikt is: Hij schráágt Het zelfs
(14.27). Bovendien noemt Hij degenen die Hem aanzien voor
een mens, door wie het onzienlijke Brahman Zich
manifesteert, 'onverlicht' (7.24). Voorts openbaart Hij
binnen het bestek van Zijn mansgrote Mensengedaante,
zoals het elfde hoofdstuk beschrijft, de hele kosmos met
alle wezens die erin wonen als zijnde onderworpen aan
Zijn onvermurwbaar doormalende tijd. Ook manifesteert Hij
een vierarmige Godsgedaante, iets waartoe geen mens in
staat is (11.46 en 50). En Hij verklaart uitdrukkelijk
(15.19): 'Wie Mij aldus vrij van begoocheling kent als de
Hoogste Persoon, o telg van Bharata, bezit volkomen
kennis en vereert Me met heel zijn wezen.'
Ook de Namen waarmee Hij wordt
aangesproken liegen er niet om, zoals: Krishna, Hij die
iedereen tot Zich aantrekt; Acyuta, Onfeilbare;
Bhagavân, Alvervulde; Devadeva, God der goden;
Purushottama, Hoogste Persoon; Âdideva, Oergod;
Shâsvata Purusha Divya, Onvergankelijke
Godspersoon; Pavitra Parama, Hoogste Louteraar;
Anantarûpa, Hij wiens Gedaanten oneindig zijn; Aja,
Ontstaanloze; Vishnu, Algrote; Aprameya,
Onmetelijke.
Het is dus meer dan gewettigd te
vragen waarom zo onwaarschijnlijk veel
Gîtâ-vertalers de Spreker van de
Gîtâ, de alvervulde Krishna, eensgezind als
het ware onschadelijk proberen te maken. Een antwoord op
deze vraag wordt gevonden in aanverwante Vedische
teksten, de Purâna's.
Hoewel Krishna door middel van de
openbaring van Zijn Gîtâ voor ieder die ervan
weten wil Zijn alverheven positie aangeeft, stelt Hij
tegelijk ook uit eigen wil de mensheid in de gelegenheid
zich niets van Hem aan te trekken. Want slechts enkele
duizenden jaren na Zijn Gîtâ-openbaring - dus
na slechts een sekonde in de eeuwigheid - gaf Hij als
Vishnu aan S'iva, de vernietiger, opdracht om als
brahmaan op aarde neer te dalen en er een dwaalleer te
verkondigen, die de Hoogste Godspersoon als illusie -
mâyâ - zou beschrijven. Volgens het Padma
Purâna zei Hij tot S'iva:
Verzin een eigen
levensleer
en keer de mensheid van Mij af
doordat je Mij voor haar verhult
en zij niets méér kent dan de
stof.
En volgens hetzelfde Purâna
zei S'iva tot Devî, zijn gemalin:
De valse tekst der
mâyâ-leer,
Verkapt boeddhisme wel genoemd,
Breng ik in Kali aan de man,
Devî, als een brahmaan vermond.
Kali is de huidige era van leugen
en twist. Het is de laatste van een reeks van vier
kosmische era's - Satya, Tretâ, Dvâpara en
Kali - die elkaar in een eindeloze kringloop opvolgen en
waarbij de zuiverheid van Satya, via een geleidelijk
verval in de twee tussenliggende era's, ten onder gaat in
de duisternis van Kali; waarna - over 427.000 jaar van
hier - er weer een stralend Satya aanbreekt. Deze
kosmische era's moeten hun loop hebben om aan de zielen
die van wedergeboorte tot wedergeboorte door het
universum dolen diverse bestaanssferen te verlenen, al
naar gelang hun staat van materiële gebondenheid. De
Gîtâ spreekt hier verder niet over, maar het
omvangrijke Bhâgavata Purâna, dat het Spel
van Krishna beschrijft, doet dat
gedetailleerd.
De verschillende era's nu moeten
elk op eigen wijze op gang worden gebracht. Met 'ons'
Kali is dat blijkens het Padma Purâna (en ook het
S'iva Purâna) dus kennelijk gebeurd door mensen die
niet van God als Hoogste Persoon willen weten aan een
filosofie te helpen waardoor ze Hem zó kunnen
vergeten.
Volgens orthodoxe
Gîtâ-duiders verscheen S'iva in het huidige
Kali als de brahmaan Shankara (780-820 n. Chr.), die erin
slaagde een Gîtâ-commentaar te schrijven
waarin van Krishna niet veel meer overblijft dan een
alwetende held van vlees en bloed. Het zijn alleen
fervente Godzoekers die door S'iva's volgzame
Gîtâ-bedrog kunnen heenkijken. Via het
vertroebelend medium van S'iva/Shankara toetst
Vishnu/Krishna aldus de spirituele ernst van de
Godzoeker. Accepteert een aspirant Shankara's commentaar
als waarheid, omdat hij er om hem moverende redenen niet
voor voelt verder te kijken, dan verdrinkt hij in Kali en
krijgt pas lang nadien weer een kans om tot de Alvervulde
te naderen; begrijpt hij echter dat Shankara's commentaar
bedrog is, dan respecteert hij Shankara als Vishnu's
devote waarheidsmanipulator en verheerlijkt Krishna als
Heer van al, de Hoogste Godspersoon.
