Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayesvar Das | Krishna in Vraja en Mathurâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Dvârakâ


Srî Krishna Dvaipâyana Vyâsa

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van

Krishna in Dvârakâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






             


Hoofdstuk 37


Waarin Arjuna Krishna's zuster schaakt; en waarin de Heer Zijn genade bewijst aan Shrutadeva
 


De koning zei:

Tekst 1
'k Wil weten hoe mijn grootvader,
Arjun', in 't huw'lijk trad met Râm's
En Krishna's zus, mijn grootmoeder -
Vertel me alles, o brahmaan.

Shukadeva zei:

Tekst 2
Toen eens Arjun', op bedevaart,
Steeds verder trok van oord tot oord
Hoorde hij in Prabhâs' over
De dochter van zijn moeders broer.

Tekst 3
Râm' wou geen ander als haar man
Dan Duryodhan'… Arjun', die haar
Begeerde, reisd' als bedelaar
Met driestaf af naar Dvârakâ.

De driestaf wordt gedragen door vishnuïetische sannyâsi's. De staf bestaat uit drie stokken die bijeengehouden worden door een saffraankleurige katoenen wikkel; een klein, ietwat gebogen stokje is even onder de top van de drie stokken ertegenaan gebonden, eveneens met saffraan omwikkeld. Het stokje vertegenwoordigt de ziel en de drie stokken symboliseren de drievoudige zelftucht - ter ere van Sri Vishnu - van denken, spreken en handelen:

Een driestaf dragende bedelmonnik denkt en spreekt slechts over Sri Vishnu en handelt slechts in Zijn dienst. Arjuna's optreden als wereldverzakende driestafdrager met de bedoeling zich de hand van een bruid te verwerven mag onorthodox worden genoemd.


Tekst 4
Voortdurend op zijn doel gericht
Bleef hij daar heel de regentijd,
Onthaald door iedereen én Râm' -
Geen kende zijn identiteit.

Dat zelfs de alwetende en alziende Balarâma Arjuna niet herkende geeft aan dat Krishna dat zo wilde, want Krishna is de enige door wiens macht Balarâma begoocheld kan worden. Tijdens de vier maanden van de regentijd reizen de anders altijd rondtrekkende bedelmonniken niet, maar worden nu eens door de ene, dan weer door de andere huisman uitgenodigd zijn gezin met hun heiligende aanwezigheid te zegenen. Als sannyâsi de regentijd doorbrengend in Dvârakâ, mocht Arjuna erop rekenen bij de gastvrije Sri Balarâma aan huis te worden genood.


Tekst 5
Eens nodigde Sri Balarâm'
Hem bij Zich thuis te eten uit,
Waar hij een maaltijd at die hem
Vol toewijding werd voorgezet.

Tekst 6
Daar zag hij de beeldschone maagd,
't Idool van elke kshatriya:
Meteen voor haar in vuur en vlam
Zag hij haar opgetogen aan.

Tekst 7
Ook zij was dadelijk verliefd,
Glimlachte hem verlegen toe
En schonk de vrouwenhartendief
Haar oogopslag en haar gemoed.

Tekst 8
Uitsluitend denkend nog aan haar
Wachtte Arjuna op zijn kans,
Innerlijk helemaal verward,
Door wild verlangen overmand.

Tekst 9
Toen ze tijdens een tempelfeest
Uit Dvârakâ naar buiten reed
Roofde hij haar met toestemming
Van Keshav' en haar ouders mee.

Tekst 10
Al ging haar wacht nog zo tekeer,
Met zijn boog vanaf zijn karos
Vocht hij gelijk een leeuw met prooi
Zich van zijn achtervolgers los.

Tekst 11
Bij 't nieuws werd Balarâma woest
Als d' oceaan bij volle maan …
Pas toen Zijn Broer en vrienden Hem
Ten voet vielen, kon Hij het aan.

Tekst 12
Mild zond Hij 't paar geschenken toe:
Rijke meubels en huisgerei,
Olifanten, wagens met paard
En knechts en vrouwen in een rij.

