Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayesvar Das | Krishna in Vraja en Mathurâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Dvârakâ


Srî Krishna Dvaipâyana Vyâsa

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van

Krishna in Dvârakâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






             



Hoofdstuk 40


Waarin de Alvervulde met Zijn Gemalinnen speelt
 


Shukadeva zei:

Tekst 1
In het schatrijke Dvârakâ
Woonde vol vreugde Lakshmi's Heer
Met om Zich heen de helden van
Het Vrishni-huis, blakend van eer …

Tekst 2
En Zijn Beminden, bloeiend jong,
In kostbare kledij gehuld …
Balden z' op de paleisdaken
Dan raakt' Hun naaktheid soms onthuld …

Tekst 3
't Wemelde 'r van de dikhuiden,
Hun slapen druipend van de mad',
Krijgers en paarden, rijk getooid,
En wagens blikkerend van 't goud …

Tekst 4
Parken en tuinen overal,
Bloeiende bomen, rij na rij,
Waarin 't gekweel van vogels klonk,
't Gezoem van hommel en van bij.

Tekst 5
Blij speelde d' Ene Minnaar met
Zijn zestienduizend Vrouwen daar
In prachtgedaanten, evenveel
Als Zij, in weeld' ong'evenaard.

Tekst 6
Van de paleisvijvers, diep klaar,
Kwam 't zoet aroom van stuifmeel aan
Van tal van lotussen en 't bont
Krakeel van eendvogel en kraan.

Tekst 7
De Heer van weeld' en overvloed,
Door Zijn Beminden zoet omhelsd
In 't water, kreeg 't gevlekt saffraan
Zo van Hun borsten op Zijn vel.

Tekst 8
Gandharva's loofden er Zijn roem
Terwijl een muzikantenrij
Hen begeleidde met bazuin,
Vinâ, kleitrom en tamboerijn.

Tekst 9
Speels spoot Achyuta met een spuit
De schaterende Vrouwenstoet,
Die 'M natspoot, nat, zoals Kuver'
De Yaksha-vrouwen onderspoot.

Tekst 10
Door natte sari's schenen dijen en ronde borsten
En bloemen vielen in het water uit dikke vlechten
Terwijl Ze Krishn', als op de spuit uit, verwoed omhelsden
En liefdesvreugd' een diepe gloed bracht op Hun gezichten.

Tekst 11
De bloemenkransen op Zijn borst zagen rood van 't kunkum' …
Van dolle pret zwierden Zijn lokken los om Zijn wangen
Terwijl Hij t'rugspoot naar de Vrouwen die Hem belaagden …
Zo laat een dikhuid zich in 't spel met zijn wijfjes vangen.

Tekst 12
De kleren en de sieraden
Van Hem en iedere prinses
Schonk Hij na 't Spel aan muzikant,
Zanger, danser en danseres.

Tijdens het goddelijk waterballet werd rondom gezongen, gedanst en gemusiceerd. De zangers, muzikanten en dansers waren zuivere toegewijden van de Heer, die van Zijn bovenzinnelijk liefdesspel met de onuitsprekelijk schone Prinsessen niet van streek raakten. Ze dansten, zongen en musiceerden slechts om Krishna's vreugde tot het uiterste te verhogen. Het genoegen dat ze aan deze liefdedienst beleefden ging de hoogste genoegens van de materiële wereld eindeloos ver te boven.


Tekst 13
Zo speelde Hij en van Zijn lach
En gang en wat Hij schertsend zei,
Zijn blikken en omhelzingen,
Raakten de Vrouwen van de wijs.

Tekst 14
Zo gingen Z' op in Lotusoog
Dat Ze 'n tijdlang niets zeiden meer
Tot Z' als waanzinnig losbarstten …
Hoor toe, ik geef het u hier weer.

De Vrouwen zeiden:

Tekst 15
Krishna's immer waaks bewustzijn is verhuld en Hij slaapt nu.
Heeft Zijn zoete lotusblik soms jóuw hart óók zo verslagen,
Arendwijfje? 't Is nu nacht voor Mij - hoe leeg is de wereld!
Zeg toch, waarom waak je, waarom zit je steeds maar te klagen?

Tekst 16
Ach rotgans, mis je soms je makker in 't nacht'lijk donker?
Wat zit je daar, met j' ogen dicht, inbedroefd te snikken?
Of wil j' als Krishna's dienares, net als Ik, de mâlâ
Die aan Zijn voeten werd gelegd, om je schouders schikken?

Tekst 17
En jij, oceaan, waarom brul je heel de nacht -
Doordat j' aan hardnekkige slapeloosheid lijdt?
Of heeft soms Mukunda ook jou iets afgepakt
En blijf je nu hopeloos woelen om dat feit?

Zoals Krishna de Vrouwen Hun hart heeft ontstolen, zo menen toegewijde commentatoren, heeft Hij de oceaan beroofd van zijn ernst en rust.