Omdat menige lezer van de
onderhavige tekst bij zijn lezing van 'toonaangevende'
sankaritische Gîtâ-versies heel andere
versvertalingen zal zijn tegengekomen, zal ik hier en
daar vanuit het Sanskrit en/of de context de onjuistheid
ervan proberen aan te tonen (maar wel steeds tussen
haakjes, teneinde de positieve, directe uitleg zo min
mogelijk te hinderen). De belangrijkste raad die ik de
lezer wil geven is Krishna's 'Ik', 'Mij', 'Mijn'
consequent op Hem persoonlijk te betrekken. Alleen dan
zal hij de Gîtâ kunnen zien als een
transparante éénheid van onderricht en
alleen dan zal de Gîtâ hem haar
'majesteitelijk geheim' kunnen openbaren.
De enige 'personalistische'
Gîtâ-vertalingen in het Nederlands zijn de
reeds genoemde van A.C. Bhaktivedânta
Svâmî, 'De Bhagavad-gîtâ zoals ze
is' (1976, Bhaktivedanta Book Trust, Amsterdam), een
herdichting van mijn hand, 'Het Lied van de Alvervulde'
(1983, Mirananda, Den Haag), alsook een in eigen beheer
uitgegeven dubbelvertaling (1993, Ganges, Amsterdam),
zowel in proza als in versvorm, waarvan het proza de
basis vormt van de híer gegeven vertaling. De
versie van Bhaktivedânta Svâmî, hier en
daar kwistig interpolerend, met een stroom van Sanskrit
en een zee van commentaar, heeft mij de ogen geopend voor
de werkelijkheid van Krishna als God in Eigen
Persoon.
Er is mijns inziens naast zijn
imposante uitgave ruimte voor een personalistische
Gîtâ-versie als deze hier met slechts een
snufje Sanskrit, die zo direct mogelijk de
oorspronkelijke tekst volgt, vergezeld van een commentaar
dat zich beperkt tot een zo bondig mogelijke uitleg, en
wel alleen bij die verzen die anders zouden kunnen worden
misverstaan of door een westerling onvoldoende
begrepen.
Naast de Gîtâ-vertaling
van Bhaktivedânta Svâmî is er een
Engelse vertaling uit dezelfde personalistische bron,
waarin de interpretatie bloemrijk met de versvertalingen
vervlochten is: 'The Hidden Treasure of the Sweet
Absolute' (1985, Sri Chaitanya Saraswat Math, Nabadwip).
Het is een uitgave van het hoogste theïstische
niveau ter verdieping van het inzicht van reeds
overtuigde Gîtâ-lezers. Deze wondermooie
bewerking is mijns inziens voor zó weinig
potentiële Gîtâ-lezers in ons taalgebied
zonder nadere uitleg begrijpelijk dat ze helaas wel niet
in het Nederlands zal kunnen verschijnen. Ik wil de
auteur, die mijn sikshâ-guru werd, Om
Vishnupâda 108 Shrî Shrîmad Bhakti
Rakshaka Shrîdhara Deva Gosvâmî
(1895-1988), eren door deze inleiding te sieren met
enkele vertaalde passages uit de zijne.
'Men kent Shrî
Gîtâ veelal als een uitmuntende verhandeling
over de wetenschap van de religie. De taal van Shrî
Gîtâ is simpel en aangenaam; haar sfeer is
ernstig, diep en wezenlijk; haar denken is bondig, klaar
en onpartijdig; en haar logica is gezond en
vanzelfsprekend. Proloog, epiloog, uiteenzetting,
overzicht, analyse, synthese en presentatie van
Shrî Gîtâ zijn ongekend en van een
ultieme bekoring. Shrî Gîtâ helpt de
luiaard overeind, geeft de lafaard moed, schenkt de
vertwijfelde hoop en verkwikt de stervende. Shrî
Gîtâ verenigt en schraagt alle partijen - of
het nu revolutionairen zijn of occultisten, optimisten,
wereldverzakers, zelfverlossers of volkomen
theïsten. Van de allergrofste atheïstische
visie tot het hoogstverheven heilige inzicht worden de
essentiële concepten van alle categorieën van
denkers klaar en kloek op een rij gezet. De zelfzuchtig
strevende, de geleerde, de yogî en de toegewijde
dienaar van de Heer vinden in Shrî Gîtâ
een allesomvattende en verhelderende uiteenzetting van de
essentie van hun diverse denkwijzen - en daarom wordt dit
boek door allen diep gerespecteerd. (
)
'Binnen het bestek van Shrî
Gîtâ zien we dat bewustzijnsloutering door
kennisontwikkeling ontspruit aan onzelfzuchtige opvolging
van schriftuurlijke aanwijzingen met zelfkennis tot
gevolg - absolute zijnsdoorschouwing of goddelijk
inzicht. In volle wasdom stijgt dit zuivere, onbevlekte
bewustzijn ten top in het nastreven van liefdedienst in
zuivere staat van kennis in de goddelijke
extasedimensie.