Shukadeva vervolgde:

Tekst 13
Er woond' in Mithilâ 'n brahmaan
Vervuld van wijsheid, Shrutadev',
Aan Krishna toegewijd, sereen,
Die 't hele leven had doorleefd …

Tekst 14
Van zingenot onthecht, o vorst …
Zijn plicht vervulde hij, hoewel
Hij huisman was, slechts met hetgeen
Hij zonder moeite kreeg, vanzelf.

Huislieden zijn in de regel hard aan het werk om zich zoveel mogelijk zingenot te verschaffen. De huisman Shrutadeva echter was door zijn geestelijk leven innerlijk zo verrijkt, dat uiterlijke welstand hem onverschillig liet.


Tekst 15
Daag'lijks schonk de Voorzienigheid
Hem wat hij nodig had - niets meer:
Daarmee tevree vervulde hij
Zijn huismansplicht in deugd en eer.

Tekst 16
Zoals híj was de koning óók,
Bahulâshva, Mithilâ's vorst,
Evenzeer door Hari bemind,
Gespeend van egoïsm' en trots.

Tekst 17
In Zijn voldaanheid over hen
Reed d' Alvervulde, Bhagavân,
Door tal van wijzen vergezeld,
Met Dâruka naar Mithilâ.

Tekst 18
Onder hen waren Nârada,
Atri, Vyâsa, Brihaspati,
Parashurâm', Asita, ik,
Maitreyi, Kanv' en Aruni.

Tekst 19
Burger en dorpeling, o vorst,
Begroetten Hem, waar Hij ook ging,
Met offeranden als was Hij
De zon in de planetenkring.

Tekst 20
Waar Hij ook ging, in Kurujângala, Kanka, Matsya,
Pânchâla, Kunti, Madhu, Kekaya, Kosal', Arna,
Anarta, Dhanva - man en vrouw dronken met hun ogen
Zijn milde lach in en Zijn blikken vol zoet erbarmen.

Tekst 21
Zijn aanblik trok de staar der duisternis van hun ogen
En zo schonk Hij hun 't licht der waarheid, de Wereldherder,
En onder zang van god en mens, Krishna's luister lovend,
Die 't Al verlicht en 't kwaad verdrijft, ging Hij langzaam verder.

Tekst 22
Toen nu Mithilâ's burgerij
Hoorde van Krishna's komst in 't land
Dromde ze 'M vrolijk tegemoet
Met rijke gaven in de hand.

Tekst 23
Bij Zijn aanblik boog elk verrukt,
De handen boven 't hoofd tezaam,
Voor Hem en voor de wijzen neer,
Wier roem hun al was voorgegaan.

Bij deze eerbiedige groet wordt het hoofd diep gebogen en worden de handen als het ware als de flanken van een spits zadeldak, met de vingertoppen verticaal tegen elkaar, op de kruin samengevoegd.


Tekst 24
Beseffend dat de Leraar der
Drie sferen hun genadig was
Wierpen de vorst en Shrutadev'
Zich aan Zijn voeten in het gras.

Tekst 25
Mithilâ's vorst en de brahmaan
Nodigden tegelijkertijd,
Handen gevouwen, d' Opperheer
Met alle wijzen bij zich uit.

Tekst 26
Om beiden een plezier te doen
Nam Hij d' uitnodigingen aan:
Zonder dat d' een 't van d' ander wist
Bezocht Hij beiden, Bhagavân.

Om Zijn gastheren tegelijkertijd met een bezoek te kunnen vereren verdubbelde Krishna Zichzelf en Zijn gezelschap.


Tekst 27
Aan hen wier roem verborgen blijft
Voor ieder oor vervuld van kwaad
Gaf de verheven Bahulâshv'
In zijn paleis een ereplaats.

Tekst 28
Zijn hart sprong van verrukking op,
Zijn tranen kwamen neergespat
En buigend wies hij 't voetenpaar
Van elk en sprengde 't lout'rend nat …

Tekst 29
Zichzelf en zijn gezin op 't hoofd …
Daarop bracht hij zijn gasten eer
Met wierook, sandel, lampjeslicht,
Kransen en koeien en zo meer.