Tekst 18
O maan, de tering heeft je vreselijk aangegrepen,
Je bent zo dun - je kunt het duister niet meer verdrijven …
Of ben je net als Ik vergeten hoe Krishna praatte -
Zo lijkt het wel - dat je verhalen nu steken blijven?

Tekst 19
Wat heb Ik je toch aangedaan,
O zuidenwind, dat je zo 't vuur
Der liefd' aanwakkert in Mijn hart
Van Krishna's blikken overstuur?

Tekst 20
O wolk zo mooi, geliefde van Hari,
   [Krishna, Meester der Yadu's,
Opgaand in Hem - 't gaat evenzo met Mij -
   [fel door liefde gebonden,
Pleng jij als Ik, even benauwd van hart,
   [tranen o zo verdrietig,
Van Hem slechts vol, die aan wie 'M eenmaal kent
   [pijn geeft, ja schrijnende wonden?

De regenwolk is door haar kleur, identiek aan die van Krishna, speciaal met de Heer verbonden.


Tekst 21
Zoals jíj Me je rijke noten kweelt …
Zoals jíj doden tot leven wekt, koel …
Als Mijn Minnaars gezang klinkt jouw gezang …
Zeg Me, ach, wát mag Ik voor je doen, vertel!

(Dit vers is gedicht in de vaitâliya, de hofzangersmaat, die als versmaat tussen alle andere in het Spel van Krishna slechts eenmaal voorkomt en opvalt door het verschil, in voeten en lengte, tussen de regels a en c ( .. - .. - . - . -) en de regels b en d (.. - - .. - . - . -).)


Tekst 22
Wat stil ben je, berg, in diep gepeins verzonken,
Gewichtige zaken beschouwend, d' aarde schragend -
Of hoop je soms Vâsudeva's lotusvoeten -
Ik hunker ernaar - op je welvingen te dragen?

(Ook dit vers is geschreven in een slechts eenmaal in dit boek voorkomende maat, de praharshini (de verrukkende), eveneens met een verschil, wederom in voeten en lengte, tussen regels a en c (. . . . . . - . - . - .) en b en d (. . . . - . . - . - . - .).  De maat van de herdichting wijkt in de eerste voeten af, doordat een Nederlandse dichtregel niet met meer dan twee onbeklemtoonde lettergrepen kan beginnen.)


Tekst 23
Rivieren, wat is jullie stroom toch verdroogd en schamel -
Geen lotus zie Ik bloeien meer … Ik kan 't óók niet dragen:
Mijn zoete Meester Mâdhava heeft Mijn hart gestolen
Maar 'K mis Zijn liefdevolle blikken - en Ik vermager …

Tekst 24
Welkom, zwaan, neem hier plaats en drink een beetje melk.
   [Dis op wat Krishna toch doet …
Hij stuurt jou, is het niet? En gaat het Hem nog goed?
   [Heugt Hij Zich nog - o die Dief!
Grijp-maar-raak! - wat Hij Mij toch eerlijk had beloofd?
   [[Ik Hém nog dienen? Hoezo?
Haal Hem, kleintje, maar zo, dat Sri geen argwaan krijgt …
    [Vraag Hem: "Is Zij slechts Je Lief?"

Shukadeva zei:

Tekst 25
Aldus van liefde overvol
Voor Mâdhav', Krishna, d' Opperheer
Van alle yogameesters saam,
Bereikten Zij de Hoogste Sfeer.

Tekst 26
Als Hij een vrouw al tot Zich dwingt
Als ze Zijn Naam hoort hier en daar
Of als een bard Zijn lof bezingt,
Hoe dan niet als ze 'M zó ontwaart?

Wie kent de boet' ooit ondergaan
Door Hen die liefdevol en teer
De Wereldleraar als Hun Man
De voeten kneedden en zo meer?

Tekst 28
Zo volgde 't Doel der vromen Zelf
Het Vedisch pad en liet steeds zien
Hoe men in deugd en weeld' en lust
Kan leven in het huisgezin.

Tekst 29
Met al Zijn zestienduizend en
Eénhonderd Vrouwen volgd' aldus
D' Alvervulde de hoogste Wet
Zoals 't een wakker huisman past.

Het in eerdere verzen gegeven getal van zestienduizend wordt hier aangevuld met honderd; tesamen met de eerste acht Gemalinnen zijn het er 16.108.


Tekst 30
O vorst, ik heb u al verhaald,
In volgorde, van Rukmini
En d' acht voornaamsten met Hun zoons
Van heel die Pronkjuwelenrij.

Krishna, d' almachtig' Opperheer,
Onfeilbaar in Zijn wilsbesluit,
Verwekte bij Hen allemaal
Tien zoons - Geen zonderde Hij uit.

Tekst 32
Van deze helden van formaat
Hadden er achttien weidse faam,
De grootste krijgers van hun tijd,
O koning, luister naar hun naam.