'In haar kennisanalyse van de
relatie met God - sambandha - openbaart Shrî
Gîtâ dat de diepste kern van de Waarheid een
Bovenzinnelijke Albewuste Persoon is. In haar analyse van
het Hoogste Doel - prayojana - noemt ze als volmaakte
verworvenheid de inspiratie van zuivere liefde bij het
onderzoek inzake de Hoogste Absolute Werkelijkheid. En in
haar analyse van de methode van het bereiken van het
gewenste doel - abhidheya - beschrijft ze als eerste fase
het offeren van al onze daden aan de Opperheer; als
volgende het ontwikkelen van zelfkennis, die toeneemt met
het toenemen van de Godsrealisatie; en ten slotte het
prijsgeven van alle andere ondernemingen ten gunste van
volkomen overgave aan de Opperheer, Shrî Krishna.
Met andere woorden: door onze toevlucht te zoeken in
zuiver, ongerept geloof raken we verankerd in onze
volmaakte goddelijke identiteit en verbinden we ons in
goddelijke liefdedienst aan de Heer - het einddoel van
alle devotionele inspanningen.'
Mijn leraren, A.C. Bhaktivedanta
Svâmî en Svâmî B.R.
Shrîdhara alsook mijn vereerde huidige
sikshâ-guru Om Vishnupâda 108 Shrî
Shrîmad Bhaktivedânta Nârâyana
Gosvâmî, vertegenwoordigen de geestelijke
traditie van Shrî Caitanya Mahâprabhu
(1486-1534). Shrî Caitanya, zo geloven zij en hun
discipel met hen, is Krishna Zelf, die zeven eeuwen na
Shankara's optreden, uit mededogen met de ware Godzoeker,
opnieuw in de materiële dimensie verscheen om nog
eenmaal de zuivere Gîtâ-leer te verkondigen.
Voor deze mijn leraren en Shrî Caitanya buig ik me
neer met de bede dat ze op de hier aangeboden vertaling,
ongeacht haar onvolkomenheden, hun zegen willen laten
rusten.
Ik val hen als een stok
ten voet,
mijn Guru's, die mijn ware zicht,
verduisterd door onwetendheid,
bevrijdden door hun kennislicht.
De Hoogst Genaderijke
eer!
Weids strooit Hij Krishna's Liefde uit:
Krishna Caitanya, Krishna Zelf,
met stralende lichtgouden huid.
Op de 5219-de
verjaardag van
Krishna's nederdaling op aarde
De vertaler,
Shrî Caitanya Gemeenschap,
Amsterdam
Uitgegeven bij:
Altamira-Becht,
Haarlem, 2000
ISBN 90-6963-448-1 / NUGI 613
Publikaties
rond de Bhagavad-Gîtâ van de hand van
de vertaler:
'Het Lied van de Alvervulde'
(herdichting van de Bhagavad-gîtâ, 1983,
Mirananda, Den Haag).
'Het Spel van Krishna in Vraja
en Mathurâ' en 'Het Spel van Krishna in
Dvârakâ' (herdichting in vierduizend
verzen van Vyâsa's Krishna-geschiedenis in het
Bhâgavata Purâna, resp. 1990 en 1992,
Altamira, Heemstede).
'De verschijning van de godin
Saràsvati in Hellevoet' (roman, 1995, De
Bezige Bij, Amsterdam).
'De grote verschuiving van de
aardas in 1998' (roman, 1996, idem).
'Dronken olifanten' (roman,
1998, idem).
'Uddhava-gîtâ'
(herdichting van Krishna's leergesprek met S'rî
Uddhava in het Bhâgavata Purâna, 1998,
Mirananda, Den Haag).
'Wat reïncarneert er
precies en hoe en waarom?' (bijdrage aan 'Karma,
reïncarnatie en de roep om zingeving', 1997, Kok
Agora, Kampen, in samenwerking met Civis
Mundi).
Artikelen en veertiendaagse column
op de religie-pagina van Trouw.
De auteur is op 25
dec 1998 overleden.