Tekst 30
Nadat hij hen rijk had onthaald
Nam hij de voeten van Hari
Op schoot, kneedde hen zacht, waarop
Hij zoetgevooisd en strelend zei:

Bahulâshva zei:

Tekst 31
Gij zijt het zelfverlichte Zelf
Dat ieder schepsels hart doorschouwt
En Zijn aanschouwing thans verleent
Aan mij, Uw lotusvoeten trouw.

Tekst 32
Gij toont U thans aan mij opdat
Uw woord bewaarheid wordt dat zegt
Dat Râm' noch Sri noch Brahmâ U
Zo lief is als Uw trouwe knecht.

Tekst 33
Wie laat Uw lotusvoeten los
Die weet dat Gij Uzélf zelfs geeft
Aan de wijze, sereen van geest,
Die niets meer in de wereld heeft?

Tekst 34
Als Yadu hier, verbreidt G' Uw roem,
Die 't gans heelal verlost van zond',
Onder de mensen in samsâr'
Opdat hun leed ten einde komt.

Tekst 35
O Alvervuld', aan U all' eer,
Vervuld van wijsheid eindeloos,
Gij zijt de Rishi Nârâyan',
Die Zich met zelfbedwang verpoost.

Nara en Nârâyana zijn een Dubbele-avatâra van de Heer in de gedaante van twee roemrijke rishi's, die de gebonden zielen de weg van absolute wereldverzaking tonen.


Tekst 36
Oneindige, toe blijf nog wat
Met de wijzen hier bij mij thuis
En louter door Uw voetenstof
Onze familie, Nimi's huis.

Shukadeva zei:

Tekst 37
Op deze bede van de vorst
Verbleef Hij die 't Heelal bewaart
In Mithilâ, tot zegen van
Iedere man en vrouw aldaar.

Tekst 38
Even verzaligd als de vorst
Bracht Shrutadev' Achyuta eer:
Met fladderend gewaad, zegt men,
Danste hij voor Hem op en neer.

Tekst 39
Met welkomstwoorden gaf hij toen
Een strooien matj' aan elke gast
Waarop hij met zijn vrouw verrukt
De wijzenkring de voeten wast'…

Tekst 40
En 't water sprengd' op 't hoofd van elk
Behorend tot zijn huisgezin
En zo zijn wensen zag vervuld,
Van vreugde werkelijk ontzind.

Tekst 41
Met simpele dingen bracht hij zijn gasten eer -
Met vruchten, ushír'-water koel en nectarzoet,
Met reukaarde, lotussen, tul'si, kusha-gras
En voedsel dat ieder in goedheid groeien doet.

De ushira-wortel verspreidt een zoete geur; tulasi, het heilig koningskruid, Krishna's lievelingsplant, heeft aromatische bloemtrosjes en blaadjes, kushagras wordt verwerkt in ceremoniële zit- of sta-matjes.


Tekst 42
"Hoe kan het dat ik, die gevallen ben," dacht hij,
"In 't uitzichtloos huismansbestaan, Hari mag zien
Met al deze wijzen, in wier gemoed Hij troont,
Wier voetenstof 't heilige heiligheid verleent?"

Tekst 43
Nadat z' aldus waren onthaald
Nam hij met vrouw en kinderschaar
Bij Mâdhav' en de wijzen plaats
En kneedde 's Heren voetenpaar.

Shrutadeva zei:

Tekst 44
't Is niet vandaag, Hoogste Persoon,
Dat Gij U voor het eerst vertoont,
Want al wat Gij geschapen hebt
Wordt door Uzelf als Ziel bewoond…

Tekst 45
Zoals een slaper in zijn geest
Door mâyâ 'n droomwereld creëert
Waarin hij zich, naar binnen gaand,
Nu zus, dan zo, manifesteert.

Tekst 46
Gij straalt in wie Uw roem aanhoort
En die haar wereldkundig maakt
En U alsook Uw Beeld aanbidt,
Waardoor 't gemoed gelouterd raakt.