Tekst 33
't Waren Pradyumn' en Aniruddh',
Aruna, Bhânu alsook Sâmb',
Brihadbhânu, Chitrabhânu,
Madhu, Vrik' alsook Diptimân …

Tekst 34
Pushkara en Vedabâhu,
Shrutadeva, Sunandana,
Chitrabâhu alsook Virup',
Kavi alsmede Nyagrodha.

Tekst 35
Van deze zonen nu, o vorst,
Van d' alvervulde Mâdhava,
Was d' eerste die van Rukmini,
Pradyumna - Krishn' uit en te na.

Tekst 36
Getrouwd met Rukmi's dochter kreeg
Die krijger, elke vijand t' erg,
De machtig' Aniruddh' als zoon,
Tienduizend olifanten sterk.

Tekst 37
Die trouwde met de dochter van
De zoon van Rukmi - dus zijn nicht:
Hun zoon was Vajra, d' een'ge die
Nog leefde na het Knotsgericht.

De geschiedenis van het Knotsgericht, waarbij het Yadu-huis zichzelf in dronkenschap uitroeide, wordt verhaald in het Nawoord.


Tekst 38
Vajra's zoon was Pratibâhu,
Subâhu was de zoon de zoon van hém,
Wiens zoon weer Shântasena was,
En diens zoon weer was Shatasen'.

Tekst 39
Van dat geslacht was er geen telg
Die arm was, weinig zonen had,
De brahmanen geen dienst bewees,
Niet oud werd of geen kracht bezat.

Tekst 40
Er waren zoveel Yadu's, vorst,
Beroemd om deez' of gene daad,
Dat in tienduizend jaar zelfs niet
Hun glorie zich bezingen laat.

Tekst 41
Mij is verteld dat het getal
Der leraren van 't Yadu-kroost
Achtendertig miljoen plus nog
Achthonderdduizend was, o vorst.

Tekst 42
Hoeveel verheven Yâdava's
Hebben er wel niet moeten zijn
Als alleen Ugrasena al
Door tien biljoen man werd gediend?

Tekst 43
In de strijd tussen demon en god
Kwam meen'ge trots' asura om,
Die, weergeboren hier op aard',
Opnieuw zijn kwade werk begon.

Tekst 44
Zoals bevolen door Hari
Daalden de goden toen bijeen
In de families van 't geslacht
Van Yadu neer - honderd-en-een.

Tekst 45
Allen beschouwden Keshava,
De Welvervulde, als hun Heer
En in Zijn dienst floreerden zij -
En met de Yadu's velen meer.

Tekst 46
Of men nu sliep, zat, liep of sprak,
Zijn bad nam, speeld' of dit of dat,
Zozeer was men van Hem vervuld
Dat men zichzelf erbij vergat.

Tekst 47
Van Hem, als Yadu neergedaald, wiens voetwaswater zelfs
   [het Gangeswater heiligt;
Die zelfs Zijn vijand bij Zich opneemt; in wiens dienst
   [grillige Sri eeuwig wil blijven;
Wiens Naam, vernomen of genoemd, elk onheil doodt; die door
   [de rishi's 't heil laat schijnen; -
Van Krishna, met Zijn Tijdrad, is 't geen wonder dat Hij
   ['s werelds last wist te verdrijven.

(Evenals vers 21 en 22 is dit vers geschreven in een eenmaal in dit boek voorkomende maat, de sragdharâ of bloemenkransdraagster. Behalve een opeenvolging van vier beklemtoonde lettergrepen bevat de sragdharâ, evenals de praharshini van vers 21, een opeenvolging van zes onbeklemtoonde lettergrepen, waardoor ze zich niet in het Nederlands laat weergeven. De herdichting houdt zich slechts aan de oorspronkelijke regellengte van 21 lettergrepen.)


Tekst 48
Dev'ki's Zoon, zo noemt men Hem, het Heil der levende wezens;
Yadu's helden dienden Hem; zelfstandig veld' Hij de kwaden;
't Leed van alles wat zich roerd' of niet verdreef Hij; Zijn glimlach
Zorgd' ervoor dat daam' en dorpsvrouw 'M al maar dieper aanbaden.

Tekst 49
Om d' eigen dharma te beschermen kwam d' Allerhoogste
Als Mens omlaag en openbaarde Zijn Spel op aarde,
Waardoor al wie 'r almaar aan denkt van zijn karma vrijkomt …
Wie Krishna's voeten vinden wil heugt zich Zijn daden!

Tekst 50
Wie trouw d' alzalige geschiedenis van Mukunda
Verheerlijkt, aanhoort en zich heugt - die ontvangt de liefde
Die tot Zijn Oord leidt, waar d' almachtige dood niet doordringt,
En waarvoor koningen als yogi's hun troon verlieten.



(Bron: S.B. 10.90)

 



       


                              




Links | Downloads | Muziek | Afbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken