Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayes'var Das | Krishna in Vraja en Mathurâ | Krishna in Dvârakâ | Uddhava Gîtâ

Bhagavad Gîtâ

 

Krishna Dvaipâyana Vyâsa

De Bhagavad-gîtâ


Zoals begrepen door S'rî Hayes'var das





 








S'RI KRISHNA DVAIPÂYANA VYÂSA


BHAGAVAD GÎTÂ


Integrale vertaling naar het oorspronkelijk Sanskrit met enige contextuele uitleg

door Hendrik van Teylingen

 

 

Inhoudsopgave

Inleiding

Hoofdstuk Een: De aanschouwing van de legers

Hoofdstuk Twee: Verbinding door Onderscheid

Hoofdstuk Drie: Verbinding door Handelen

Hoofdstuk Vier: Verbinding door Kennis

Hoofdstuk Vijf: Verbinding door Verzaking van het Handelen

Hoofdstuk Zes: Verbinding door Meditatie

Hoofdstuk Zeven: Verbinding door Kennisverwerkelijking

Hoofdstuk Acht: Verbinding door Ingaan tot Brahman

Hoofdstuk Negen: Verbinding door het Majesteitelijk Geheim

Hoofdstuk Tien: Verbinding door de Overvloed van de Alvervulde

Hoofdstuk Elf: Verbinding door Aanschouwing van de Kosmische Gedaante

Hoofdstuk Twaalf: Verbinding door Toegewijde Dienst

Hoofdstuk Dertien: Verbinding door Onderscheid van Natuur en Wezen

Hoofdstuk Veertien: Verbinding door Onderscheid van de Drie Leibanden

Hoofdstuk Vijftien: Verbinding door de Hoogste Persoon

Hoofdstuk Zestien: Verbinding door Onderscheid van het Lot van Goddelijken en Ongoddelijken

Hoofdstuk Zeventien: Verbinding door Onderscheid van de Drie Vormen van Geloof

Hoofdstuk Achttien: Verbinding door Verlossing



Publikaties rond de Bhagavad-Gîtâ van de hand van de vertaler

 

INLEIDING

Eer aan S'rî Sarasvatî Devî, Moeder van het Sanskrit en de Vedische  kennis, eer aan de grootste aller wijzen S'rî Krishna Dvaipâyana Vyâsa, die de Bhagavad-gîtâ dicteerde aan S'rî Ganes'a, aan wie ook eer, omdat hij de geest van een oprecht aspirant verlost van onbegrip.

In de Thora spreekt de Allerhoogste via Mozes en de profeten; in het Evangelie via Jezus en de apostelen; in de Koran via Mohammed. In de Bhagavad-gîtâ echter, het Lied van de Alvervulde, wordt Hij geacht in Eigen Persoon te spreken. Dat maakt de Gîtâ in principe tot de gewichtigste theïstische openbaringstekst waarover de mensheid beschikt.

Met haar lengte van slechts zevenhonderd verzen is de Gîtâ onder de heilige boeken van de wereld een dwerg; maar in het bereik en de diepte van haar onderricht en in haar klaarheid en consistentie torent ze op eenzame hoogte. De Gîtâ is allerminst slechts een handleiding tot zelfverlossing en ook niet alleen een aansporing tot het dienen en eren van een onnaspeurlijke God. Ze is vooral een boek van kennis - gedegen kennis - over lichaam en ziel, de natuur en haar leibanden, bindend en verlossend handelen, reïncarnatie, de tijd, Gods Eeuwig Licht (Brahman), de Opperziel (Paramâtmâ), de Hoogste Persoon (Bhagavân) en het onvergankelijk pad van liefdevolle toewijding, bhakti, dat naar haar oordeel de andere paden van levensverheffing te boven gaat.

Er bestaan enkele duizenden vertalingen van de Bhagavad-gîtâ in de wereld, waarvan enkele honderden in het Engels en enkele tientallen in het Nederlands, van onder meer 'Het Heilandslied' (1912), van de koloniale leraar Javaans D. van Hinloopen Labberton, tot 'De Bhagavad-gîtâ zoals ze is' van mijn vereerde diksha-guru, Om Vishnupâda S'rî S'rîmad A.C. Bhaktivedânta Svâmî (1896-1977). De meeste van deze vertalingen zijn op het belangrijkste punt eendrachtig onbetrouwbaar. Dat punt is de identiteit van Krishna, de Gîtâ-Leraar, in Wie ze niet meer dan een boodschapper van het Licht willen zien.

