Tekst
1
Hoor nu hoe Krishn' als Mens op aard'
Een and're wonderdaad bedreef,
Waarbij Hij Shâlv' bezitter van
Een vliegend fort, de dood in dreef.
Tekst
2
Shâlv' was een vriend van
Shishupâl'
Die op Rukmini's bruiloftsdag
Verslagen werd door 't Yadu-huis
Met Jarâsandha en zijn slag.
Tekst
3
Met alle prinsen om zich heen
Zwoer Shâlva na de strijd een eed:
" 'k Vaag met mijn kunsten 't Yadu-ras
Weg van de wereld, kom maar mee."
Tekst
4
Nadat hij dit gezworen had
Bracht d' idioot Heer Shiva lof,
De grote god, terwijl hij daags
Niet méér at dan een handvol
stof.
Tekst
5
Geen jaar was er voorbijgegaan
Of door zijn toewijding mocht Shâlv'
Een gunst vragen aan Shankara,
Devi's snel tevreden gemaal.
Tekst
6
Om Dvârakâ te teisteren
Vroeg hij een voertuig dat door god
Noch mens of demon kwetsbaar was
En gaan zou wáár hij 't maar
gebood.
Tekst
7
Op Shiva's last nu maakte May',
Als stedenveller zeer befaamd,
Voor Koning Shâlv' een ijz'ren fort,
Dat vliegen kon, Saubha genaamd.
Tekst
8
't Kon gaan waarheen hij dat maar wou -
't Duister zelf, onbenaderbaar:
Vol wrok tegen het Vrishni-huis
Liet Shâlva 't gaan naar
Dvârakâ.
Tekst
9
Met een reusachtig leger, vorst,
Deed hij zijn aanval op de stad
En maaide alles kort en klein -
Lusthof en park en tuin en pad
Tekst
10
En hoog optorenend gebouw
En wal met boogpartij en poort
Het regende vernietiging
Uit Koning Shâlva's vliegend fort.
Tekst
11
Boom, rotsblok, hagelkei en slang
En bliksemschicht sloegen omlaag
Waarna door 'n wervelwind rondom
Een wolk van stof werd opgejaagd.
Tekst
12
Zo werd - als d' aard' eens door Tripur' -
Door Saubha Krishna's mooie stad
Schrikbarend afgeranseld, vorst -
Geen burger wist meer hoe hij 't had.
Tripura
- het drievoudige fort - was een ander
vliegend maaksel van Maya dat ooit de aarde
teisterde.
Tekst
13
Toen dan de nobele Pradyumn'
De zijnen in benauwdheid zag
Riep de beroemde held: "Geen angst!"
En hij besteeg meteen zijn kar.
Tekst
14
Sâtyaki, Chârudeshna,
Sâmb',
Akrur' alsook Kritavarmâ,
Zijn jong're broer, en Bhânuvind',
Gada, Shuka en Sârana
Tekst
15
En and're grote boogschutters,
Hun boog gevechtsklaar in de hand,
Volgden Pradyumna in kuras
Met paard, kar, voetvolk, olifant.
Tekst
16
De strijd van Shâlv' en 't Yadu-huis
Die toen ontbrandde was verwoed -
Geen haar die niet ten berge rees -
Als die van demon tegen god.
Tekst
17
Met goddelijke wapens deed
Pradyumn' in minder dan geen tijd
Shâlva's tovenarij teniet
Zoals de zon de nacht verdrijft.
Tekst
18
Met vijfentwintig pijlen trof
Hij Shâlva's legercommandant -
Alle met gladgeschuurde schacht,
Gouden veren en ijz'ren punt.
Tekst
19
Met honderd trof hij Shâlva zelf,
Met één iedere voetsoldaat,
Met tien de wagenmenners elk,
En met drie pijlen ieder paard.
Krishna's
oudste zoon Pradyumna, in vrijwel alles
volkomen aan zijn alvervulde Vader gelijk,
bezit vanzelfsprekend een onuitputtelijke
voorraad wonderpijlen.
Tekst
20
Pradyumn' ontving na deze daad,
Die het verstand te boven ging,
Van zowel d' eigen legermacht
Als die van Shâlv' bewondering.
Tekst
21
De Yadu's raakten in de war
Van Maya's vliegend luchtkasteel:
Nu eens was 't zichtbaar, dan weer niet,
Nu eens leek 't één en dan weer
veel.
Tekst
22
Nu op een berg, dan weer in zee,
Nu in de lucht, dan op de grond,
Draaide 't onvatbaar voor het oog
Gelijk een vuurfakkel in 't rond.
Tekst
23
Waar Shâlv' ook maar gezien werd met
Zijn leger en zijn vliegend fort
Kwamen van Yadu's boogschutters
Meteen de pijlen aangesnord.
Tekst
24
Ze joegen zengend als de zon
Fort en leger van hier naar daar
Als adders druipend van vergift -
En Shâlva zakte in elkaar.
Tekst
25
Hoewel door 'n pijlenstorm belaagd
Namen de Vrishni's niet de wijk,
Belust op aardse zegepraal
Òf het genot van 't godenrijk.
Als
overwinnaar uit de strijd komen betekent voor
een kshatriya aardse glorie; eervol sneuvelen
betekent opgenomen worden in Indra's hemel.
In wezen behoorde de Vrishni's, als Krishna's
eeuwige metgezellen, een oneindig veel hogere
positie toe dan de grofstoffelijke en de
halfgoddelijke. Maar meespelend in Krishna's
Spel gingen zij door toedoen van Krishna's
yogamâyâ op in de menselijke
kshatriya-mentaliteit.
Tekst
26
Shâlv' had een raadgever,
Dyumân,
Die door Pradyumn' al was verwond
Maar 'm nu, krachtpatser die hij was,
Brullend zijn ijzerknots toezond.
Tekst
27
Zijn wagenmenner, Dâruk's zoon,
Voerde de zwaargewonde held,
Die aan de borst getroffen was,
Volgens de krijgswet van het veld.
Tekst
28
Toen hij wat later bijkwam zei
De zoon van Keshava: "O wee!
Ach menner, je hebt mij toch niet
Van 't slagveld weggehaald - o nee!
Tekst
29
"Nimmer heeft men ervan gehoord
Dat een Yadu van 't slagveld ging
Behalve ik dan, dankzij jou,
Mijn eigen menner
Slappeling!
Tekst
30
"Hoe kan ik me vertonen aan
Mijn Vader en Oom Balarâm',
Want Die vragen beslist hoe ik
Zo mooi van 't slagveld ben gegaan.
Tekst
31
Mijn schoonzusters - ik hoor ze al -
Die lachen me natuurlijk uit:
'Ach hoe, hóe komt het toch, o held,
Dat je zo laf was in de strijd?' "
De
wagenmenner zei:
Tekst
32
Ik ken mijn wagenmennersplicht,
O heer, u leve lang! Die luidt:
"Breng een gewonde krijger snel -
Zoals hij jou - in veiligheid!"
Tekst
33
Met die gedacht heb ik u
Meteen van 't slagveld weggebracht
Toen u getroffen door de knots
Bewusteloos ter aarde lag.
(Bron: S.B.
10.76)