Shukadeva zei:
Tekst
1
Met nieuwe maan stak er opeens
Een gruwelijke storm op die
Een stofwolk opjoeg en de lucht
Rondom naar etter stinken liet.
Tekst
2
Daarop regende 't dunne drek
In vlagen over d' offergrond
Waarop Balvala zelf verscheen,
De demon, drietand in de hand.
Tekst
3
Toen Râm' zijn reuzenlichaam zag -
't Leek één enorm brok ogenzwart
-
Wreed van gebit, voorhoofd gefronst,
Helrood zijn haar en snor en baard
Tekst
4
Bracht Hij alleen door de gedacht'
Eraan Zijn knots te voorschijn al,
Die légers plet, en ook Zijn ploeg,
Waar elke demon zó door valt.
Tekst
5
Bal' haalde Balval' met Zijn ploeg,
't IJzer naar boven, uit de lucht
Waarna de Heer d' ellendeling
Een knotsslag op zijn kop verkocht.
Tekst
6
Een bange kreet en Balval' lág,
Het hoofd gebarsten, niets dan bloed
Zo loost na 'n blikseminslag soms
Een bergpiek ook een rode vloed.
Tekst
7
De heil'ge wijzen schonken Râm'
Hun zegen, die slechts vruchten draagt,
En baadden Hem als 't godenvolk
Indra na Vritra's nederlaag.
Tekst
8
Ze gaven Hem een lotuskrans -
'n Vaijayanti, die nooit verdort -
En een tweedelig prachtgewaad
En sier van d' allerrijkste soort
Tekst
9
Waarop de Heer met hun verlof
Voort - naar de Kaushiki-stroom - ging;
Na 'n bad daar reisde Hij naar 't meer
Waaraan de Sarayu ontspringt.
Naar
gelang de zuiverheid van een pelgrim loutert
het water hem of loutert hij het water. De
heilige oorden genoemd in deze en de volgende
verzen worden tot op de huidige dag jaarlijks
door miljoenen pelgrims bezocht. Alleen al
het noemen van hun naam brengt hen tot zalige
mijmering. (Het voert te ver van elk van deze
plekken de geschiedenis en heerlijkheid toe
te lichten.)
Tekst
10
Stroomafwaarts trok Hij tot Prayâg',
Waar Hij Zich baadd' en ouder, wijz'
En god een wateroffer bracht
Naar Pulahâshram' ging de reis
Tekst
11
Hij wies Zich in de Gomati,
Gandaki, Vipâshâ en Shon'
Na eer aan d' ouders te Gayâ
Wies Hij Zich in de Gangesmond.
Tekst
12
Op de Mahendra zag Hij Râm'
En boog Hij Zich diep voor Hem neer
Hij wies Zich in de zevenstroom
Godâvari en 't Pampâ-meer
De
Râma van de Mahendra is
Parashurâma.
Tekst
13
En in de Bhimarathi ook,
Zag Skanda, ging naar Shiva's oord
Srishail' en trok door 't zuiden naar
De heil'ge Venkatâdri voort.
Tekst
14
Naar Kâmâkshi ging toen de
tocht,
Naar Kânchi, langs de Kâveri,
Naar 't allerheiligste Srirang',
Waar d' Alvervulde woont, Hari.
Tekst
15
De Rishabhâdri deed Hij aan,
Sri Vishnu's berg, waarna Hij voorts
In 't zuiden voorbij Mathurâ
De dam zag die van kwaad verlost.
Deze
beroemde dam bestond uit drijvende
rotsblokken, in zee geworpen door Sri
Râmachandra en Zijn apen en beren,
teneinde Bhârata's zuidpunt te
verbinden met Sri Lankâ, waar de demon
Râvana Zijn Sîtâ gevangen
hield. Het zien alleen al van deze dam
verlost de aanschouwer van alle kwaad.
Tekst
16
Daar schonk Hij de brahmanenkring
Tienduizend koeien
Toen trok Hij
Na 'n bad in Kritamâlâ en
Tâmraparni naar 't hoog Malay'.
Tekst
17
Daar nu verbleef de wijz' Agasty'
En Bala boog Zich voor hem neer;
Met diens verlof en heilwensen
Begaf Hij Zich naar 't zuiden weer:
Daar bracht de Heer bij d' oceaan
Kanyâ, de godin Durgâ, eer.
Tekst
18
Na Phâlgun' boog de bedevaart
Naar 't meer Panchâpsarasa af,
Een ander Vishnu-oord, waar Râm'
Nog eens tienduizend koeien gaf.