Zoals gezegd: volgens de tekst van de Bhagavad-gîtâ zelf spreekt God in Hoogsteigen Persoon. Hij zegt 'Ik', 'Mij', 'Mijn'. Nergens zegt Hij dat dit 'Ik', 'Mij', 'Mijn' moet worden opgevat alsof de Grote Stilte van Licht en Vrede, Brahman, Zich via Zijn mond op persoonlijke wijze kenbaar maakt aan de gewone mens die de Gîtâ aanhoort. Dat God Zelf door zo onwaarschijnlijk veel Gîtâ-'vertalers' wordt verkleind tot menselijke spreekbuis van Brahman is extra wonderlijk, omdat Hij duidelijk zegt dat Brahman aan Hem ondergeschikt is: Hij schráágt Het zelfs (14.27). Bovendien noemt Hij degenen die Hem aanzien voor een mens, door wie het onzienlijke Brahman Zich manifesteert, 'onverlicht' (7.24). Voorts openbaart Hij binnen het bestek van Zijn mansgrote Mensengedaante, zoals het elfde hoofdstuk beschrijft, de hele kosmos met alle wezens die erin wonen als zijnde onderworpen aan Zijn onvermurwbaar doormalende tijd. Ook manifesteert Hij een vierarmige Godsgedaante, iets waartoe geen mens in staat is (11.46 en 50). En Hij verklaart uitdrukkelijk (15.19): 'Wie Mij aldus vrij van begoocheling kent als de Hoogste Persoon, o telg van Bharata, bezit volkomen kennis en vereert Me met heel zijn wezen.'

Ook de Namen waarmee Hij wordt aangesproken liegen er niet om, zoals: Krishna, Hij die iedereen tot Zich aantrekt; Acyuta, Onfeilbare; Bhagavân, Alvervulde; Devadeva, God der goden; Purushottama, Hoogste Persoon; Âdideva, Oergod; Shâsvata Purusha Divya, Onvergankelijke Godspersoon; Pavitra Parama, Hoogste Louteraar; Anantarûpa, Hij wiens Gedaanten oneindig zijn; Aja, Ontstaanloze; Vishnu, Algrote; Aprameya, Onmetelijke.

Het is dus meer dan gewettigd te vragen waarom zo onwaarschijnlijk veel Gîtâ-vertalers de Spreker van de Gîtâ, de alvervulde Krishna, eensgezind als het ware onschadelijk proberen te maken. Een antwoord op deze vraag wordt gevonden in aanverwante Vedische teksten, de Purâna's.

Hoewel Krishna door middel van de openbaring van Zijn Gîtâ voor ieder die ervan weten wil Zijn alverheven positie aangeeft, stelt Hij tegelijk ook uit eigen wil de mensheid in de gelegenheid zich niets van Hem aan te trekken. Want slechts enkele duizenden jaren na Zijn Gîtâ-openbaring - dus na slechts een sekonde in de eeuwigheid - gaf Hij als Vishnu aan S'iva, de vernietiger, opdracht om als brahmaan op aarde neer te dalen en er een dwaalleer te verkondigen, die de Hoogste Godspersoon als illusie - mâyâ - zou beschrijven. Volgens het Padma Purâna zei Hij tot S'iva:

Verzin een eigen levensleer
en keer de mensheid van Mij af
doordat je Mij voor haar verhult
en zij niets méér kent dan de stof.

En volgens hetzelfde Purâna zei S'iva tot Devî, zijn gemalin:

De valse tekst der mâyâ-leer,
Verkapt boeddhisme wel genoemd,
Breng ik in Kali aan de man,
Devî, als een brahmaan vermond.

Kali is de huidige era van leugen en twist. Het is de laatste van een reeks van vier kosmische era's - Satya, Tretâ, Dvâpara en Kali - die elkaar in een eindeloze kringloop opvolgen en waarbij de zuiverheid van Satya, via een geleidelijk verval in de twee tussenliggende era's, ten onder gaat in de duisternis van Kali; waarna - over 427.000 jaar van hier - er weer een stralend Satya aanbreekt. Deze kosmische era's moeten hun loop hebben om aan de zielen die van wedergeboorte tot wedergeboorte door het universum dolen diverse bestaanssferen te verlenen, al naar gelang hun staat van materiële gebondenheid. De Gîtâ spreekt hier verder niet over, maar het omvangrijke Bhâgavata Purâna, dat het Spel van Krishna beschrijft, doet dat gedetailleerd.

De verschillende era's nu moeten elk op eigen wijze op gang worden gebracht. Met 'ons' Kali is dat blijkens het Padma Purâna (en ook het S'iva Purâna) dus kennelijk gebeurd door mensen die niet van God als Hoogste Persoon willen weten aan een filosofie te helpen waardoor ze Hem zó kunnen vergeten.