Tekst 47
Hoewel Gij woont in ieders hart
Staat Gij ver van de materialist:
Hij kan U niet verstaan, maar Gij
Staat vlak bij 'n toegewijde geest.

Tekst 48
Heil U, door Zelfkenners als Opperziel beschouwd,
Die lichaamsgebondenen voorkomt als de dood,
Die d' oorzaken en hun gevolgenstroom regeert,
Door d' alles-verduist'rende Mâyâ nooit verdoofd.

Tekst 49
O God, zeg ons, Uw dienaars, toch
Wat wij nu voor U mogen doen …
De mens ziet al zijn leed vergaan
Zodra Gij voor zijn blik opdoemt.

Shukadeva zei:

Tekst 50
Krishna, de welvervulde Heer -
Hij wist het leed der Zijnen uit -
Nam daarop Shrutadeva's hand
En zei glimlachend, naar verluidt:

De Alvervulde zei:

Tekst 51
Opdat u hun genaad' ontvangt
Zijn deze wijzen hier, brahmaan,
Die met hun lout'rend voetenstof
Met Mij door alle sferen gaan.

Tekst 52
Een altaarbeeld of heilig oord
Loutert geleidelijk degeen
Die 't ziet en eert, maar d' aanblik van
Een heilige loutert meteen.

Tekst 53
Geboren worden als brahmaan
Is 't best van al, vooral als men
Geleerd, beheerst is en voldaan
En liefde tot Mij - Krishna - kent.

Tekst 54
Brahmanen zijn Mij liever dan
De Vorm die Ik als Vishnu toon:
Daarin wonen de goden slechts,
Terwijl in hén de Veda woont.

Tekst 55
Onwijzen, hiermee onbekend,
Miskennen leraar, Mij, brahmaan
En ook zichzelf, omdat z' altijd
Door jaloezie zijn aangedaan.

In Zijn Bhagavad-gîtâ laat Krishna her en der horen dat afgunst jegens Hem een onoverkomelijk struikelblok is op het geestelijk pad. Arjuna mag de heilige kennis alleen van Hem vernemen omdat hij Zijn afgunstloze vriend is. Aan het eind van Zijn onderricht vermaant de Alvervulde hem (18.67): "Geen woord hiervan tot wie dan ook / Die tucht noch toewijding vertoont, / Die geen gehoorzaamheid betracht, / In wie voor Mij slechts afgunst woont."


Tekst 56
'n Brahmaan ziet alles in 't heelal -
Het roerlooz' en 't bewegende
En hun bestaansgrond in zijn geest
Als vormen uit Mij levende.

Tekst 57
Dus eer, wetend dat Ik hen ben,
De brahmarishi's allemaal:
Zó eert men Mij en anders niet,
Al doet men het met pracht en praal.

Het is van belang hier te herhalen dat Krishna niet mag worden geëerd in onwaardige kaste-brahmanen, door wie Hij Zijn liefde nimmer openbaart. Alleen de zelfvergeten toegewijden van de Alvervulde, in wie Zijn liefde leeft, zijn eerwaardig. Op tal van plaatsen beschrijft het Bhâgavata Purâna het wezen van deze ware brahmanen, zodat een intelligente lezer weet wie hij veilig vereren kan. Krishna benadrukt de verering van Zijn zuivere toegewijden, omdat wie niet eerst van hun volmaakte liefde leren wil, Zijn liefde niet waard kan zijn: wie de kleinen niet eert is de Grote niet weerd.


Shukadeva zei:

Tekst 58
Zo onderricht bracht Shrutadev'
De grote dvi-ja's en Hari
In eend're zielsverrukking eer
Terwijl de vorst hetzelfde deed.

Tekst 59
Toen d' Alvervulde hun aldus,
Zijn toegewijden toegedaan,
Het heilig pad gewezen had,
Reisde Hij weer op Dvâr'kâ aan.



(Bron: S.B. 10.86)

 



       

                              




Links | Downloads | Muziek | Afbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken