Shukadeva zei:
Tekst
1
Toen Paundrak', Shishupâl' en
Shâl',
Zijn vrienden, waren heengegaan
Wou Dantavaktra wraak nemen,
Van woed' en bitterheid ontdaan.
Tekst
2
Hij stormd' alleen, knots in de hand,
Te voet op d' Alvervulde af,
Terwijl de wereld, mahârâj',
Sidderd' en beefd' onder zijn draf.
Tekst
3
Toen Hij 'm zag aandenderen zo
Sprong Krishna van Zijn kar - Bhag'vân
-
En hield hem staande met Zijn knots
Zoals de kust de oceaan.
Tekst
4
Karusha's vorst riep onbeschoft,
Zijn knots geheven in de vuist:
"Wat een geluk, wat een geluk,
Dat nu Jouw pad het mijne kruist!
Tekst
5
"Je bent mijn Neef, maar toch dood Jij
Mijn vrienden en wil J' ook mijn dood:
Daarom zal ik Jou doden hier
Met deze knots zo zwaar als lood.
Tekst
6
"Ik los mijn ereschuld nu in
Aan al mijn vrienden, mij zo lief,
Door Jou te vellen, valse Vriend,
Als was J' een ziekte in mijn lijf!"
Tekst
7
Krishna tartend met scherpe taal -
Een kornak die een dikhuid pookt -
Beukte hij brullend als een leeuw
Zijn knots neer op Govinda's hoofd.
Tekst
8
Hoe hevig Hij ook was geraakt,
Sri Bhagavân vertrok geen spier,
En sloeg Zijn vijand op de borst
Met Zijn zware Kaumodiki.
De
naam van Krishna's knots betekent zoveel als
Verdover.
Tekst
9
De slag brak Dantavaktra's hart,
Een bloedgolf kolkte uit zijn mond
Zijn haar en leden uitgespreid
Viel hij levenloos op de grond.
Tekst
10
Daarop schoot onder ieders blik
Als bij de dood van Shishupâl'
- O wonder! - een onwerelds licht
In Krishna binnen als een straal.
Tekst
11
Vidurath', Dantavaktra's broer,
Vol verdriet om zijn ondergang,
Sprong grauwend op Mukunda toe
Met schild en slagzwaard in de hand.
Tekst
12
Terwijl hij zo kwam aangestormd,
O vorst, wierp d' alvervulde Heer
Zijn scherpe werpschijf naar zijn hoofd -
Het viel met helm en oortooi neer.
Tekst
13
Na de vernietiging van Saubh',
Shâlv', Dantavaktr' en Vidurath',
Die 'n ander moeilijk doden kon,
Trok Hij geloofd door mens en god
Tekst
14
Door wijze, siddha, reuzenslang,
Godenzanger, vidyâdhara,
Voorouder, yaksha, chârana,
Hemelse nimf en kinnara
Tekst
15
Als Overwinnaar toegejuicht,
Met bloesemwolken rijk bestrooid,
Omringd door Vrishni's dappersten,
Zijn stad in, Dvâr'kâ,
wondermooi.
Tekst
16
Zo speelt de welvervulde Heer
Van al, de Yoga-heer, Hari,
Die 't altijd wint
Maar 'n domoor
denkt
Dat Krishna 't ook wel eens verliest.
Tekst
17
Toen Râm' vernam dat Duryodhan'
Strijden wilde met Yudhishthir'
Bleef Hij afzijdig en verkoos
Een bad in d' heilige rivier.
Tekst
18
Hij eerde god, voorouder, mens
Na 'n bad aan zee nabij Prabhâs'
En trok omringd door priesters langs
De Sarasvati stroomopwaarts
Tekst
19
Langs Prithudak' en Bindusar',
Tritakup' en Sudarshana',
Vishâl', Brahma' en Chakratirth',
Heel d' oostelijke stroomloop na.
Tekst
20
Zijn bedevaart voerde 'M voorts langs
Yamunâ - alsook Gangesstroom
En bracht Hem in 't Naimisha-woud,
Door 'n kring van wijzen steeds bewoond.
In
het Naimisha-woud waren wijzen en rishi's
onophoudelijk doende offers te brengen, die
tientallen en soms honderden jaren in beslag
namen.
Tekst
21
Toen Hij daar aangekomen was
Vereerden zij - Zijn grootheid goed
Beseffend - Balarâm' met lof
En enk'len vielen Hem ten voet.
Tekst
22
Nadat Hij na dat eerbetoon
Met de Zijnen gezeten was
Zag Hij op een verheven plaats
Romaharshan', leerling van Vyâs'.
Srila
Vyâsa Deva, de auteur van dit
Bhâgavata Purâna, acht het zijn
heilige plicht de les die zijn eigen leerling
van de alvervulde Sri Balarâma zal
ontvangen hier aan zijn toekomstige
discipelen te openbaren, opdat hun een
misstap als die van Romaharshana bespaard zal
blijven.
Tekst
23
De man, een suta, stond niet op
Noch vouwde hij zijn handen saam
Geen brahmaan zat zo hoog als hij
Verontwaardigd zei Balarâm':
Een
suta is de zoon van een brahmaan en een
kshatriya-vrouw of van een kshatriya en een
brahmaanse vrouw. Romaharshana was dus
volgens de Vedische norm lager van geboorte
dan de anderen en behoorde strikt genomen
niet hoger dan hen te zitten.