Volgens orthodoxe Gîtâ-duiders verscheen S'iva in het huidige Kali als de brahmaan Shankara (780-820 n. Chr.), die erin slaagde een Gîtâ-commentaar te schrijven waarin van Krishna niet veel meer overblijft dan een alwetende held van vlees en bloed. Het zijn alleen fervente Godzoekers die door S'iva's volgzame Gîtâ-bedrog kunnen heenkijken. Via het vertroebelend medium van S'iva/Shankara toetst Vishnu/Krishna aldus de spirituele ernst van de Godzoeker. Accepteert een aspirant Shankara's commentaar als waarheid, omdat hij er om hem moverende redenen niet voor voelt verder te kijken, dan verdrinkt hij in Kali en krijgt pas lang nadien weer een kans om tot de Alvervulde te naderen; begrijpt hij echter dat Shankara's commentaar bedrog is, dan respecteert hij Shankara als Vishnu's devote waarheidsmanipulator en verheerlijkt Krishna als Heer van al, de Hoogste Godspersoon.

Omdat menige lezer van de onderhavige tekst bij zijn lezing van 'toonaangevende' sankaritische Gîtâ-versies heel andere versvertalingen zal zijn tegengekomen, zal ik hier en daar vanuit het Sanskrit en/of de context de onjuistheid ervan proberen aan te tonen (maar wel steeds tussen haakjes, teneinde de positieve, directe uitleg zo min mogelijk te hinderen). De belangrijkste raad die ik de lezer wil geven is Krishna's 'Ik',  'Mij', 'Mijn' consequent op Hem persoonlijk te betrekken. Alleen dan zal hij de Gîtâ kunnen zien als een transparante éénheid van onderricht en alleen dan zal de Gîtâ hem haar 'majesteitelijk geheim' kunnen openbaren.

De enige 'personalistische' Gîtâ-vertalingen in het Nederlands zijn de reeds genoemde van A.C. Bhaktivedânta Svâmî, 'De Bhagavad-gîtâ zoals ze is' (1976, Bhaktivedanta Book Trust, Amsterdam), een herdichting van mijn hand, 'Het Lied van de Alvervulde' (1983, Mirananda, Den Haag), alsook een in eigen beheer uitgegeven dubbelvertaling (1993, Ganges, Amsterdam), zowel in proza als in versvorm, waarvan het proza de basis vormt van de híer gegeven vertaling. De versie van Bhaktivedânta Svâmî, hier en daar kwistig interpolerend, met een stroom van Sanskrit en een zee van commentaar, heeft mij de ogen geopend voor de werkelijkheid van Krishna als God in Eigen Persoon.

Er is mijns inziens naast zijn imposante uitgave ruimte voor een personalistische Gîtâ-versie als deze hier met slechts een snufje Sanskrit, die zo direct mogelijk de oorspronkelijke tekst volgt, vergezeld van een commentaar dat zich beperkt tot een zo bondig mogelijke uitleg, en wel alleen bij die verzen die anders zouden kunnen worden misverstaan of door een westerling onvoldoende begrepen.

Naast de Gîtâ-vertaling van Bhaktivedânta Svâmî is er een Engelse vertaling uit dezelfde personalistische bron, waarin de interpretatie bloemrijk met de versvertalingen vervlochten is: 'The Hidden Treasure of the Sweet Absolute' (1985, Sri Chaitanya Saraswat Math, Nabadwip). Het is een uitgave van het hoogste theïstische niveau ter verdieping van het inzicht van reeds overtuigde Gîtâ-lezers. Deze wondermooie bewerking is mijns inziens voor zó weinig potentiële Gîtâ-lezers in ons taalgebied zonder nadere uitleg begrijpelijk dat ze helaas wel niet in het Nederlands zal kunnen verschijnen. Ik wil de auteur, die mijn sikshâ-guru werd, Om Vishnupâda 108 Shrî Shrîmad Bhakti Rakshaka Shrîdhara Deva Gosvâmî (1895-1988), eren door deze inleiding te sieren met enkele vertaalde passages uit de zijne.

'Men kent Shrî Gîtâ veelal als een uitmuntende verhandeling over de wetenschap van de religie. De taal van Shrî Gîtâ is simpel en aangenaam; haar sfeer is ernstig, diep en wezenlijk; haar denken is bondig, klaar en onpartijdig; en haar logica is gezond en vanzelfsprekend. Proloog, epiloog, uiteenzetting, overzicht, analyse, synthese en presentatie van Shrî Gîtâ zijn ongekend en van een ultieme bekoring. Shrî Gîtâ helpt de luiaard overeind, geeft de lafaard moed, schenkt de vertwijfelde hoop en verkwikt de stervende. Shrî Gîtâ verenigt en schraagt alle partijen - of het nu revolutionairen zijn of occultisten, optimisten, wereldverzakers, zelfverlossers of volkomen theïsten. Van de allergrofste atheïstische visie tot het hoogstverheven heilige inzicht worden de essentiële concepten van alle categorieën van denkers klaar en kloek op een rij gezet. De zelfzuchtig strevende, de geleerde, de yogî en de toegewijde dienaar van de Heer vinden in Shrî Gîtâ een allesomvattende en verhelderende uiteenzetting van de essentie van hun diverse denkwijzen - en daarom wordt dit boek door allen diep gerespecteerd. (…)

