Inhoud | Krishna voor Kinderen | Over Hayesvar Das | Krishna in Vraja en Mathurâ | Uddhava Gîtâ | Bhagavad Gîtâ

Krishna in Dvârakâ


Srî Krishna Dvaipâyana Vyâsa

De Bovennatuurlijke Geschiedenis van het Spel van

Krishna in Dvârakâ


Onverkort herdicht naar de oorspronkelijke Sanskriet verzen van het Bhâgavata Purâna






             


Hoofdstuk 30


Waarin de demon Balvala heengaat en Balarâma Zijn pelgrimstocht vervolgt.

Shukadeva zei:

Tekst 1
Met nieuwe maan stak er opeens
Een gruwelijke storm op die
Een stofwolk opjoeg en de lucht
Rondom naar etter stinken liet.

Tekst 2
Daarop regende 't dunne drek
In vlagen over d' offergrond
Waarop Balvala zelf verscheen,
De demon, drietand in de hand.

Tekst 3
Toen Râm' zijn reuzenlichaam zag -
't Leek één enorm brok ogenzwart -
Wreed van gebit, voorhoofd gefronst,
Helrood zijn haar en snor en baard …

Tekst 4
Bracht Hij alleen door de gedacht'
Eraan Zijn knots te voorschijn al,
Die légers plet, en ook Zijn ploeg,
Waar elke demon zó door valt.

Tekst 5
Bal' haalde Balval' met Zijn ploeg,
't IJzer naar boven, uit de lucht
Waarna de Heer d' ellendeling
Een knotsslag op zijn kop verkocht.

Tekst 6
Een bange kreet en Balval' lág,
Het hoofd gebarsten, niets dan bloed …
Zo loost na 'n blikseminslag soms
Een bergpiek ook een rode vloed.

Tekst 7
De heil'ge wijzen schonken Râm'
Hun zegen, die slechts vruchten draagt,
En baadden Hem als 't godenvolk
Indra na Vritra's nederlaag.

Tekst 8
Ze gaven Hem een lotuskrans -
'n Vaijayanti, die nooit verdort -
En een tweedelig prachtgewaad
En sier van d' allerrijkste soort …

Tekst 9
Waarop de Heer met hun verlof
Voort - naar de Kaushiki-stroom - ging;
Na 'n bad daar reisde Hij naar 't meer
Waaraan de Sarayu ontspringt.
Naar gelang de zuiverheid van een pelgrim loutert het water hem of loutert hij het water. De heilige oorden genoemd in deze en de volgende verzen worden tot op de huidige dag jaarlijks door miljoenen pelgrims bezocht. Alleen al het noemen van hun naam brengt hen tot zalige mijmering. (Het voert te ver van elk van deze plekken de geschiedenis en heerlijkheid toe te lichten.)


Tekst 10
Stroomafwaarts trok Hij tot Prayâg',
Waar Hij Zich baadd' en ouder, wijz'
En god een wateroffer bracht …
Naar Pulahâshram' ging de reis …

Tekst 11
Hij wies Zich in de Gomati,
Gandaki, Vipâshâ en Shon'…
Na eer aan d' ouders te Gayâ
Wies Hij Zich in de Gangesmond.

Tekst 12
Op de Mahendra zag Hij Râm'
En boog Hij Zich diep voor Hem neer …
Hij wies Zich in de zevenstroom
Godâvari en 't Pampâ-meer …

De Râma van de Mahendra is Parashurâma.


Tekst 13
En in de Bhimarathi ook,
Zag Skanda, ging naar Shiva's oord
Srishail' en trok door 't zuiden naar
De heil'ge Venkatâdri voort.

Tekst 14
Naar Kâmâkshi ging toen de tocht,
Naar Kânchi, langs de Kâveri,
Naar 't allerheiligste Srirang',
Waar d' Alvervulde woont, Hari.

Tekst 15
De Rishabhâdri deed Hij aan,
Sri Vishnu's berg, waarna Hij voorts
In 't zuiden voorbij Mathurâ
De dam zag die van kwaad verlost.

Deze beroemde dam bestond uit drijvende rotsblokken, in zee geworpen door Sri Râmachandra en Zijn apen en beren, teneinde Bhârata's zuidpunt te verbinden met Sri Lankâ, waar de demon Râvana Zijn Sîtâ gevangen hield. Het zien alleen al van deze dam verlost de aanschouwer van alle kwaad.


Tekst 16
Daar schonk Hij de brahmanenkring
Tienduizend koeien … Toen trok Hij
Na 'n bad in Kritamâlâ en
Tâmraparni naar 't hoog Malay'.

Tekst 17
Daar nu verbleef de wijz' Agasty'
En Bala boog Zich voor hem neer;
Met diens verlof en heilwensen
Begaf Hij Zich naar 't zuiden weer:
Daar bracht de Heer bij d' oceaan
Kanyâ, de godin Durgâ, eer.