Sri Balarâma zei:
Tekst
24
Wat zit die bastaard hoger dan
Brahmanen en beschermers van
D' eeuwige Wet, zoals Wijzelf?
De dóód aan zo'n krankzinnig
man!
Tekst
25
Als leerling van de grote wijz'
Is hij toch door en door bekend
Met geschiedenis en purân'
En alle voorschriften der Wet?
Tekst
26
Onbeteugeld en onbeschaamd
Waant hij zich wijs, maar hij 's geen zier
Vooruitgegaan door wat hij leert -
Net een acteur, die 't leven viert!
Tekst
27
Hiervoor juist ben Ik neergedaald
Dat Ik schijnheiligen bestraf
In deze wereld, want juist hen,
Aartszondaars, maak Ik 't liefste af.
De
Sri Balarâma heeft het vanzelfsprekend
over de zondige ahankâra, waarvan Hij
de gebonden maar altijd zuivere zielen
verlossen wil.
Shukadeva zei:
Tekst
28
Op reis had Râm' geen schurk geveld
Maar nu, zoals het Lot gebood,
Nam Hij een grasspriet op en sloeg
De suta met het puntje dood.
In
feite is er geen verschil tussen
Balarâma en het Lot: het Lotsgebod was
Balarâma's eigen zoete wil.
Tekst
29
"O wee!" riepen de wijzen saam
En smart daald' over allen neer
Ze zeiden tot Sankarshan', God:
"Maar dat was onrechtvaardig, Heer!
Tekst
30
"O Yadu's Vreugd, het was van òns
Dat hij die hoge zitplaats kreeg
Voor 't offer hier - alsook de gunst
Dat hij gezond, lang leven bleef.
Tekst
31
"Buiten Uw kennis hebt Gij, Heer,
Als 't ware, een brahmaan gedood,
Al staat Gij boven d' eeuw'ge Wet
En zijt Gij Yogi in het groot.
Het
doden van een brahmaan is de ergste zonde.
Hoe kan de alwetende en algoede Heer, die
Brahmanyadeva, de Vriend der brahmanen, wordt
genoemd, Zich aan het leven van een brahmaan
vergrijpen!
Tekst
32
"Zoudt Gij, o Wereldlouteraar,
U willen lout'ren van Uw daad,
Dan kunt Ge nu voor iedereen
Een voorbeeld stellen van formaat."
De Alvervulde zei:
Tekst
33
Opdat de wereld ervan leert
Zal Ik nu boeten voor de dood
Van Romaharshan' - zeg Me hoe
U denkt dat Ik dat klaren moet.
Tekst
34
En zeg Me wat u verder wenst
Want door Mijn yogamâyâ geef
'K Hem zó zijn lichaamskracht weerom
En zorg Ik dat hij jaren leeft.
De rishi's zeiden:
Tekst
35
Geef dat Uw wapen en Uw kracht
Alsook zijn dood en onze gunst
Onfeilbaar blijven, Balarâm',
Indien Ge dat zo plooien kunt.
De
wijzen willen dus dat Sri Balarâma een
mogelijkheid vindt om de genade door hen aan
Romaharshana bewezen, het schijnbaar
daartegenin gaande krachtdadig optreden van
Balarâma met Zijn grasspriet én
de dood van Romaharshana met elkaar in het
reine te brengen zonder een van deze dingen
ongedaan te maken.
De Alvervulde zei:
Tekst
36
De Veda's zeggen dat men in
Zijn eigen zoon herboren wordt:
Dus menig jaar, vol kracht en gloed,
Leze zijn zoon de teksten voor(t).
Tekst
37
O wijzen, wenst u meer, spreek op
En 't is geregeld vóór u 't
weet;
Bedenk ook hoe 'K het beste boet
Voor 't kwaad dat Ik onwetend deed.
De
alwetende Balarâma erkent in
onwetendheid gehandeld te hebben om de
wijzen, die dat van Hem denken, niet voor het
hoofd te stoten. In werkelijkheid heeft Hij
Romaharshana, die door hun gunst al een
verheven positie ontvangen had, nog verder
verhoogd door hem van zijn laatste rest ego
te ontdoen: de aanraking met het grassprietje
was immers geen vloek, maar een zegen. Dat
Romaharshana zijn mensenlichaam daarbij
kwijtraakte was een aangenaam
bijverschijnsel.
De rishi's zeiden:
Tekst
38
Een gruwelijke demon, Heer,
Ilvala's zoon, Balval' genaamd,
Bezoedelt iedere keer weer
Ons offer hier met nieuwe maan.
Tekst
39
O Râm', als Gij die schurk
verslaat
Zullen wij zeer geholpen zijn.
Hij smijt hier maar van alles neer:
Bloed, pis, drek, etter, vlees en wijn.
Tekst
40
Trek dán gerust van hart een jaar
Door Bharat's land en neem Uw bad
In heil'ge stromen her en der -
En Gij zijt weer zo rein als wat.
Ook
vandaag nog noemen de Indiërs hun land
Bhârata, naar de grote Koning Bharata,
naar wie ook het epos Mahâbhârata
genoemd is.
(Bron: S.B.
10.78)