Tekst
19
Vandaar bezocht de Ploegdrager
Kerala- en Trigarta-land
Alsook Gokarn', aan Shiv' gewijd,
Die er onafgebroken woont.
Tekst
20
Hij zag - op 'n eiland - Pârvati,
Ging verder door naar Shurpârak'
En via Tâpi, Payoshni
En Nirvindhyâ naar 't woud
Dandák'.
Tekst
21
Vandaar trok Râm' de Revâ langs
Naar Mâhishmati, 'n grote plaats,
En na 'n bad in de Manutirth'
Kwam Hij tot slot weer in Prabhâs'.
Tekst
22
Brahmanen daar zeiden Hem dat
In 't Kuru-Pândava-conflict
Alle kshatriya's waren gedood
Hij wist toen: "D' aarde is weer licht."
De
grote oorlog is gestreden In het uur
onmiddellijk voorafgaand aan de strijd,
waarbij miljoenen krijgers betrokken waren,
en waarin de Kuru's werden verpletterd, sprak
Krishna Zijn vriend Arjuna toe in de vorm van
het Bhagavad-gitâ, het Lied van de
Alvervulde. Het volledige verslag van de
strijd wordt met de Gitâ-tekst gegeven
in het Mahâbhârata.
Tekst
23
Teneinde Bhim' en Duryodhan',
Knots tegen knots in tweegevecht,
Te scheiden reisde Yadu's Telg
Naar 't oord waar d' oorlog was beslecht.
Tekst
24
Toen Yudhishthir', Krishn' en Arjun'
En de tweeling Hem zagen ginds
Bogen ze neer en zeiden niets,
Benieuwd naar wat Hij zeggen ging.
Tekst
25
Bij 't zien der knotsvechters, verwoed
Op d' overwinning slechts gespitst,
In fraaie kringen ronddraaiend,
Sprak Balarâma zeer beslist:
Sri
Balarâma zei:
Tekst
26
O Bhim', o Duryodhan', Ik vind
Jullie in 't vechten even goed:
Waar d' een het wint in macht en kracht
Wint d' ander het in vaart en spoed.
Tekst
27
Niemand kan een van jullie twee
Als winnaar of verliezer zien:
Jullie zijn aan elkaar gewaagd -
Dus wat heeft doorvechten voor zin?
Shukadeva
zei:
Tekst
28
De goede raad was tevergeefs:
De vechters zaten stikvol haat
En wisten van niets anders dan
Elkaars kwaadaardigheid en smaad.
Tekst
29
"Het is de wil van 't Lot," dacht Râm'
En keerde t'rug naar Dvârakâ:
Daar werd Hij blij verwelkomd door
Ugrasen' en familieschaar.
De
almachtige Balarâma is de
Voorzienigheid in eigen Persoon. Het zou voor
Hem een kleinigheid zijn geweest een eind aan
de strijd te maken. Een zwijgende
wilsbeschikking zou daarvoor al genoeg zijn
geweest. Hij wilde dus kennelijk dat de
strijd voortging, maar trad als Vredestichter
op om wederom het goede voorbeeld te geven.
De specifieke oorzaak van Bhima's
verbetenheid was de omstandigheid dat
Duryodhana aan Draupadi, Bhima's vrouw, ooit
onbeschaamd zijn naakte dij had getoond.
Bhima had toen gezworen die dij
ééns te zullen verbrijzelen,
hetgeen hij in dit tweegevecht tenslotte ook
deed.
Tekst
30
Al 't strijden moe trok Hij weerom
Naar Naimisha: de wijzenschaar
Hielp blij de Heer, het Offer Zelf,
Bij 't brengen van elk offer daar.
Tekst
31
En d' Alvervulde maakte hen
Van 't zuiverst inzicht deelgenoot,
Waardoor men al wat is in 't Zelf
En 't Zelf als aldoordringend schouwt.
Tekst
32
Na d' eindwassing, met Gemalin,
Door vriend en bloedverwant omringd,
Blonk Hij daar in Zijn fraaiste tooi
Gelijk de maan met stralenkring.
In
tegenstelling tot Krishna met Zijn vele
duizenden Vrouwen had Balarâma
één Gemalin: Revati.
Tekst
33
Ontelbaar zijn de daden van'
Sri Balarâm', vervuld van kracht,
D' Oneindige, d' Onpeilbare,
Die mens lijkt door Zijn wondermacht.
Tekst
34
Wie 's ochtend alsook 'd avonds steeds
Op deze daden mediteert
Van Balarâm', zo wonderbaar,
Ontvangt de liefde van de Heer.
(Bron: S.B. 10.79)