Tekst 18
Na Phâlgun' boog de bedevaart
Naar 't meer Panchâpsarasa af,
Een ander Vishnu-oord, waar Râm'
Nog eens tienduizend koeien gaf.

Tekst 19
Vandaar bezocht de Ploegdrager
Kerala-  en Trigarta-land
Alsook Gokarn', aan Shiv' gewijd,
Die er onafgebroken woont.

Tekst 20
Hij zag - op 'n eiland - Pârvati,
Ging verder door naar Shurpârak'
En via Tâpi, Payoshni
En Nirvindhyâ naar 't woud Dandák'.

Tekst 21
Vandaar trok Râm' de Revâ langs
Naar Mâhishmati, 'n grote plaats,
En na 'n bad in de Manutirth'
Kwam Hij tot slot weer in Prabhâs'.

Tekst 22
Brahmanen daar zeiden Hem dat
In 't Kuru-Pândava-conflict
Alle kshatriya's waren gedood …
Hij wist toen: "D' aarde is weer licht."

De grote oorlog is gestreden In het uur onmiddellijk voorafgaand aan de strijd, waarbij miljoenen krijgers betrokken waren, en waarin de Kuru's werden verpletterd, sprak Krishna Zijn vriend Arjuna toe in de vorm van het Bhagavad-gitâ, het Lied van de Alvervulde. Het volledige verslag van de strijd wordt met de Gitâ-tekst gegeven in het Mahâbhârata.


Tekst 23
Teneinde Bhim' en Duryodhan',
Knots tegen knots in tweegevecht,
Te scheiden reisde Yadu's Telg
Naar 't oord waar d' oorlog was beslecht.

Tekst 24
Toen Yudhishthir', Krishn' en Arjun'
En de tweeling Hem zagen ginds
Bogen ze neer en zeiden niets,
Benieuwd naar wat Hij zeggen ging.

Tekst 25
Bij 't zien der knotsvechters, verwoed
Op d' overwinning slechts gespitst,
In fraaie kringen ronddraaiend,
Sprak Balarâma zeer beslist:

Sri Balarâma zei:

Tekst 26
O Bhim', o Duryodhan', Ik vind
Jullie in 't vechten even goed:
Waar d' een het wint in macht en kracht
Wint d' ander het in vaart en spoed.

Tekst 27
Niemand kan een van jullie twee
Als winnaar of verliezer zien:
Jullie zijn aan elkaar gewaagd -
Dus wat heeft doorvechten voor zin?

Shukadeva zei:

Tekst 28
De goede raad was tevergeefs:
De vechters zaten stikvol haat
En wisten van niets anders dan
Elkaars kwaadaardigheid en smaad.

Tekst 29
"Het is de wil van 't Lot," dacht Râm'
En keerde t'rug naar Dvârakâ:
Daar werd Hij blij verwelkomd door
Ugrasen' en familieschaar.

De almachtige Balarâma is de Voorzienigheid in eigen Persoon. Het zou voor Hem een kleinigheid zijn geweest een eind aan de strijd te maken. Een zwijgende wilsbeschikking zou daarvoor al genoeg zijn geweest. Hij wilde dus kennelijk dat de strijd voortging, maar trad als Vredestichter op om wederom het goede voorbeeld te geven. De specifieke oorzaak van Bhima's verbetenheid was de omstandigheid dat Duryodhana aan Draupadi, Bhima's vrouw, ooit onbeschaamd zijn naakte dij had getoond. Bhima had toen gezworen die dij ééns te zullen verbrijzelen, hetgeen hij in dit tweegevecht tenslotte ook deed.


Tekst 30
Al 't strijden moe trok Hij weerom
Naar Naimisha:  de wijzenschaar
Hielp blij de Heer, het Offer Zelf,
Bij 't brengen van elk offer daar.

Tekst 31
En d' Alvervulde maakte hen
Van 't zuiverst inzicht deelgenoot,
Waardoor men al wat is in 't Zelf
En 't Zelf als aldoordringend schouwt.

Tekst 32
Na d' eindwassing, met Gemalin,
Door vriend en bloedverwant omringd,
Blonk Hij daar in Zijn fraaiste tooi
Gelijk de maan met stralenkring.

In tegenstelling tot Krishna met Zijn vele duizenden Vrouwen had Balarâma één Gemalin: Revati.


Tekst 33
Ontelbaar zijn de daden van'
Sri Balarâm', vervuld van kracht,
D' Oneindige, d' Onpeilbare,
Die mens lijkt door Zijn wondermacht.

Tekst 34
Wie 's ochtend alsook 'd avonds steeds
Op deze daden mediteert
Van Balarâm', zo wonderbaar,
Ontvangt de liefde van de Heer.



(Bron: S.B.
10.79)
 



       

                              




Links | Downloads | Muziek | Afbeeldingen | Site-overzicht | Zoeken