'Binnen het bestek van Shrî Gîtâ zien we dat bewustzijnsloutering door kennisontwikkeling ontspruit aan onzelfzuchtige opvolging van schriftuurlijke aanwijzingen met zelfkennis tot gevolg - absolute zijnsdoorschouwing of goddelijk inzicht. In volle wasdom stijgt dit zuivere, onbevlekte bewustzijn ten top in het nastreven van liefdedienst in zuivere staat van kennis in de goddelijke extasedimensie.

'In haar kennisanalyse van de relatie met God - sambandha - openbaart Shrî Gîtâ dat de diepste kern van de Waarheid een Bovenzinnelijke Albewuste Persoon is. In haar analyse van het Hoogste Doel - prayojana - noemt ze als volmaakte verworvenheid de inspiratie van zuivere liefde bij het onderzoek inzake de Hoogste Absolute Werkelijkheid. En in haar analyse van de methode van het bereiken van het gewenste doel - abhidheya - beschrijft ze als eerste fase het offeren van al onze daden aan de Opperheer; als volgende het ontwikkelen van zelfkennis, die toeneemt met het toenemen van de Godsrealisatie; en ten slotte het prijsgeven van alle andere ondernemingen ten gunste van volkomen overgave aan de Opperheer, Shrî Krishna. Met andere woorden: door onze toevlucht te zoeken in zuiver, ongerept geloof raken we verankerd in onze volmaakte goddelijke identiteit en verbinden we ons in goddelijke liefdedienst aan de Heer - het einddoel van alle devotionele inspanningen.'

Mijn leraren, A.C. Bhaktivedanta Svâmî en Svâmî B.R. Shrîdhara alsook mijn vereerde huidige sikshâ-guru Om Vishnupâda 108 Shrî Shrîmad Bhaktivedânta Nârâyana Gosvâmî, vertegenwoordigen de geestelijke traditie van Shrî Caitanya Mahâprabhu (1486-1534). Shrî Caitanya, zo geloven zij en hun discipel met hen, is Krishna Zelf, die zeven eeuwen na Shankara's optreden, uit mededogen met de ware Godzoeker, opnieuw in de materiële dimensie verscheen om nog eenmaal de zuivere Gîtâ-leer te verkondigen. Voor deze mijn leraren en Shrî Caitanya buig ik me neer met de bede dat ze op de hier aangeboden vertaling, ongeacht haar onvolkomenheden, hun zegen willen laten rusten.

Ik val hen als een stok ten voet,
mijn Guru's, die mijn ware zicht,
verduisterd door onwetendheid,
bevrijdden door hun kennislicht.

De Hoogst Genaderijke eer!
Weids strooit Hij Krishna's Liefde uit:
Krishna Caitanya, Krishna Zelf,
met stralende lichtgouden huid.

Op de 5219-de  verjaardag van
Krishna's nederdaling op aarde
De vertaler,
Shrî Caitanya Gemeenschap,
Amsterdam

 

Uitgegeven bij: Altamira-Becht, Haarlem, 2000
ISBN 90-6963-448-1 / NUGI 613

 

Publikaties rond de  Bhagavad-Gîtâ van de hand van de vertaler:

'Het Lied van de Alvervulde' (herdichting van de Bhagavad-gîtâ, 1983, Mirananda, Den Haag).

'Het Spel van Krishna in Vraja en Mathurâ' en 'Het Spel van Krishna in Dvârakâ' (herdichting in vierduizend verzen van Vyâsa's Krishna-geschiedenis in het Bhâgavata Purâna, resp. 1990 en 1992, Altamira, Heemstede).

'De verschijning van de godin Saràsvati in Hellevoet' (roman, 1995, De Bezige Bij, Amsterdam).

'De grote verschuiving van de aardas in 1998' (roman, 1996, idem).

'Dronken olifanten' (roman, 1998, idem).

'Uddhava-gîtâ' (herdichting van Krishna's leergesprek met S'rî Uddhava in het Bhâgavata Purâna, 1998, Mirananda, Den Haag).

'Wat reïncarneert er precies en hoe en waarom?' (bijdrage aan 'Karma, reïncarnatie en de roep om zingeving', 1997, Kok Agora, Kampen, in samenwerking met Civis Mundi).

Artikelen en veertiendaagse column op de religie-pagina van Trouw.

De auteur is op 25 dec 1998 overleden.

 

 

       

                              




Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken